bruikten als ze verstoppertje speelden.
Toen ze het touw gooide, zagen de kinderen pas goed hoe kort de broek was die ze droeg.
‘Niet doen’ fluisterde het oudste meisje. ‘Als ze horen dat wij ze hebben geholpen -’. Bovendien zou Hage nog wel wat anders doen dan met hout gooien als die vrouw zo over straat ging lopen.
Ze weken terug voor het touw dat nu, nat en vuil, voor hun voeten lag en keken naar de mensen op de boot die gebaarden dat ze het moesten oppakken.
‘Spaar je de moeite’, hoorden ze de andere man zeggen die op een bankje was blijven zitten. ‘Dat stel is volslagen idioot. Allemaal inteelt in deze contreien.’ Hij pakte een boomstok onder uit de boot en begon hem daarmee naar de kant te wrikken. Toen ze bijna de steiger raakte, sprong hij met het touw aan de wal, sloeg het om de bolder en hielp de vrouw uitstappen die nu met haar lange blote benen op hun steiger stond. Boven het broekje droeg ze een blouse zonder mouwen met veel bloot. Gelukkig had ze daar een trui over geslagen die ze los op haar rug droeg. De mouwen hingen voor het bloot.
De vrouw liep naar hen toe. ‘Wat een mooie jurken hebben jullie aan.’
Lottie, de oudste voelde zich boers en onhandig toen de vrouw lenig door haar knieën zakte en de jurk waarop ze zo trots was geweest leek stijf naast het grote raffinement van de zeilster.
‘Die heeft onze moeder zelf gemaakt.’ Het jongste meisje keek trots.
‘Dat is heel knap van je moeder’, zei de vrouw, weer met die te hoge stem.
Lottie probeerde haar zusje mee te trekken. Ze geneerde zich dat ze zich zo makkelijk liet inpalmen. Die vrouw meende niets van wat ze zei, maar het kind bleef staan, gebiologeerd door al dat wit en blond dat sprak als mensen op de radio.
‘Wij hebben een ongelukje gehad met het zeil. Zou jullie moeder niet een mooie naald en draad voor ons hebben om het te repareren, dan kunnen we weer verder.’
Ze zwegen nu allebei. Werken op zondag was verboden. Vreemd dat die vrouw dat niet wist. Het leek wel of ze uit een ander land kwam.
‘Het is zondag’, zei Lottie zacht, niet bij machte duidelijker uit te leggen waarom het niet kon.
‘Ja, dat weet ik. Daarom zijn we vanmorgen ook lekker gaan zeilen. Het is zalig op het water. Willen jullie straks een stukje meevaren?’
De meisjes schrokken. Als je met zo'n vrouw mee ging, kwam je misschien nooit meer terug. Dan werd je zelf ook slecht. Ze deden nog een paar stappen achteruit, elkaar stevig bij de hand houdend.
‘Kom’ riep de man ‘hier worden we niet wijzer van.’
De vrouw liep naar hem toe en even keken ze samen naar de kinderen of ze een paar vreemde dieren hadden ontdekt en niet konden besluiten tot welke soort ze behoorden. Toen liepen ze samen het dorp in. De man had zijn arm om de vrouw geslagen. Ze had de trui van haar schouders genomen en liet hem in haar hand naar beneden slingeren. Ze was nu bijna helemaal bloot.
De meisjes keken hen zorgelijk na.
‘Als ze haar maar niets doen’ zei Truusje zacht. Ze had wel een lief gezicht al was ze dan een slechte vrouw. Ze keken toe hoe ze aanbelde bij het huis van de brugwachter. Er werd niet open gedaan. Niemand zou open doen. Ze hadden hier nooit mogen komen. Voor volwassenen moesten ze erg dom zijn. Ze zagen hoe ze de Brugweg in liepen, maar durfden hen niet achterna gaan, bang dat de mensen zouden denken dat zij ze hadden geholpen hier naar binnen te komen.
Een man was in de boot gebleven. Hij had zijn schoenen uitgetrokken en was op de voorpunt van de boot gaan zitten met zijn voeten in het water, zijn hoofd achterover zodat de zon op zijn gezicht kon schijnen.
Nog steeds dicht bijeen liepen de meisjes naar het bankje terug waar de rietstengels al wat waren uitgedroogd. Truusje hoopte tegen beter weten in dat iemand hun naald en draad zou geven zodat ze gauw weer weg konden gaan. Lottie was bedrukt door een verantwoordelijkheidsgevoel boven haar macht. ‘Jij bent de oudste’ hield haar moeder haar voor. ‘Jij moet opletten, zij is nog te klein.’
‘Misschien geeft Graafsma ze wel wat’ zei Truusje zacht. Graafsma was rooms en wist van God noch gebod, maar waarschijnlijk waren deze mensen zelfs voor Graafsma te erg. Op de roomse meisjesschool mochten alleen in koude winters broeken worden gedragen en dan nog onder een rok.
Truusje liep naar de brug en kwam terug. ‘Daar doen ze ook niet open.’
Lottie fronste. Ze had hen moeten tegenhouden, uitleggen dat ze hier niet mochten komen, maar ze voelde dat een dergelijke uitleg tegenover mensen die uit zichzelf zo weinig begrepen boven haar macht ging.
De boot lag in het water te deinen op de korte golfjes die van de steiger terugsloegen. Hij was van de kant gedreven maar het touw zat nog stevig om de bolder. Het andere eind hing in het water. De man op de voorpunt had zijn trui uitgetrokken en zat nu met bloot bovenlijf, de handen achter zich gestrekt, in de zon. Ze rekten zich uit om te zien waar het touw aan de boot was vastgemaakt maar konden niets ontdekken.
‘Ik wil naar huis’ zeurde Truusje. ‘Ik ben