De rozenkrans in het werk van Jeroen Bosch
Th.P. van Baaren
De verering van Maria die in zijn eeuw zo'n opvallende plaats innam komt er in het werk van Jeroen Bosch schraal af. Ook de nauw met de Mariacultus verbonden rozenkrans komt, als een verplicht attribuut, weinig voor, maar op twee plaatsen maakt hij hierop een uitzondering: de vrouw op de tondo van de traagheid op de Tafel met de Zeven Hoofdzonden (Madrid) en de non rechts beneden op het middenpaneel van de Hooiwagen (Madrid).
In eerste instantie lijken dit twee positieve vermeldingen, maar wij kunnen daar niet zeker van zijn, daar in beide gevallen de situatie onbepaald blijft. De zeven tondo's op het tafelblad beelden in principe alleen de zonden uit, niet de tegenovergestelde deugden. Op vijf ervan is dit zonder enige twijfel exclusief het geval. Op de weergave van de toorn (ira) ligt het voor de hand om aan te nemen, dat de vrouw wordt aangevallen en probeert zich tegen de man te verweren. Deze uitleg is in overeenstemming met de teneur van vijf van de resterende taferelen. Wij kunnen desnoods eraan denken, dat de vrouw de man te lijf gaat om de andere man te beschermen, maar dit wordt een gewrongen uitleg ook zonder de vergelijking met de andere afbeeldingen daarbij te betrekken.
Mogen wij nu aannemen dat de zevende tondo, die met de traagheid (accidia), opeens heel anders gecomponeerd is en naast de zonde de deugd vertoont? De scène wordt algemeen zo uitgelegd, dat de vrouw die met kerkboek en rozenkrans binnenkomt de slapende man in zijn leunstoel komt vermanen. Deze verklaring is natuurlijk niet uitgesloten, maar dan hebben wij hier wel in de hele serie de enige zonde waar de deugd tegenover wordt gesteld en compositorisch is dit hoogst onwaarschijnlijk, want het zou de eenheid van conceptie verbreken. Ik neig er daarom toe in de vrouw met de rozenkrans een variant te zien van de man in zijn luie stoel en dus eveneens een uitbeelding van de traagheid: er is voor haar ook nog wel een gemakkelijk plekje.
Het bidden van de rozenkrans moet voor talloze overwerkte vrouwen in die tijden het enige alibi zijn geweest om eens even rustig te kunnen gaan zitten tussen het werk door. Als zodanig moet dit devotieapparaat voor talrijke door hun huishouden en gezin geplaagde vrouwen een zegen zijn geweest, maar het bidden van de rozenkrans kan ook een vorm van luiheid met-goed-geweten worden. Het komt mij dus voor dat Jeroen Bosch hier de rozenkrans als een symbool van luiheid gebruikt.
De tweede plaats in het werk van Bosch waar de rozenkrans op het eerste gezicht een positieve betekenis heeft is eveneens ambigu. Op het middenpaneel van de Hooiwagen, rechts beneden, wendt een non met een rozenkrans in haar handen zich smekend tot de dikke abt die toe zit te kijken hoe grote zakken met hooi worden volgestopt. Ook hier gaan de gedachten in de eerste plaats uit naar een positieve uitleg, maar ook hier is het de vraag of die interpretatie wel juist is, want wij kunnen er evengoed aan denken dat de non in kwestie aan de abt dringend verzoekt om in de rijkdom te mogen delen, als dat ze de abt smeekt om van zijn goddeloze jacht op vergankelijke rijkdommen af te zien.
De Hooiwagen heeft met de Tafel der Zeven Hoofdzonden gemeen, dat alle nadruk op het kwaad ligt. Het hele middenpaneel vertoont geen enkele positief te waarderen menselijke figuur of handeling. De bedoelde non zou de enige uitzondering zijn en de indrukwekkend onheilspellende compositie van het schilderij storend verbreken. Een negatieve uitleg van deze scène ligt opnieuw veel meer voor de hand.
Ook de figuur die rechts onder het voorwiel van de hooiwagen is geraakt en die door Wertheim Aymès voor Christus wordt gehouden klemt nog wanhopig een bosje hooi vast (door de genoemde auteur over het hoofd gezien) en verraadt daarmee zijn negatieve betekenis in weerwil van zijn oppervlakkige gelijkenis met het type van Christus bij Bosch.