me nog uren zullen begeleiden, zie ik Amsterdam en de lichten van de stad verdwijnen. Tussen Arnhem en Freiburg heb ik geslapen, hoofd voorover en de benen op de tegenoverliggende bank uitgestrekt, en gedroomd van de nieuwe ervaringen die ik kan kopen met de lires. Biljetten van tien-, vijftig- en honderdduizend. Handenvol geld. Als Bellagio het paradijs is - en Amsterdam? ik blijf het antwoord schuldig; een wereldstad die je uitput, meer kan ik er niet over zeggen - dan opent grof geld zijn poorten.
Met de mond aan de hals van de fles enkele slokken wijn drinken. Inslapen. Wakker schrikken door conducteurs en douane. Lezen, en opnieuw inslapen. Als voorbij twee uur 's nachts niemand me meer stoort is de coupé intiem als een slaapkamer die met hoge snelheid voortjaagt, dwars door West-Duitsland, zich slingert door Zwitserland, en waarin de ochtend steeds warmere lucht door het geopende venster binnenwaait. De lange zwarte tunnel die toegang verschaft tot Italië ligt dan al ver achter me. Mijn lippen schrijnen en ik moet de koffie die de bediende van Wagons-Lits langsbrengt met voorzichtige slokjes drinken.
Bij aankomst in Como blijken trein en bus precies op elkaar aan te sluiten, ik hoef alleen het plein voor het station over te steken, de zon in het gezicht, en plaats te nemen in de met draaiende motor gereedstaande bus, blauw met de zilveren vogel op de flanken. Bellagio is de eindbestemming, men heeft op mij gewacht. Tot nu toe is de reis verlopen als een wonder van orde en overzicht. Geen wedloop met hindernissen... De weg is in de rotsen uitgehouwen, we zijn ingeklemd tussen granieten wanden en het lage muurtje waarachter de helling begint die steil afloopt naar het Lago di Como. Aan de oevers staan villa's die zich ijdel spiegelen in het water en die ieder ogenblik over de trappen omlaag het water in kunnen schrijden, zo sierlijk en gewichtloos lijken ze door de lichte kleuren van de muren, terracotta en zachtgeel. Een pergola verbindt het terras met het theekoepeltje verderop, nog dichter aan het water waar de uren van de middag geruisloos verglijden. De tuinen die de huizen omsluiten zijn met kunstenaarshand ontworpen en aangelegd; struiken zijn haarfijn geknipt, de haagjes die paden afboorden met een nagelvijl gemodelleerd. Vrouwen met witte parasols, afkomstig van schilderijen uit het eind van de vorige eeuw, zitten halfverscholen in het hoge gras met pluimen dat de tuinen de suggestie van verwildering moet geven. Boven het lawaai van de motor uit hoor ik hun stemmen, melodieus en zangrijk, en meen ik een vleugje parfum te ruiken. Bij zoveel schoonheid voel ik me verloren, tegen deze impressies ben ik niet bestand: eeuwige hoogtijdagen hier, al je verwachtingen van een ononderbroken verblijf in een volmaakte omgeving zijn op slag overbodig en klinken aanstellerig noordelijk, belachelijk, alleen in ere gehouden door iemand die zichzelf dagelijks wil terugvinden in overdadige tuinen en in koele woonkamers. Het is allemaal aanwezig, in schaamteloze rijkdom. In de verte ligt Tremezzo, aan de overkant vana het meer, traghetti glijden over
het water en dan verschijnt om de bocht opeens Bellagio. Een stadje als een edelsteen, geslepen door het water dat het aan drie zijden omspoelt. Mijn hart klopt in de keel, ik slik. Bellagio zag ik al eerder en toch ben ik er nooit geweest. Foto's, beschrijvingen, filmbeelden, schilderijen soms? Alles tegelijk, en bovenal de overtuiging dat een ideale buitenplaats moet bestaan, een wijkplaats, kleine stad van goud. Een stad die zich alleen laat dromen. En nog heb ik geen stap binnen haar muren gezet!
De bus draait rond het plein, komt tot stilstand, neemt passagiers mee voor Como en keert terug op zijn schreden. Ik sta oog in oog met het vervallen hotel Splendide, een witte kast die mij uitgelezen schijnt om te overnachten, misschien iemand te ontvangen en plat op mijn buik op het bed te liggen, luisterend naar de geluiden van het plaatsje die na een paar dagen bekend zullen zijn. De brede boulevard biedt ruimte voor het flaneren op zondag - morgen, nog even geduld - en is in het bezit van een terras dat door een enkeling wordt gebruikt. Ik kies een plaats en drink het weidse perspectief over het water op de huizen, vorstelijk van stijl, aan de andere oever van het meer waar Cadenabbia en Menaggio liggen. Ik ben gulzig, mijn ogen schieten heen en weer, hoog langs de bergen en lager langs de dorpen. Niets mag me ontgaan. Onwerkelijk ver weg ligt alles onder het gefilterde licht van de namiddag. Wat ik zie is het decor voor de mooiste toneelvoorstelling. Een illusie die ik bewonder, waardoor ik me laat ontroeren. Hartstochtelijk zal ik alle indrukken in mijn geheugen bewaren. Ik bestel espresso. Onderweg las ik voor de zoveelste keer, alweer in een ander boek, een van de felste zweepslagen uit de literatuur: wer-die-Schönheit-angeschaut-mit-Augen-ist-dem-Tode-schon-anheimgegeben.
Het uitzicht verdonkert, de bergen en het zwarte water versmelten en worden slechts hier en daar gescheiden door een lint van lichten. De avond valt over Lombardije. De vermoeidheid dwingt me naar het hotel te gaan. Ik loop door de arcaden en denk aan het geheim dat ik moet ontraadselen van dit zonlicht dat deze uitlopers van de Alpen beschijnt en aan dit water glans verleent en Bellagio betovert - en mijn emoties omwoelt. Met niemand heb ik een woord gesproken, vanavond nog moet ik verhalen en verhalen vertellen aan een toevallige luisteraar over mijn aankomst hier en de ontdekking van Bellagio.