vexes me to choose another guide.’ Dit is het tijdperk van de praatgroep, van de therapie, van de psychiater en de psycho-therapeut, het tijdperk van de ‘zelfverwerkelijking’ via anderen, via encountergroepen, via counseling, via dialoog.
10 aug. 1980. Las, min of meer bij toeval, twee werken achter elkaar waarin ‘flogging’ aan de kaak wordt gesteld. Het schijnt nog geholpen te hebben ook. Zowel Richard Dana als Herman Melville hebben resp. met Two Years before the Mast en White Jacket bewerkstelligd dat werknemers op koopvaardijschepen en oorlogsschepen niet meer met een zweep afgetuigd werden als zij straf verdienden. Dit is waarschijnlijk het enige voorbeeld van engagement in de literatuur dat rendement opleverde.
Two Years before the Mast: zo te schrijven, zo strak, zo sober, onopgesmukt. Een stijl zonder metaforen, zonder versiering, met niets ‘extra's’ zoals Tom van Deel misprijzend zou zeggen, en daarom zo onverbiddelijk prachtig. De enige stijlvorm die niet veroudert.
White Jacket soms erg saai, erg lang, en niet zo sober geschreven als het boek van Dana. Maar desondanks - wat een geweldig boek! Het bevat Melville's verslag van zijn ervaringen op een oorlogsschip. Schitterend, onvergetelijk hoofdstuk over een chirurg die een been afzet. Wondermooi slothoofdstuk waarin verhaald wordt hoe de ik-figuur uit de mast in zee valt.
30 sept. 1980. Naar aanleiding van Fortunata y Jacinta van Perez Galdos: niet het overspel van de gehuwde man blijkt het interessantst, maar het feit dat de bedrogen echtgenote en de minnares contact met elkaar maken. Zo gaat het vaak: overspel als begin van een vriendinschapsrelatie waarbij de man buiten spel komt te staan.
1 dec. 1980. Het lijkt net of Patrick White de roman Le Petit Saint van Simenon las en dacht: dat zal ik nog eens overdoen, maar dan veel beter, en hij schreef The Vivisector. Tweemaal hetzelfde verhaal over een jongen wiens leven begint in de allerarmste omstandigheden en die een beroemd schilder wordt. Vreemd dat zulke werken altijd een onbevredigende smaak nalaten; het lijkt niet goed mogelijk om over succes, roem, eer te schrijven. Een roman als The Horse's Mouth van Joyce Cary klinkt veel overtuigender, maar de schilder daarin mislukt dan ook.
10 jan. 1981. Niet De compositie van de wereld zelf vind ik bewonderenswaardig, maar Mulisch' durf om zo'n boek, van a tot z volledig onzinnig, uit te geven. Je kunt het waarderen, zoals je een nonsens-rijm waardeert, of een sprookje van Andersen, of Alice in Wonderland.
8 febr. 1981. Inwijding van Emants is onze Pendennis, onze Alledaagse geschiedenis. Net als Thackeray's geestigste roman en Gontsjarov's eersteling behandelt het de oom-neef verhouding, een te zelden geëxploreerde familie-relatie. Aan Inwijding laat zich aflezen hoezeer wij onze eigen literatuur verwaarlozen; het werk overtreft zowel Thackeray's humoristische werk, als Gontsjarov's grote kleinood. Waarom? Omdat noch Thackeray, noch Gontsjarov de enige ontsnappingsclausule die de neef ter beschikking staat - namelijk via een vrouw - naar behoren hebben uitgewerkt. Maar Inwijding bevat Tonia, het best uitgewerkte vrouwenkarakter in onze hele literatuur.
Wat Gontsjarov betreft overigens: zou H. Gomperts De schok der herkenning geschreven hebben na lezing van Oblomov?
18 april 1981. Bij het herlezen van Tolstoi: het opmerkelijke van Tolstoi is dat hij geen bijzondere stijl heeft. Zijn proza is strak en breedvoerig, ontbeert poëtische effecten. Hij gebruikt nooit metaforen, of ook maar iets dat in de verte aan beeldspraak herinnert. Voorts heeft Tolstoi geen gevoel voor humor, hij is altijd dodelijk serieus. En hij suggereert ook nooit iets. Als hij van iemand wil vertellen dat deze gelukkig is, schrijft hij domweg neer Lewin was gelukkig. Tolstoi's proza heeft niets ‘extra's’. Nee, juist daarom is het zo'n groot schrijver. Al datgene waarvan men tegenwoordig denkt dat het in literair werk niet kan of mag ontbreken, ontbreekt bij Tolstoi. Hij had dat zogenaamd literaire, die versiering, niet nodig. Zijn grootheid was dat hij zonder kon.
12 nov. 1981. In een kranteartikel van een IKV'er las ik dat het ‘kernwapen tegen de schepping is.’ Dan is de zon, een reusachtige waterstofbom, blijkbaar ook tegen de schepping.
21 nov. 1981. Op het museum-plein in Amsterdam is vandaag weer duidelijk gebleken dat we niet in een tijdperk van enkelingen leven, maar van massa's, van horden, van collectieven. Niemand daar, op dat museum-plein, scheen te beseffen dat het van de enkeling uit gezien geen verschil maakt of men sterft na een messteek of na een aanval met een neutronenbom. Het lijkt wel of al die mensen veel banger zijn voor de collectieve dood, dan voor de eigen dood. Toch kent de dood alleen eerste persoon enkelvoud.
10 april 1982. De literaire kritiek is geenszins ongevaarlijk. Keats zweeg lange tijd na een vernietigende recensie. Daar hij maar 21 jaar oud werd, heeft ons dat waarschijnlijk een twintigtal onsterfelijke gedichten gescheeld. Melville heeft nog nauwelijks geschreven na de verwoestende