Hollands Maandblad. Jaargang 1984 (434-445)
(1984)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Bij de verjaardag van GoudklokjeIk was al bijna veertig jaar geworden
En kreeg een dochtertje. Goudklokje heet ze.
Vandaag is het een jaar sinds haar geboorte,
Ze gaat al zitten maar ze praat nog niet.
Helaas, ik mis het wezen van de wijze
En kan me niet verhinderen van haar te houden.
Beslommeringen zullen me voortaan bezwaren
Want zij vertroost me enkel voor het ogenblik.
Als mij de smart bespaard wordt van haar vroege dood,
Heb ik de zorg weer om haar een partij te vinden.
Ik had gedacht om in de bergen te gaan wonen
Maar dat wordt dus weer vijftien jaren later.
| |
Bij de dood van Goudklokje tijdens mijn ziekteWie had gedacht dat tijdens eigen ziekte
Ik rouwen moeten zou om jouw verscheiden?
Verbijsterd stond ik van mijn ziekbed op
Om bij het schijnsel van een lamp jou te bewenen.
Een dochter brengt alleen beslommeringen
Maar zonder zoon hecht men zich toch aan haar.
Tien dagen was ze ziek geweest, niet langer,
Drie jaren mochten wij al voor haar zorgen.
De tranen springen steeds weer in mijn ogen,
Mijn droefheid wordt gewekt door ieder ding:
De kinderkleertjes op de kledingrekken,
De laatste medicijnen bij haar kussen.
We droegen haar de stille dorpsstraat uit,
Zij werd begraven in haar kleine grafje.
Een mijl rust zij van hier - maar zeg dat niet:
Dit afscheid was voor alle eeuwigheid.
| |
[pagina 31]
| |
Goudklokje IEen afgeleefde zieke man van veertig,
Een lief onnozel dochtertje van twee -
Het was geen jongen maar toch meer dan niets,
Vaak koosde ik haar om mijzelf te troosten.
Toen op een ochtend heeft ze ons verlaten
En ziel noch schaduw liet zich ergens vinden -
Ik weet nog hoe ze bij haar vroege dood
Juist brabbelend begon te leren praten.
Eerst toen besefte ik dat liefde voor je kind
De samenscholing is van alle smarten.
Maar door te denken aan de tijd vóór zij bestond
Wist ik mijn diepe droefheid weg te redeneren.
Het is al lang dat ik haar was vergeten -
Drie zomers en drie winters al geleden.
Vandaag werd al die droefheid plots gewekt
Want ik ontmoette weer haar oude min.
| |
Goudklokje IIWij waren, jij en ik, tot kind en vader
Gedurende achthonderdzestig dagen.
Maar plotseling was jij ook weer verdwenen,
Sindsdien verliepen al zo'n drie, vier lentes.
Het lichaam is in wezen niet reëel:
Ether verdicht bij toeval zich tot lijf.
Genegenheid is eigenlijk een waan:
Karma verbindt ons even als verwanten.
Dit overdenkende kwam ik tot inzicht
En ik verdreef daarmee mijn bitter leed -
Beschaamd dat ik door rede mij mijzelf ontruk
Want ik ben niet verstoken van gevoel.
(Vertaling: W.L. Idema. Bai Juyi of Po Tjiu-i leefde van 772 tot 846) |
|