Hollands Maandblad. Jaargang 1987 (470-481)
(1987)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||
Het bruidsbed van Karinthy en Corinth
| |||
[pagina 38]
| |||
ago had been coming back into the Paris apartment after a night on the tiles, and finding Elaine stretched immobile waxen pale on the double bed, the opened bottle of sleeping tablets on the table beside her.’ (p. 11) Bij Mulisch lezen we over de levensgezellin van Corinth iets soortgelijks: ‘Haar begrip hing in kringen om haar ogen, holde haar wangen uit, stond in flessen en potjes en buisjes naast haar bed,’ (p. 12). Geen wonder dat voor deze arme pillenslikkende thuisblijvers de concurrentie op de loer ligt. Corinth en Asphalt zijn wel aan een verzetje toe. Met nog onbepaalde maar grootse verwachtingen gaan ze op weg naar het congres; ‘This meeting will decide’, denkt Asphalt in de trein naar Venetië (p. 10). En Corinth ziet met de uitnodiging in de hand een visioen opdoemen: ‘Alleen dit papier in zijn handen was al voldoende om zijn praktijk te ruïneren, zijn vrienden van hem te vervreemden en hemzelf in de gevangenis te brengen.’ Meteen na aankomst lijken de verwachtingen al ingelost te worden. In het nevelige (p. 16) Dresden is daar Hella Viebahn, en de gedachten van Asphalt worden in mistig (p. 9) Venetië meteen in beslag genomen door de Hongaarse tolk die luistert naar een naam die ons enigszins bekend in de oren klinkt: Magda Karinthy. | |||
Twee vrouwenDe twee dames uit het Oostblok zijn geen gemakkelijke prooi. Zij werpen hun belagers aanvankelijk slechts zijwaartse blikken toe. Desondanks denkt Corinth: ‘natuurlijk, natuurlijk, ik wil haar hebben’ (p. 19), en Asphalt vertrouwt een mede-congresganger toe ‘(...) I'd prefer spending this week with her in a gondola, to my platonic life with all you intellectuals.’ (p. 26). Beiden zijn niet van plan al te druk te gaan congresseren. Asphalt is slechts waarnemer en Corinth heeft per brief laten weten geen rede te zullen houden. Zo is er alle tijd om de gedachten te wijden aan Magda dan wel Hella, die zich vooralsnog wat koel blijven opstellen (‘When he made some remark, she did not answer but managed to direct a sharp hostile sidelong glance at him out of her left eye.’ (p. 15)); ‘Straks zal ik om uw kwinkslag lachen, ik heb nu geen tijd’, zegt Hella (p. 20). Er moet drank aan te pas komen om de affaire in de noodzakelijke stroomversnelling te brengen. In de avond na het officiële programma zijn de paren min of meer toevallig alleen. Asphalt weet Magda te verleiden tot een gondeltochtje, en Corinth mag de onwel geworden Hella naar haar kamer brengen. ‘He felt a motor start up in him that might take him a long way.’ (p. 73); ‘Hij voelde zijn wil als een ijzeren wapen, een koevoet, in zijn lichaam.’ (p. 93). Ze worden overrompeld door verkrachtingsfantasieën: ‘Her hand remained in his, and with all the perversity of his will, he decided to force his demands on her.’ (p. 82). ‘Er was geen tijd meer voor strategie, persoonlijke gesprekken, teder doordringen in elkaars hart: blitz! Hij moest haar sarren, overrompelen!’ (p. 96). Op deze manier komt er wel schot in de zaak. Hella en Magda beantwoorden, zij het aarzelend, de versierpogingen, terwijl ondertussen in de conversatie nog allerlei zware politieke kwesties worden aangeroerd. Uiteindelijk geven ze zich over, echter niet zonder een zekere afstand te bewaren. Corinth trekt zijn kleren uit en ‘voelde zich in zijn voordeel veranderen’: ‘Ah, charmant’ zei zij toen zij het ook voelde en sloeg haar armen om hem heen. ‘Zul je oppassen.’ Magda zegt botweg ‘Please realize this means nothing to me.’ (p. 84). Magda zal dan ook de afstand blijven bewaren, Hella daarentegen blijkt tenslotte wel degelijk diepere gevoelens te hebben opgevat. | |||
