maken, dat ministers zich kandidaat stellen voor de Tweede Kamer. Nadeel daarvan is, dat oud-ministers dan ook geen deel kunnen uitmaken van een kamerfraktie die na de verkiezingen in de oppositie komt. Niet elke oud-minister zal dat even erg vinden.
Een interessante vraag is, in hoeverre politiek conformisme bijdraagt aan integraal bestuur, en in ieder geval vanuit dat gezichtspunt moet worden toegejuicht. Op het eerste gezicht is dat inderdaad het geval. Bij de vaststelling van een regeerakkoord is er meer mogelijkheid dingen met elkaar in verband te brengen en daarmee kongsi's van departementsambtenaren en vakspecialisten in de Tweede Kamer te overrulen. Vanuit dit gezichtspunt heeft een samenhangend regeerakkoord grote waarde. Met name een bezuinigingsbeleid kan alleen gevoerd worden op basis van harde afspraken.
Daar staat tegenover, dat de eis van loyaliteit aan de partij vaak betekent loyaliteit aan de vakspecialist van de eigen fraktie, op zijn terrein. De vakspecialisten opereren vaak in aparte circuits, waar zij vaker elkaar tegenkomen dan hun partijgenoten, en verder ambtenaren en belangengroepen. Soms leidt dat tot iets moois, de zogenaamde kamerbrede motie, waarbij de hele Tweede Kamer het met elkaar eens blijkt te zijn. Men kan zich afvragen of een dergelijke motie dan niet neerkomt op het intrappen van een open deur. Dat hoeft echter helemaal niet het geval te zijn. Het kan zelfs heel goed, dat de meerderheid van de kamerleden het met zo'n motie helemaal niet eens is, en dat dat juist de ratio is dat de vakspecialisten in elke fraktie proberen zo'n motie er door te drukken.
De macht van de vakspecialisten leidt ertoe, dat het antwoord van de overheid, maar ook van afzonderlijke politieke partijen, op een probleem afhankelijk kan zijn van de vraag, in welke sector het wordt opgepakt. Daardoor kan er, met instemming van alle partijen, door verschillende departementen een tegenstrijdig beleid worden gevoerd. Zo is het Binnenlandse-Zakencircuit zeer beducht voor aantasting van de privacy, waardoor de gemeenten gedwongen worden tot nodeloze inefficiëntie bij de bevolkingsboekhouding, terwijl het fiscalistencircuit prioriteit geeft aan fraudebestrijding, en via het sofi-nummer in feite een landelijk bevolkingsregister opzet. Als het zo doorgaat, moet men zich wel identificeren als men geld van zijn eigen spaarregeling haalt, maar niet als men een even groot bedrag uit de kas haalt.
De macht van de vakspecialisten leidt soms ook tot onbegrijpelijk verzet tegen bezuinigingsvoorstellen. We kennen in Nederland speciale regelingen om het sparen te bevorderen, uit de tijd dat zes KVP-personages, op zoek naar een politiek ideaal, de bezitsvorming als zodanig aanmerkten. Als er één vorm van overheidsbemoeienis is, die voor afschaffing in aanmerking komt, is het wel deze. Het levert de betrokkenen slechts een marginaal voordeel, maar daar staat tegenover dat er toch altijd nog een aanzienlijk belang mee gemoeid is, meer dan bijvoorbeeld het bedrag dat in het regeerakkoord wordt uitgetrokken voor de investeringsimpuls door de gemeenten. Verder brengt het uiteraard uitvoeringskosten met zich mee, is de regeling betuttelend, en moet men zich afvragen of het macro-economisch niet verre te prefereren zou zijn als de mensen hun geld uitgaven.
Bovendien was toen de regeling tot stand kwam de rentestand veel lager, en was er geen rentevrijstelling in de inkomstenbelasting. Toch is er niemand die voorstelt die regeling gewoon af te schaffen en het geld voor iets nuttigs te gebruiken. Zelfs voorstellen om op de regeling te bezuinigen blijken voor een belangrijk deel al niet haalbaar. Een andere verklaring dan die van de loyaliteit van kamerfrakties aan vakspecialisten met oogkleppen op kan ik niet bedenken.
Loyaliteit aan vakspecialisten kan ook binnen één betoog tot tegenstrijdigheden leiden. In de rede van Wim Kok naar aanleiding van de regeringsverklaring, werd terecht bij de bespreking van de algemene economische problematiek ingegaan op de relatie tussen werkloosheid en onvoldoende scholing. Wanneer men daarna echter hoort wat er over onderwijs gezegd wordt, staat helemaal niet de aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt voorop, maar de oude grammofoonplaat van de middenschool. Die zou met zich meebrengen dat voor velen het beroepsonderwijs verschuift naar een leeftijd waarop ze de school al de rug hebben toegekeerd.
Uit de publieke discussie blijkt, dat steeds meer betrokkenen zich de hier geschetste problemen bewust zijn. Zolang elke vorm van interne discussie door de kiezers wordt afgestraft, is er echter weinig kans op verandering, noch waar het de relatie regeringparlement, noch waar het het brengen van klaarheid in tegenstellingen tussen verschillende circuits van vakspecialisten betreft. Ook hier blijkt, dat elk land de democratie krijgt die het verdient. Het zijn de kiezers, die de politici dwingen tot een gedragspatroon dat door diezelfde kiezers verwerpelijk wordt geacht.