| |
| |
| |
Achttien gedichten
Orhan Veli Kanik
Orhan Veli, die bij de invoering van de achternamen in Turkije in 1935 de naam Kanik aannam, werd in 1914 in Istanbul geboren, de stad waar hij in 1950 aan een hersenbloeding overleed. Hij begon in het midden van de jaren dertig gedichten te publiceren in Turkse literaire tijdschriften. Zij weerspiegelden de invloed van de grote vernieuwer van de twintigste eeuwse Turkse poëzie, Nazim Hikmet Ran, die als eerste gebroken had met de traditionele - uit de Arabische poëzie afkomstige - vormen.
De doorbraak voor Orhan Veli was de publicatie in 1941 van de dichtbundel Garip, een dichtersmanifest met poëzie van Orhan Veli zelf en zijn vrienden Oktay Rifat en Melih Cevdet Anday. Garip (Vreemd) werd ook de benaming voor deze groep dichters en hun stijl.
De stijl kenmerkte zich door afwijzing van poëtische hulpmiddelen als symboliek, beeldspraak, retoriek, ritme en rijm, en door eenvoudig, spontaan en concreet taalgebruik. Evenals Nazim Hikmet kozen de Garip-dichters onderwerpen uit het dagelijks leven, en in hun gedichten klinkt vaak sociale kritiek door. Meer dan bij Hikmet, die aansluiting zocht bij de vorm van de Turkse volkspoëzie, is er bij hen aandacht voor het zoeken van een nieuwe vorm, een nieuwe esthetiek.
Ondanks zijn kleine oeuvre is de invloed van Orhan Veli op de moderne Turkse poëzie groot geweest en zijn gedichten worden ook nu nog veel gelezen en geciteerd.
| |
Helling
Als in het hiernamaals, 's avonds
Wanneer de fabriek uitgaat
De weg die ons naar huis voert
Niet zo'n steile helling heeft
Is de dood helemaal nog niet zo gek.
| |
Feestdag
Kraaien, niks zeggen tegen mamma!
Vandaag als de kanonschoten klinken
Ga ik stiekem naar het Ministerie van Oorlog.
Als jullie niks zeggen koop ik toffees
En broodjes en lollies voor jullie;
Jullie mogen op de schommel, Kraaien.
Jullie krijgen al mijn knikkers.
Kraaien, zeg in geen geval iets tegen mamma!
| |
| |
| |
Asfaltgedichten
Als een gebouw aan de straat
Een onbekende horizon zien.
Die naast elkaar aan de stoeprand
Van de wals met de schoorsteen.
Bij het zien van kapotte stenen
Denken aan een verlichte asfaltstraat
| |
Op straat
Als ik op straat in de gaten krijg
Dat ik in mezelf loop te glimlachen,
Bedenk ik dat ze me idioot zullen vinden
| |
Hoofdpijn
1
Hoe koel de nacht ook is,
| |
2
Zelfs als ik nu mijn huis inga
Kan ik straks toch weer naar buiten
Deze schoenen en kleren zijn immers van mij
En de straten immers van niemand.
| |
| |
| |
Voor het Vaderland
Wat hebben we voor ons land niet allemaal gedaan!
Sommigen van ons zijn gesneuveld;
Anderen hebben toespraken gehouden.
| |
Mijn bed
Ik die elke nacht in mijn bed
Zal zolang ik van haar houd
| |
Epitaaf
Hij leed onder niets ter wereld
Zoals hij onder zijn likdoorns leed
Zelfs dat hij lelijk geschapen was
Zat hem niet zo erg dwars;
Maar telkens als zijn schoen niet knelde
Was hij God zo weer vergeten,
Toch was hij geen echte zondaar.
Voor hem was het niet zo'n probleem:
Op een avond sliep hij in
En ontwaakte plots niet meer.
Ze pakten hem op en droegen hem weg.
Wasten hem, baden voor hem, begroeven hem.