Twee rivalenZoals bekend heeft Corinth aanvankelijk rivaliteit te duchten van zijn Westduitse collega Alexander Schneiderhahn. Tijdens een autorit na de openingsbijeenkomst ziet Corinth Schneiderhahns hand op de knie van Hella liggen. Asphalt zit op het begroetingsdiner naast Magda Karinthy maar haar aandacht gaat praktisch geheel uit naar haar andere buurman, de wetenschapper Dunstan Curlew. De aanwezigheid van Curlew en Schneiderhahn maakt onze waarnemers echter alleen maar vastberadener. Als Corinth en Asphalt eindelijk met hun geliefden alleen zijn brengen ze respectievelijk Schneiderhahn en Curlew ter sprake, over wie ze fijntjes kwaad spreken. Curlew zou als wetenschapper gruwelijke dierproeven verrichten en Schneiderhahn zou als kampbeul de tweede wereldoorlog zijn doorgekomen. Maar ze aarzelen tegelijk ook niet het ruimhartig voor hun rivalen op te nemen: ‘He added, “I am sure Curlew is perfectly sincere”.’ (p. 74); ‘Ik geloof niet dat er kwaad in steekt’ (p. 94). Ondanks de aanvankelijk voortvarende aanpak van Asphalt en Corinth lijken de rivalen te winnen. Magda kijkt weer in vere- | |||
[pagina 39]
| |||
ring naar Curlew op als deze in een café geestig probeert te doen, en Hella weet Corinth ten slotte te melden dat Schneiderhahn helemaal geen kampbeul is geweest maar daarentegen ‘een topfunctie in een buitenlandse spionage-organisatie’ heeft bekleed. Na de eerste dronken nacht met de begeerde vrouw komt het niet echt meer goed. De minnaars hebben ook niet zo veel ambitie meer. Toch willen ze beiden een afrekening met hun rivaal. Asphalt begint een nogal hysterische monoloog tegenover Curlew in een poging hem in het bijzijn van andere congresgangers op zijn nummer te zetten. Corinth gaat eerst met Schneiderhahn in discussie en vervolgens op de vuist. De loop der gebeurtenissen is niet exact gelijk, hier gebeurt dit wat later dan daar, er zijn allerlei intermezzo's, maar de ontwikkeling in de handeling in beide boeken vertoont over het algemeen een treffende gelijkenis. Dat geldt overigens niet alleen voor de driehoeksverhoudingen, maar ook voor een andere relatie. | |||
Twee jongensZo duikt er al vrij snel een jongen op. Bij Spender is dat een gondelier; Asphalts Hongaarse collega Csongor Botor vat meer dan normale belangstelling op voor deze jongen: ‘Then without smiling but with a kind of imploring curiosity he inquired: “Your name?” “My name? Carlino”...’ (p. 32). In Het stenen bruidsbed wordt Corinth voorgesteld aan het hulpje van de ‘pederast’ Ludwig, de pensionhouder: ‘“Hoe heet je?” vroeg hij en liet de hand los. “Eugène. Wat heeft u koude handen”.’ (p. 24). Beide jongens zijn vrolijke verschijningen. Zij vallen in de smaak bij Csongor Botor c.q. Corinth. Hun rol in de roman is niet geheel duidelijk, ze hangen er in beide gevallen maar een beetje bij. Ze wekken de indruk te koop te zijn, vertonen een bepaalde kinderlijke onnozelheid, maar zijn beiden curieus genoeg ook getuige van de cruciale vrijpartij; Carlino als gondelier wanneer Asphalt in zijn boot Magda zijn wil oplegt, en Eugène geeft naderhand te kennen dat hij in het pension allerlei geluiden heeft vernomen. De jongens zijn allebei zorgeloze toeschouwers die voor wat aanspraak zorgen. | |||
