belzaken kunt zien staan. De spelers dragen kleren waarin ze na afloop van de voorstelling zo de straat op zouden kunnen gaan. Hun gedrag is herkenbaar, hun kenmerkende eigenschappen zijn niet tot in het karikaturale uitvergroot. De voorstelling staat, in tegenstelling tot die van Troilus en Cressida, in het teken van het realisme. Weliswaar worden ook in de Shakespearevoorstelling realistische, eigentijdse elementen gebruikt (kleren, dildo, de manier waarop vergaderd wordt, etc.), maar doordat deze elementen in de tijd verschoven zijn, zijn ze zichzelf niet meer en krijgen ze een veel sterker symbolische waarde.
Ieder ding is opgebouwd uit een serie relaties. Een daarvan is de relatie met de tijd. Verbreek je die relatie, dan verander je de betekenis van het ding. Een Louis XV-stoel bij de antiekhandelaar is een ander ding dan de stoel waar Louis XV in eigen persoon op zit. (Het derde deel van Cees Nootebooms Rituelen, bijvoorbeeld, gaat over die onmogelijkheid om het netwerk van relaties tussen een ding en een mens weer in zijn oorspronkelijke vorm te herstellen). Dat geldt ook voor de relatie met de ruimte, waar Van den Bergh in zijn opmerkingen over rood haar op doelt en wat Rijnders weigert te accepteren: rood haar in de Kalverstraat is iets anders dan rood haar op het toneel. Een roos is geen roos is geen roos.
Rijnders gebruikt in Een vreselijk geluk ook een aantal niet-realistische elementen, zoals het op de band laten horen van het geluid van brekend glas, wanneer iemand op het toneel een glas stuk moet gooien; het via de band ten gehore brengen van de regie-aanwijzingen van Noréns tekst. Maar terwijl de middelen in Troilus en Cressida naar aard en aantal te sterk zijn om het gewenste effect te sorteren, zijn ze hier te zwak. De voorstelling blijft een realistisch karakter houden. Dat heeft belangrijke gevolgen voor het mechanisme van de identificatie. Rijnders laat zich in zijn eerste brief wat laatdunkend uit over identificatie, maar vergeet daarbij, dat identificatie vergemakkelijkt wordt door een realistische situatie. Brecht, die een verklaard tegenstander van identificatie was, heeft zijn distantiërende techniek ontwikkeld om juist die identificatie tegen te gaan. Hij deed dat door zo veel mogelijk het realisme, d.w.z. de suggestie dat de voorstelling de werkelijkheid niet alleen weerspiegelt, maar in zekere zin zelfs ís, te doorbreken met liedjes, een exotische setting, door de inhoud van de volgende scène van te voren te vertellen, etc. Maar zelfs bij Brechts stukken werkte het lang niet altijd, zodat ze nog altijd gespeeld kunnen worden door het burgerlijke theater dat Brecht verfoeide en als ‘culinair theater’ bestempelde. De paar Brechtiaanse effecten die Rijnders in Een vreselijk geluk toepast zijn niet voldoende om distantie te scheppen. Iedereen die daar de moed toe heeft kan zich met de personages identificeren. In Troilus en Cressida is dat heel wat moeilijker; als het tegengaan van identificatie daar het tegengestelde doel is geweest, dan is dat zeker bereikt.
Hans van den Bergh maakt in zijn brieven bezwaar tegen de onttakeling van de familie Prozorov in Drie zusters. Rijnders onkent niet, dat hij dat heeft gedaan, integendeel, hij geeft zijn redenen daarvoor aan. Ook in Troilus en Cressida wordt een eventueel respect voor de personages van meet af aan de kop in gedrukt, terwijl in Een vreselijk geluk de personages zichzelf en elkaar zo drastisch onttakelen, dat vermoedelijk geen regisseur daar nog iets positiefs van zou kunnen bakken. Wat deze voorstellingen gemeen hebben is cynisme. En daarmee raken we aan de inhoudelijke kant van Rijnders' werk en een aspect dat zowel in zijn stukkeuze als in zijn regies terug te vinden is. Cynisme is een fundamenteel kenmerk van zijn werk. Bij Norén kun je haast geen andere kant op, maar bij Shakespeare wel. Waar hij de keuze heeft zie je Rijnders telkens voor de cynische benadering kiezen.
Maar het is geen kil cynisme, zoals bij Leonard Frank, die in samenwerking met Baal de door hem gecreëerde personages uitlacht. Bij Frank is cynisme de vervanging van het gebrek aan affiniteit met zijn personages. Rijnders' voorstellingen worden gekenmerkt door een bewogen cynisme. Hij staat niet boven zijn personages, zoals Leonard Frank; zelfs als hij hen ontmaskert en aan de kaak stelt, staat hij nog tussen hen in. Troilus heeft in zijn knulligheid toch nog iets ontroerends, Cressida heeft ondanks haar verraad toch nog enige oprechtheid en de figuren in Een vreselijk geluk die alles en iedereen inclusief zichzelf afbreken zijn in de letterlijke zin des woords deerniswekkend. Rijnders gelooft niet meer in menselijke deugden, maar deze stand van zaken laat hem niet koud. Hij heeft veel gemeen met die andere regisseur die het onttakelen van pretenties en tradities hoog in zijn vaandel heeft geschreven, Karst Woudstra. Woudstra's voorstellingen worden gekenmerkt door woede om en tegen zijn personages, met uitzondering van jonge jongens. Woede is ook een vorm van affectie, namelijk een negatieve. Op het gebied van cynici zijn we momenteel in het Nederlands toneel goed voorzien.
Rijnders probeert voorspelbaarheid te vermijden. ‘Ik dwing mezelf er toe om ieder vooroordeel uit te bannen, iedere norm, iedere regel, iedere verwachting.’ En: ‘ik vind, dat je voor iedere voorstelling je eigen tekens moet zien te vinden.’ Hij toont zich een aanhanger van de ideologie die de voortdurende verandering propageert en komt merkwaardigerwijs op dat terrein Hans van den Bergh tegen, die zijn tweede