Als zijn schuldeisers van zijn dood horen
Schelden ze hem vast zijn schulden kwijt.
En voor wat betreft wat hij nog tegoed had
De overledene had immers niets tegoed.
Zij zetten zijn geweer in het magazijn,
En gaven zijn uniform aan een ander.
In zijn ransel zit geen kruimel brood meer
En op zijn veldfles geen spoor van zijn mond.
Zo'n briesje was hij dat,
Ook zijn naam al is vergeten.
Alleen deze versregel is over,
Bij de haard in het café, in zijn hand:
‘In de dood moet je je schikken,
Als het afscheid er maar niet was.’
| |
| |
| |
Ochtend
Als een wijdvertakte boom
Houd ik mijn hand boven het meer
Donderend rent rent rent een kameel
| |
| |
Bij wijze van werk
Alle mooie vrouwen dachten dat
Ieder liefdesgedicht dat ik schreef
Om hunnentwil was neergepend.
Mij kwelde juist altijd de wetenschap
Dat ik ze bij wijze van werk had
| |
Kwantitatief
Ik hou van mooie vrouwen,
En ook van arbeidersvrouwen.
Van mooie arbeidersvrouwen.
| |
Droom
Ik droomde dat mijn moeder dood was.
Deed mij denken, hoe ik vroeg op een feestdag
Huilend mijn ballon had nagekeken
Die ontsnapt was naar de hemel.
| |
| |
| |
Het verhaal van Ali Riza en Ahmed
't Is een vreemd verhaal,
Dat van Ali Riza en Ahmed.
De een woont in een dorp,
Gaat die uit de stad naar het dorp,
En die uit het dorp naar de stad.
| |
Op reis
Ik ben niet van plan op reis te gaan
Maar als ik daar dan toch toe overga
Kom ik rechtstreeks naar Istanbul.
Als jij mij in de tram naar Bebek ziet
Desalniettemin, ik zei het al,
Ik ben niet van plan op reis te gaan!
| |
Reis
Het laatste station inrijdt
| |
Zelfmoord
Ik moet in stilte sterven
In mijn mondhoek moet bloed geronnen zijn
Zij die mij niet kennen moeten zeggen
‘Hij was beslist verliefd op iemand’.
En zij die mij kennen moeten zeggen
‘De stakker heeft zo'n armoe geleden...’
Maar de echte reden moet heel iets anders zijn.
| |
| |
| |
Ik luister naar Istanbul
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht;
Eerst waait er licht een briesje;
Wiegen zachtjes heen en weer;
Heel in de verte klinken steeds
De belletjes van de waterverkopers;
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht.
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht;
Ineens komen er vogels over;
Heel hoog, in zwermen, krijsen
Op de visgronden worden de netten ingehaald
De voeten van een vrouw beroeren het water;
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht.
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht;
De koele Overdekte Bazaar;
Het kwetterende Mahmutpasa;
Binnenplaatsen vol duiven.
Van de dokken komt het geluid van hamers
Op de zoete lentewind, en de lucht van zweet;
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht.
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht;
Een villa aan het water staat,
Met haar duistere botenloodsen,
Nog in de roes van vroeger tijden;
In het geloei van bedaarde zuiderstromen
Luister ik naar Istanbul, met mijn ogen dicht;
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht;
Een mooie meid loopt over de stoep;
Gevloek, geroep, gezang en gefluit;
Er valt iets uit haar hand;
Het moet wel een roos zijn;
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht;
Ik luister naar Istanbul, met mijn ogen dicht;
Een vogel fladdert op je rok;
Of je voorhoofd heet is? Dat weet ik;
Of je lippen vochtig zijn? Dat weet ik.
Vanachter de pijnbomen komt een witte maan op
Dat begrijp ik uit het slaan van je hart;
Ik luister naar Istanbul.
(Uit het Turks vertaald door Erik-Jan Zürcher)
|
|