Twee stijlenOndanks overeenkomsten kun je niet zeggen dat beide boeken op het eerste gezicht veel op elkaar lijken. Afgezien van de context en de couleur locale die verschillen, lopen ook de stijlen uiteen. Spender heeft zijn roman in een begrijpelijke stijl geschreven, in zinnen met een begin en een eind zullen we maar zeggen. De lezer van Het stenen bruidsbed zal er daarentegen moeite mee hebben uit vele zinnen een mededeling en een bijdrage aan de voortgang van het verhaal te destilleren. Toch zijn er ook op stilistisch niveau gelijkenissen. Zo hebben Asphalt en Corinth opeens een eigenaardige sensatie: ‘Ghosts. Visions. Words. Words. Words. Filled the room like the bees in the bee-loud glade. Nine bean-rows will I have there. Olim wrote on the sheet of paper he was using for his notes.’ (p. 51). Opeens een zin, uit het ongerijmde zo lijkt het, cursief gedrukt en met een wat landelijk karakter: ‘Hij herinnerde zich iets, dat hij ergens gelezen had (of had hij het zelf bedacht?): De ziel gaat te paard.’ (p. 30). Zo staat het er. Het is allemaal net even anders, maar het procédé om verwarring bij het personage uit te drukken is hetzelfde. Hella en Magda zijn beiden bloeiende, krachtige vrouwen, met een sterke gelaatsexpressie, ze vallen op aan andere congresgangers, en zijn er niet gemakkelijk toe over te halen hun beroepsplicht te verzaken. Bovendien houden ze allebei van wordplay. Maar op het moment van de verleiding blijkt hun kennis van het Engels niet toereikend te zijn. ‘He bent over her and - conscious of her being a foreigner who heard the English words as through a mist - said embarrassing nonsense: “You little tease. I know very well what you want. You're just longing for me”.’ (p. 82-83), tegenover: ‘“Ludwig,” hijgde hij onverstaanbaar. “Wat moet het voor jou niet betekenen,” fluisterde zij en spreidde haar benen. “Je zit helemaal vol littekens. Lieveling, soldaat...” “Alles, alles,” steunde hij. “Hoe heet het in het engels?” “Fuck, fuck, fuck...” “ficken. Bijna hetzelfde...”.’ (109). Naar de geest zo ongeveer hetzelfde inderdaad. In het laatste kwart van beide romans wordt een filmvoorstelling beschreven die onderdeel is van het congres-programma. In beide gevallen is het vertoonde nogal gewelddadig en het merkwaardige is dat alletwee de filmvoorstellingen in het verhaal lijken te zijn opgenomen om aan de hoofdpersoon te bewijzen dat de rivaal Curlew dan wel Schneiderhahn een eigenaardige geestesstructuur bezit: ‘(...) after a time Olim wearied, and started looking at his neighbour, Dunstan Curlew. Curlew was watching intently, leaning forward in his seat frowning at the screen, and breathing heavily. When- | |||
[pagina 40]
| |||
ever the anti-Fascist hero was bullied or beaten, he heaved a sigh.’ (p. 130). Corinth loopt vast op de zaken vooruit: ‘“Herr Schneiderhahn,” zei Corinth en sloeg hem joviaal op zijn schouder, “film over kannibalen! Dat zal u interesseren. Als je ze ziet smullen, loopt het water in je mond. Hoe eet u mensen het liefst: gekookt of gebraden?”.’ (p. 163). Zo zijn er nog verscheidene voorbeelden te geven, bijna nergens tref je woordelijke gelijkenis, maar gebeurtenissen, wendingen en beelden bij Mulisch roepen heel sterk die bij Spender in herinnering. | |||
