Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdHollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
auteur: [tijdschrift] Hollands Maandblad
bron: Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457). Stichting Hollands Weekblad, Den Haag 1985
©
2013 dbnl
i.s.m.
[p. 37] | |
GelukNa heel lang en vreselijk leed
Ontmoette zij hem en vergat
De norm welke zij zich aanmat.
Zij trouwde met hem en beleed
Geloof in de liefde, en meer:
De schoonheid van het leven zowaar.
Verpletterend beminden zij elkaar;
Haar weten bood flauw slechts verweer.
Hij stierf door haar liefde, en zij
Vernielde zijn lijk in haar hart.
Het lot had haar weten getart;
Haar hart is gelukkig weer vrij.
| |
ZelfbeklagLyriek wil ik als meester wel,
En zingen als een volle bas,
Zo krachtig door viriele kwel;
Ik wou dat ik geen meisje was.
Door passie wil ik roven, snel
Verdelgend wat zo slecht van pas
Komt, woest zijnd, bij de vrouw in tel;
Ik wou dat ik een kerel was.
Zo graag zou ik de sterkste zijn,
Herkend door zalig oerinstinct,
Geen water deed ik in mijn wijn.
Gestel maakt dat mijn donder klinkt
Als jammerklachten, lelijk klein,
En charme in het niet verzinkt.
| |
BloedWaarom ik bloed wil zien?
Begrijp dan toch, jij dood,
Veraf gewrocht, misschien
Is liefde ook wel rood.
| |
[p. 38] | |
LichtflitsHartverwarmend is jouw straling,
Die mij zonlicht doet versmaden
Om in het jouwe me te baden.
Ben je al mijn laatste dwaling?
Wie was gisteren zo bijzonder?
Wie versnelde toen mijn hartslag?
Duurt mijn passie dan maar één dag?
Deze dag ben jij mijn wonder.
| |
Verdwaalde gerechtigheidVoorzichtig zijn mijn schreden,
Onzeker mijn motieven
Terwijl ik hen wil grieven
Die mij zo'n onrecht deden.
Ik voel mij al verloren
In het rijk der slechte goden,
Want hier zijn zoveel doden
Die het onrecht kon bekoren.
Vergeefs is hier het zoeken
Naar hen die kwalijk waren
En nu mijn geest bezwaren,
Naar hen die ik wil vervloeken.
| |
De beeldenRoerloos staan daarginds twee stenen
Mannen die als beeldhouwwerk hun
Plicht doen. Altijd staan hun benen
Schrap als stormen hen weer sterken.
Eén staat fier rechtop, kijkt schrander
In de wereld, hem verloren.
Des te ieler toont de ander
Die verschrompeld werd geboren.
Kracht en moed staan vlak naast zwakte
En verdriet. Door leed verslagen
Was de zwakke. Maar toen brak de
Moed. Geen grond kon kracht nog dragen.
|
|