kunnen blijven,’ zei ze, ‘doopsgezinde mensen zijn goede mensen, het zijn de enige Christenen met fatsoen. In hun kerk is er plaats voor de vrouw, en kinderen zijn altijd heilig in hun ogen, ze hoeven niet meteen gedoopt te worden om ze speciaal te beschermen, het feit dat ze geboren zijn is voldoende. Kijk, en dan erken je ook de vrouw in haar waarde. Buitendien zijn ze tegen geweld en ze houden niet van macht.’
En dan te weten dat haar moeder zelf uit een staats protestants nest kwam, fijn als gemalen poppenstront! Maar daar had het lieve mens in haar jeugd vrij snel een einde aan gemaakt. Op haar twintigste was ze gaan werken bij de Rooien en dat had vanzelf opschudding gegeven in haar ouderlijk huis.
Het was in die dagen letterlijk een doodzonde als keurige christelijk opgevoede jonge vrouw te gaan werken bij de Socialen!
Ze meldde zich aan als koffiejuffrouw bij het nieuwe kantoor van de Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel, het stond op de Oude Gracht, het staat er nog steeds, het is nu een vervallen verlaten gebouw waar niemand raad mee weet. Dat was in de tijd van haar moeders jeugd heel anders geweest. Het was niet alleen maar een kantoor. Het was ook een volkshuis, waar de socialisten aan jan-met-de-pet, aan Aaltje de schrobster cultuur hoopten te brengen. Naast het kantoor had men er een riant café ingericht, met een mooie biljartzaal, je kon er goedkoop en toch goed eten met je vrouw en je kinderen, een ongehoorde luxe voor Jan en zijn armoede-bestaan.
Er was een bibliotheek, een vergaderzaal, een grote schouwburgzaal, ontworpen door een jonge veelbelovende architect. Heel modern voor die tijd, het toneel werd voorzien van alle denkbare snufjes om er goed theater te kunnen spelen en er konden haast duizend mensen in de zaal. Socialistisch theater zou er worden gespeeld.
Eigenlijk kon je geen enkele schouwburgzaal in de stad vinden die zó goed verzorgd was. Dit volkshuis had men een beetje afgekeken van Duitse voorbeelden. De Duitse sociaal-democraten, toen ze na de eerste wereldoorlog meer invloed kregen, begonnen met dergelijke arbeiderscultuurhuizen. Men dacht in de jaren twintig heel idealistisch bij de Rooien.
Haar moeder was dat nooit vergeten. Tot haar dood toe sprak ze er vol bewondering over en soms ook wel met teleurgesteldheid en verbittering. ‘Want,’ zei ze, ‘kind, die vakbondsmensen meenden het goed, maar weet je wie het lieten afweten, dat waren de arbeiders zelf, die bleven in hun kattekroegjes zitten, die hadden geen zin om zich te ontwikkelen, en Aaltje bleef ook thuis, veilig bij het fornuis. Toneelstukken en vergaderen, dat paste toch alleen bij dure mensen. Je kon maar beter je plaats weten, al dat moderne gedoe, voor je het wist werd je man ontslagen als je daar aan mee deed. Ze hielden zich liever aan die scheurkalenderplaat: “Here geef ons heden ons dagelijkse brood”.’ Maar het was toch haar mooiste tijd geweest, haar ogen begonnen altijd te glinsteren als ze het erover kreeg.
‘De eerste dag, toen ik er begon, moest ik boven komen, op het kantoor. Dus jij bent het christelijke meissie dat bij ons komt werken, zei de baas, Moltmaker, een gewezen tramconducteur. Nou die kon een bek opzetten, de hele organisatie hield hij in handen. Dat ik christelijk ben doet er niet toe, antwoordde ik venijnig, ik kom hier om te helpen en daar gaat het toch om!’
Het was precies in de roos, dat antwoord, na die tijd kon ik geen kwaad doen. En binnen een paar jaar kreeg ik de gehele leiding over de huishoudelijke zaken van het kantoor.
‘Met het café hadden we niks te maken, maar vergis je niet, op het kantoor ging heel wat om. Late vergaderingen, en dan gebeurde er het nodige in de keuken, 't was soms haast een hotel. Recepties, conferenties verzorgden we tot in de puntjes. Je moest ook precies de kas bijhouden, de rekeningen betalen, inkopen doen, de bloemen verzorgen, piekfijn zag het er altijd uit. Nou ja, ik kon dat aan, dus toen de oude huisjuffrouw die de leiding had wegviel, kreeg ik die plaats, en ze was een tante geweest hoor. Maar ze vonden mij leuker, ja ik was toen een knappe meid, altijd vrolijk, ik zei trouwens waar het op stond, daar hielden ze van. Het waren allemaal mannen die zich kapot werkten voor de bond, om de arbeiders die daar bij aangesloten waren hun rechten te geven, dan moet je van optreden weten, en dus waardeerden ze dat ook in mij.’
Ze grinnikte. ‘Ze waren allemaal stapelgek met me, het is maar goed dat je vader het nooit geweten heeft, ik was toen al met hem verloofd. Anders zou hij stinkend jaloers zijn geworden, onzin natuurlijk maar ja. Ik ging niet te ver hoor, de vroegere huisjuffrouw beslist, die had met al die heren wel een keer in bed gelegen. Nou dat moest ze zelf weten, uiteindelijk was ze ongetrouwd. Soms werd er een receptie gehouden waar ook de vrouwen van het bestuur bij aanwezig waren. Jezus, ik heb nooit begrepen hoe dergelijke harde sjieke kerels er zulke zure trutterige wijven op na konden houden! Eerlijk gezegd vond ik het jammer om er weg te gaan, maar een baantje en daarbij getrouwd zijn, dat kon niet in die tijd. Ze hebben me er wel toe willen overhalen, ze waren me niet graag kwijt. Van Delft, Moltmaker en ik geloof Nathans, namen me apart. Waarom blijf je niet, zeiden ze, achter in de tuin aan het Springweg staat een mooie dienstwoning! We zouden graag zien dat je man ook bij ons kwam, dan kan hij het ge-