WorstelingDit alles leidt tot de onvermijdelijke vraag waarop het antwoord al even onvermijdelijk lijkt: kende Mulisch Engaged in Writing? Zoals eerder gezegd verscheen deze roman een jaar eerder dan Het stenen bruidsbed en al in 1957 was die in twee delen gepubliceerd in het Engelse maandblad Encounter. Qua chronologie dus alle mogelijkheden voor Mulisch om met Engaged in Writing in aanraking te komen. Echter, de datering onderaan Het stenen bruidsbed luidt Dresden 1956-Amsterdam 1958. Indien Mulisch al in 1956 aan het schrijven van Het stenen bruidsbed begonnen was, was hij, mathematisch geredeneerd, medio 1957 zo halverwege. Dan lijkt het niet waarschijnlijk dat hij Engaged in Writing voor zijn verhaal heeft gebruikt. Maar hij heeft zelf wel eens gezegd dat die datering met enige reserve beschouwd moet worden. Hij had namelijk eerst heel andere plannen. Tegenover Nol Gregoor vertelde Mulisch in 1964: ‘Ik wou een boek schrijven, Gratie voor de doden, overr een nederlandse oorlogsmisdadiger - die was ondergedoken in Duitsland, en die hier opdook tegen de tijd, dat alle terdoodveroordeelden alweer werden vrijgelaten. Dus wat moesten ze met die man doen, die was ter dood veroordeeld? Die zouden ze vast moeten pakken. Kortom, over deze verhoudingen. En ik ging naar Duitsland, en daar, in plaats dat ik die roman schreef, schreef ik Het stenen bruidsbed. En daarmee had ik dus al een hele moot afgekapt van wat ik wilde doen, doordat ik het wel over een oorlogsmisdadiger had, maar geen nederlandse maar een amerikaanse, nietwaar?’Ga naar eindnoot2.) Mulisch geeft toe kort van memorie te zijn: ‘Ik heb geen geheugen, fantasie nog minder.’Ga naar eindnoot3.) Een schrijver die ‘minder dan geen fantasie’ heeft die komt in moeilijkheden, maar gelukkig is Mulisch een lezer, een lezer met een duidelijke visie bovendien: ‘Als ik een boek in handen krijg waarvan ik denk, dit is het, dan zet ik het in de kast. Ik lees net zo lang in een boek tot ik weet: 't is het niet, 't is het wel, en dan houd ik op. Ik lees productief, om enthousiast te worden, en dan kan men een potje bij mij breken.’Ga naar eindnoot4.) Het een en ander samenvattende komt het erop neer dat Mulisch omstreeks 1956 met een roman begon, Gratie voor de doden, over een Nederlandse oorlogsmisdadiger, dat hij daarmee behoorlijk in de knoop raakte en dat hij in 1959 met iets geheel anders, te weten Het stenen bruidsbed, te voorschijn kwam, en in de tussentijd had hij ‘productief’ gelezen. | |||
Twee boekenBij Spender worden in de titel de gebeurtenissen op het congres en de liefdesgeschiedenis verbonden. Bij Mulisch iets soortgelijks. Hella en Dresden, de stad die Corinth in de tweede wereldoorlog heeft gebombardeerd, zijn één, zo heeft Mulisch herhaaldelijk verklaard. Nol Gregoor vroeg eens hoe dat dan precies zat, hóe de vernietiging van de stad en het beminnen c.q. vernietigen van de vrouw dan op één lijn te brengen waren, of het misschien psychologisch bezien moest worden: [Mulisch]: ‘Dat heb ik ook tot uiting gebracht in mijn boek, doordat ik het één in de termen van het ander beschreef.’ [Gregoor] ‘Ja, nee, maar als je het zo...’ [Mulisch] ‘Verder heb ik geen verklaring nodig. Ik bedoel, dat is eenvoudig zo.’ [Gregoor] ‘Ja dus toch alleen maar constaterend?’ [Mulisch] ‘Ja, maar wat wil je verder nog zeggen? Ik bedoel, dat is zelf al een verklaring.’Ga naar eindnoot5.) Het bombarderen van Dresden en het later in diezelfde stad beminnen van een vrouw zijn blijkbaar domweg twee naast elkaar geplaatste symbolen waarvoor in het boek geen rechtvaardiging kan worden gevonden, al het geweld in de Homerische zangen, alle onbegrijpelijke, onvoltooide zinnen ten spijt. Spenders roman lijkt ook nogal wankel te staan door alle langdradige passages, maar dit thema: het onoverbrugbaar zijn van de kloof tussen Oost en West komt behalve zeer uitgesproken in de congrespassages ook in de liefdesgeschiedenis tot uiting. Of dat op subtiele en onderhoudende wijze gebeurt doet niet ter zake. Maar als bij Mulisch na het ‘in elkaar glijden’ van Corinth en Viebahn een zin halverwege overgaat in een zang met een beschrijving van oorlogsgeweld, kun je aanvoeren dat in de wereldliteratuur het een al vaker op het ander betrokken is, maar ‘op hun plaats’ | |||
[pagina 41]
| |||
zijn dergelijke passages daarmee nog niet. Het enige dat we uit de ‘Homerische’ passages kunnen opmaken is dat er al eerder in Dresden barre oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waarbij Corinth betrokken was. Mulisch moet in The Naked and the Dead hebben gezien dat het heel diepzinnig kan zijn om ‘zangen’ in te lassen. Waarom het diepzinnig is daar heeft Mulisch niet over nagedacht; het ontsloeg hem van het opzetten van een degelijke compositie, hup, dat bombarderen in die zangen, die man moet ten slotte een verleden hebben. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat Mulisch met zijn mond vol tanden zit als hem wordt gevraagd waarom het een zoveel met het ander te maken heeft. | |||
Einde in de nachtIn de compositie van Het stenen bruidsbed zit nog iets eigenaardigs. De zangen leveren | |||
[pagina 42]
| |||
een (bedoelde) stijlbreuk op, maar verder denken we met een personaal vertelde roman van doen te hebben, we volgen het denken en handelen van Norman Corinth. Maar opeens tegen het einde in het hoofdstukje ‘Een kleine zwarte hoed’ wordt onze blik op Hella Viebahn gericht, die eenzaam naakt in bed zit met de hoed van Corinth op haar knieën. Daarin blijkt dat ze diepe gevoelens voor de Amerikaan heeft opgevat. De auteur mag natuurlijk doen wat hij wil, maar voor de lezer is het een raar incident dat nauwelijks wordt gerechtvaardigd. Hella komt als een lijdende vrouw uit deze zes bladzijden te voorschijn, maar daar hadden we al een vermoeden van (het is dan al bekend dat ze een aantal jaren in een concentratiekamp heeft gezeten). Het merkwaardige is dat Spenders roman ook van dergelijke perspectiefverschuivingen kent. We denken lange tijd dat de roman de denkwereld van Olim Asphalt weergeeft. Maar een paar keer gaat het perspectief plotseling over op mede-congresganger Csongor Botor, die behoorlijk in de knoop zit, met zijn politieke opvattingen, met zijn politieke verleden en met zijn homofilie. Asphalt heeft hem vlak na de oorlog al eens eerder ontmoet, op een vrolijke bijeenkomst van schrijvers in een kasteel aan het Balatonmeer. Asphalt merkt in Venetië dat Botor sterk veranderd is; van een geestig dichter is hij een ‘geslagen hond’ geworden. Tien jaar achter het IJzeren Gordijn hebben hem kennelijk zwaar aangepakt. Deze verschijning zet Asphalt aan het denken over zijn eigen politieke ‘engagement’, zijn linkse denkbeelden, zijn drang als vertegenwoordiger