heid en strijd der tegenstellingen’, en in al die boeken is een van de voorbeelden van die eenheid en strijd der tegenstellingen het licht. Want dat licht heeft eigenschappen die maken dat je het als een stroom deeltjes kunt zien, en het heeft ook eigenschappen die maken dat je het als trillingen kunt zien. Op die redenering - die je in honderden boeken, op duizenden pagina's, in miljoenen-oplagen kunt aantreffen - heb ik gereageerd met de vraag: hoe bestrijden die twee eigenschappen van het licht elkaar dan? Op die vraag is nimmer antwoord gekomen, uit Moskou niet en niet uit Nijmegen. Wat had Poll gewild dat ik daaraan zou toevoegen? Wat de columnisten betreft: wie in Nederland op het ogenblik schrijven wil leren, en ook wie denken wil leren, kan geloof ik beter bij de columnisten terecht dan bij de auteurs van lange stukken. J'aimerais mieux, zegt Montaigne, que mon fils apprist aux tavernes de parler, plutôt qu'aux écoles la parlerie.
Een boek over een vreemd land (boek over land A, geschreven door bezoeker uit land B) bevat vaak ‘algemene’ beweringen over zo'n land. Bijvoorbeeld: in Amerika heeft iedereen haast en iedereen is vooral in geldverdienen geïnteresseerd. Die algemene beweringen worden geacht afkomstig te zijn van de schrijver, terwijl in de meeste gevallen die beweringen door de reiziger uit de mond van inboorlingen opgetekend zijn. Een leuk voorbeeld is Maiakovski over Amerika. Als we even afzien van de slaafse selectie - de vulgariteit van Majakovski uit zich hier in vulgair gatlikken bij de Russische overheid - zie je al gauw dat wat Majakovski geeft geen eigen waarnemingen of conclusies of invallen zijn, maar dingen die hem door Amerikanen van Russische afkomst verteld zijn. Wat nu opmerkelijk is in zulke gevallen is dat de inboorlingen, het boek van de vreemdeling lezend, getroffen worden door zijn oordeel, hoewel dat helemaal zijn oordeel niet is, maar een buitenlandse weergave van hun eigen oordeel. Als een Amerikaanse socioloog schrijft over de ‘deep social cleavage’ in Nederland, dan wordt dat hier met grote belangstelling gelezen, terwijl die Amerikaan niet meer doet dan de verhalen navertellen die iedere buitenlander zodra hij binnenkomt van ons te horen krijgt (twintig politieke partijen, verzuiling, Roomskatholieke geitenfokkersvereniging etc.). Zo zijn volwassenen ontroerd door de leuke dingen die hun kinderen zeggen, ook en vooral wanneer die kinderen eigenlijk alleen maar herhalen wat zij van hun ouders gehoord hebben.
Hoe onbetrouwbaar memoires zijn blijkt uit de gebeurtenis van Levitan en de revolver. Er zijn van die gebeurtenis drie versies. Masja Tsjechova vertelt dat Levitan een revolver had en een keer uit melancholie op zichzelf geschoten heeft, maar misschoot en de muur trof. Michail Tsjechov vertelt dat hij en zijn broers hoorden dat Levitan in hun buurt op het platteland een atelier gehuurd had en besloten hem op te zoeken. Het regende, het was laat, Levitan sliep al. De broers maakten zijn deur open, betraden zijn hut. Levitan schrok wakker en greep een revolver om zich te verdedigen. Op het laatste moment zag hij dat het zijn vrienden waren. Nadezjda Begitsjeva (LN 68, p. 566) vertelt dat Masja Tsjechova bij Levitan een revolver zag liggen, hem oppakte, vragend ‘Wat is dat nou?’ en per ongeluk afdrukte, daarbij Levitan maar net missend.
Ergens in een Amerikaans boek geloof ik komt een componist voor die één nogal geslaagd liedje niet publiceert, maar gebruikt als hij een meisje het hof maakt. Hij gaat dan achter de piano zitten, zegt: ‘I've made a song for you’ en brengt dat liedje ten gehore. Bij ieder volgend meisje gebruikt hij dat liedje weer. Zo is het verstandig om een aardige lezing te hebben die je nooit publiceert: je kunt hem dan voor verschillend publiek steeds weer houden. Het kan zelfs geen kwaad stukjes conversatie in voorraad te hebben die je in gezelschap kunt gebruiken zonder dat iemand zegt: dat heb je daar en daar geschreven. Door Havelaar die opmerking over die waterval te laten maken (‘Roep gij eens zesduizend jaar, of langer, “rroe, rroe...” en zie eens hoe weinigen u voor een onderhoudend mens zullen aanzien’) beroofde Dekker zich van een belangrijk nummertje table talk.
Ik zou graag willen weten wanneer bepaalde uitdrukkingen voor het eerst gebruikt zijn. Bijvoorbeeld ‘wie schetst mijn verbazing’ of ‘het behoeft geen betoog’. Er is veel gedaan om vast te stellen wanneer een woord voor het eerst in druk gebruikt is, maar van woordcombinaties is weinig studie gemaakt, lijkt het. Toch zou het erg leuk zijn om te weten hoe oud sommige zinswendingen zijn. Je zou bijvoorbeeld de oude Grieken na kunnen lezen op zinswendingen die nog steeds bestaan. Veel komt uit de Bijbel. Maar waar komt ‘wie schetst mijn verbazing’ vandaan? De figuur ‘wij begeven ons nu naar Utrecht, om te zien hoe het Marie verder vergaan is’ komt al bij Plautus voor in de proloog van de Menaechmi. Het moet in die tijd al een bekende stijlfiguur geweest zijn, want Plautus laat de proloogspreker zeggen: ik ga nu naar Epidamnus, en als iemand soms een boodschap mee te geven heeft, dan doe ik dat graag, maar uiteraard tegen betaling.
Lees je De Revizor, dan word je getroffen door de combinatie van grove, vulgaire grappen, voor de hand liggende en veel gebruikte effecten