gedaan door het daarna ontstaan van een amoureuze verhouding tussen beiden te verwerpen. Meer dood dan levend had Odysseus zich naar de kust weten te slepen. Als hij dan volledig uitgeput in een diepe slaap valt, wordt hij daaruit pas laat in de middag de volgende dag door gegil van meisjes - gegil over een bal die in het water was geraakt - gewekt. Hij komt te voorschijn en ziet de mooie jonge Nausikaä, die niet, zoals de andere meisjes, voor hem wegvlucht, en die hem weer in de wereld van de beschaving terugbrengt. Het moet een diepe en blijvende indruk bij hem hebben achtergelaten, maar tegenover Penelope zegt hij er niets over.
Nou is het waar dat Odysseus, toen hij over zijn belevenissen bij de Phaeaken vertelde, op het punt stond in slaap te vallen. Het zou natuurlijk kunnen zijn, dat hij dáárdoor niet meer aan Nausikaä is toegekomen. In zekere zin is dit dan nòg een manier om tegen zijn omissie aan te kijken.
Er bestaan ook minder psychologische manieren. De meest prozaïsche verklaring ervan, is aan te nemen dat er een paar regels zijn weggevallen uit de tekst van Homerus waarin Odysseus zijn belevenissen aan Penelope vertelt. Niet erg waarschijnlijk, lijkt me, en in ieder geval flauw.
Nog een andere prozaïsche verklaring waaraan je zou kunnen denken, is dat de hele Nausikaä-episode een latere toevoeging is, waarmee de dichter van Odysseus' verhaal aan Penelope geen rekening heeft kunnen houden. Aan een discussie van deze mogelijkheid, als het al een reële mogelijkheid is, zal ik me niet wagen.
Zo kom ik dan terug op de meer psychologische manieren van tegen mijn omissie aan te kijken. Eén daarvan, in zekere zin de meest voor de hand liggende, heb ik al aangeroerd: aangenomen dat er wèl ‘iets meer’ tussen Odysseus en Nausikaä was geweest, zou dat een reden kunnen zijn om tegenover Penelope liever niet over Nausikaä te praten. En dat zou temeer het geval zijn, als er bij Odysseus nog iets van gevoelens van liefde voor Nausikaä zou zijn blijven bestaan. Maar ik heb al gezegd: Odysseus was er de man niet naar om in de gegeven situatie ‘iets meer’ te laten ontstaan, en van amoureuze gevoelens aan zijn kant blijkt helemaal niets. Die wèl aan te nemen, en dat dan nog na alles wat hem daarná in Ithaca is overkomen, zou van de Odyssee een deel van de Bouquetreeks maken.
Tegen een verklaring van Odysseus' verzwijging van Nausikaä, die uitgaat van een plaatsgevonden vrijage met haar, zou trouwens ook nog kunnen worden aangevoerd, dat Odysseus Penelope wel verteld heeft over zijn verblijf van één jaar bij Circe en zijn verblijf van zeven jaar bij Calypso. Goed, Calypso was een godin en Circe een tovenares, en Nausikaä was geen van beiden. Maar of dát verschil het langdurig samenleven met de eerste twee voor Penelope aanvaardbaarder maakte dan een korte liefdesaffaire met Nausikaä? Ik heb er mijn twijfel over.
Er bestond intussen nog een ander verschil tussen Nausikaä aan de ene kant en Circe en Calypso: een verschil in leeftijd. Nausikaä was een jong meisje, en Circe en Calypso waren dat niet meer. Het zou kunnen, ook zonder dat men daarvoor een verliefdheid by Odysseus behoeft aan te nemen, dat Nausikaä's jeugdige leeftijd, gecombineerd met de bewondering die hij ongetwijfeld voor het meisje heeft gehad, hem er van heeft weerhouden, over de indruk die zij, daar op het strand van Scheria, op hem moet hebben gemaakt, aan Penelope te vertellen. Penelope was negentien jaren ouder geworden sedert Odysseus haar, met de kleine Telemachus op haar armen, in Ithaca had achtergelaten, negentien ook voor Penelope heel zware jaren. Zij was bij lange na niet meer het jonge meisje dat Nausikaä nu was, rank als de jonge palm bij Apollo's altaar in Delos, waarmee Odysseus haar had vergeleken. Zou dat hem, juist zoals hij was, niet hebben kunnen weerhouden, haar nu tegenover Penelope te noemen? Al zou Penelope er vermoedelijk geen moeite mee hebben gehad. Negentien jaren van ouder worden, werden zo door een omissie afgedekt; afgedekt voor Odysseus zelf, evengoed als voor Penelope.
En dan nog mijn laatste manier van naar de omissie te kijken. Toen Odysseus, na zich gebaad en gekleed te hebben, de grote zaal in het paleis van zijn gastheer wilde binnengaan, vond hij bij de deurpost Nausikaä, die daar toevallig, heel toevallig, stond: vermoedelijk haar laatste gelegenheid om hem te spreken. ‘Zult U nog wel aan me denken, als U straks in Uw vaderland terug bent? Want ik ben het toch in de eerste plaats die U het leven heeft gered’. Waarop Odysseus begint met haar ernstig en vrij vormelijk te antwoorden, maar eindigt met het roerende ‘want jij hebt mij gered, meisje’. E.V. Rieu, in zijn mooie Engelse prozavertaling van de Odyssee, vertaalt ‘kourê’ niet met ‘girl’ maar met ‘Lady’. Dat vind ik jammer. Want ik zou zo graag in dat ‘kourê’, waarmee Odysseus zijn antwoord afsluit, iets willen voelen van ‘kind, je zou mijn dochter kunnen zijn’, met een raden van gevoelens bij Nausikaä en een poging die te bezweren, die daarin zouden kunnen liggen. Vermoedelijk slaat mijn fantasie hier op hol.
Maar goed: Nausikaä heeft Odysseus eraan herinnerd dat zij hem het leven heeft gered en hem gesmeekt dat niet te vergeten. ‘Ik zal het niet vergeten, meisje’. Er bestaat een duivelse trek in de mens, die hem er van tijd tot tijd toe brengt, aan een dringend te kennen gegeven