van de Verenigde Naties om Oost en West met elkaar te verenigen. Het inzicht dat de kloof niet te overbruggen is, noopt Asphalt er aan het einde van het congres toe zijn vertrek bij de VN aan te kondigen. De ontmoeting met Asphalt brengt Botor op zijn beurt het contrast voor de geest van zijn dichterlijke leven in 1946 en zijn huidige ideologisch zwaar beladen bestaan. Spender laat het beklemmende van dat inzicht zien door het perspectief te verschuiven naar Botor. Dat is ‘noodzakelijk’ omdat Botor zijn ware kijk op politieke en persoonlijke kwesties - uit angst voor represailles - niet durft uit te spreken. Het boek eindigt ook met een ‘Botor-hoofdstuk’ waarvan de laatste zin luidt: ‘But never once finally, simply did he say: “Excuse me, gentlemen. I was wrong”.’ (p. 155). Om dit inzicht duidelijk te maken is de perspectiefverschuiving logischerwijze noodzakelijk, een noodzaak die ik in Mulisch' roman niet heb kunnen ontdekken. In deze laatste bladzijden van Engaged in Writing volgen we de Hongaar die zich door zijn geliefde Carlino midden in de nacht door Venetië laat varen. Hij beleeft in een soort apocalyptisch visioen zijn wanhoop: ‘Csongor Botor had an absurd ludicrous vision which caused him for the last and final time really to break and crack on that rack of laughter, roar of tears which had been tearing his body. He was in a prison, under the humbling ruins of a city.’ (p. 155). Corinth laat zich aan het einde ook niet onbetuigd. Nadat hij Schneiderhahn een afstraffing heeft gegeven, vlucht hij het hotel uit: ‘Corinth gilde van het lachen, sprong de trap af en hoorde boven alle deuren opengaan toen hij door de hal rende. De draaideur draaide nog toen hij al over de donkere straat schoot, schreeuwend van het lachen, hij kon niet meer ophouden, tranen stroomden over zijn wangen en hij lachte nog toen hij allang weer in het puinveld was, sloeg zijn bloedende vuist op het stuur, boog met kramp in zijn buik naar voren en naar achteren en steeds nieuwe buien doorschudden hem; hikkend en verblind van de tranen tastte hij naar zijn ogen -’ (p. 216-217). Het spreekt allemaal voor zichzelf, vooral dat lachen. | |||
Twee vrolijke boekenJa, dat lachen. H.U. Jessurun d'Oliveira turfde destijds een paar maanden na het uitkomen van Het stenen bruidsbed het aantal keren dat er gelachen werd en kwam op in totaal 147 keer. Hij concludeerde ironisch ‘een vrolijk boek!’Ga naar eindnoot6.) Jessurun d'Oliveira: ‘Het bleek dat Corinth, de hoofdpersoon, die lijdt aan een totale gevoelsverlamming, de meeste uitingen van vrolijkheid scoorde: 36% van het totaal, en met het lachen van zijn genitaal mee zelfs 37%’. Het doet inderdaad merkwaardig aan, dat voortdurende lachen om flauwiteiten, om niets, uit sarcasme. De lezer wordt er dol van. Het wekt inmiddels geen verbazing meer dat ook in Engaged in Writing voortdurend merkwaardige vormen van hilariteit voorkomen. Ik telde zo'n tachtig ‘lachen’ van voorzichtige ‘smiles’ tot ‘terrific fits of laughter’. Als er geen uitgebreide résumé's van discussies in waren opgenomen zou Engaged in Writing Het stenen bruidsbed waarschijnlijk nog naar de kroon gestoken hebben. Dat voortdurende lachen doet aan als een stilistisch zwaktebod en het werkt de lezer al snel behoorlijk op de zenuwen. Waar het vandaan komt? Zouden congressen in die jaren soms zonder meer op de lachspieren gewerkt hebben? | |||
[pagina 43]
| |||
Yoeri Albrecht
| |||
Overal wordt alchemie bedrevenMulisch stelt zichzelf graag voor als een alchemist. Een alchemist kunnen we beschouwen als iemand die uit onedele metalen goud te voorschijn probeert te toveren. Of het omgekeerde proces ook onder alchemie valt weet ik niet, maar Mulisch' getover in Het stenen bruidsbed lijkt veel op het verminken van wezenlijke verhaalelementen in Engaged in Writing tot verloren en slordige passages in zijn eigen roman. Weet ik dan zo zeker dat Mulisch Spenders roman heeft gebruikt? Mulisch zelf kunnen we het niet vragen want die heeft geen geheugen. Ik ben ook nog niemand tegengekomen die Mulisch destijds met dat boek op tafel aan Het stenen bruidsbed heeft zien werken. Dus in zoverre geen bewijs. En Mulisch heeft er veel aan gedaan de sporen die naar zijn inspiratiebron wijzen uit te wissen door een bombastische stijl, door onbegrijpelijke wendingen in te lassen, maar hij is onvoorzichtig geweest. Als hij zijn held niet Norman - Mailers Norman? - Corinth had genoemd dan zou ik waarschijnlijk Spenders roman na een paar bladzijden als te vervelend ter zijde hebben gelegd (‘'t is het niet’). Nu zag ik plotseling op pagina vijftien de naam Magda Karinthy staan en viel alles wat ik in de voorgaande bladzijden gelezen had in een bekend bed. Welke diepzinnigheden de verteller en de personages in Het stenen bruidsbed ook debiteren, ze kunnen niet verhullen dat bijna alle personages en gebeurtenissen in Engaged in Writing zijn terug te vinden. Behalve door een onbegrijpelijke woordenbrij diskwalificeert Het stenen bruidsbed zich ook door allerlei onbegrijpelijke wendingen. Waarom vat Corinth aan het einde van de roman een seksuele belangstelling op voor de jongen Eugène (‘Als ik niet oppas ga ik uit ironie met hem naar bed.’ (p. 209). Is Corinth opeens homo geworden, of zag Mulisch in het laatste hoofdstuk van Spender waarin Botor met zijn geliefde gondelier Carlino (die overigens even zorgzaam en geduldig is als Eugène) door de nacht vaart, een bruikbaar gegeven? De lezer begrijpt er niets van. Wat bij Spender logisch in het verhaal past, doet bij Mulisch door gemakzuchtig plakwerk verwrongen en goedkoop aan. Mulisch heeft van een redelijk lopende | |||
[pagina 44]
| |||
maar onopvallende middenklasse auto met al zijn toverkunsten een hortend, ronkend wrak gemaakt. Hij heeft aan zijn gevonden materiaal veranderd wat hij kon, maar op een doorzichtige manier. Als je voor je verhaal een historisch tijdstip meent nodig te hebben dan is het toch wat al te gemakkelijk om Hella te laten vertellen dat in de krant berichten staan over de Hongaarse opstand, terwijl je literaire voorbeeld zijn held Olim Asphalt in de krant de befaamde rede van Chroetsjev tot het twintigste partijcongres afgedrukt laat vinden. Bij Spender gebeurt dit aan het begin van het verhaal en Asphalts verdere ervaringen staan in schril contrast met de in die rede uitgesproken belofte van destalinisatie. Wat bij Mulisch het moment van de Hongaarse opstand voor het verhaal betekent is niet duidelijk. Beide romans spelen in 1956, maar Mulisch begaat met zijn ‘vondst’ een kleine vergissing. Op de eerste pagina geeft hij aan dat Corinth 13 jaar na het bombardement op Dresden (januari 1945) het tandartsen-congres in deze stad bezoekt. Dus in 1958. Het is gemakkelijker sporen te maken dan ze uit te wissen. | |||
Gebruikte edities
|
|