loon-prijsspiraal een kwaad ding is, waar niemand, en vooral de modale arbeider niet, beter van wordt. De voortdurende lastenverzwaringen voor de ondernemingen moeten teruggedrongen worden. Nu hebben we weinig greep op de invoerprijzen - die kunnen we alleen via revaluatie afremmen, en dat is onlangs gebeurd, maar het heeft veel te veel schadelijke gevolgen voor de export. Herhaling is niet aantrekkelijk. We moeten dus alles op de kaart zetten van het afsnijden van nieuwe verhogingen van de lonen, de salarissen, de beloningen in de vrije beroepen. Iedere econoom weet langzamerhand dat het bedrijfsleven verdere verhogingen niet kan betalen en dus zouden ze er eigenlijk niet moeten komen. Dat zou niet alleen de druk op de winsten verminderen, het zou ook een remmende invloed hebben op de stijging van de overheidsuitgaven. Als de nominale opblazing van de ambtenarensalarissen zou wegvallen, zou de verhoging van de reële overheidsuitgaven - dus in de bouw, de stadsvernieuwing, het onderwijs, de energievoorziening - een iets groter kans krijgen.
Een dergelijk beleid, dat de nominale inkomensstijgingen onderdrukt voldoet echter nog niet aan de richtlijn: de bestedingen omhoog, de kosten omlaag. De bestedingsverruiming, die zich vooral zou moeten concentreren op de investeringen ontbreekt nog, al zouden de winsten misschien iets toenemen. Om het Keynesiaanse element in het beleid te brengen zou prioriteit moeten worden gegeven aan belastingverlichting bij de ondernemingen. Ik heb wel eens gepleit voor afschaffing van de vennootschapsbelasting en vermindering van het tarief voor de winstcomponent in de inkomstenbelasting. Dat hoeft de schatkist niet zo verschrikkelijk veel te kosten, omdat het bedrijfsleven zo weinig winst maakt - de banken en de aardgaswinsten zou men van de verlichting kunnen uitzonderen. De operatie zou niet onmiddellijk effect sorteren, omdat de solvabiliteit van de bedrijven vooralsnog te laag is, maar het zou wel de goede kant op werken.
Het verlagen van de loonkosten kan gebeuren door voor te schrijven, dat nominale verhogingen binnen de produktiviteitsstijging moeten blijven. Dat komt macro-economisch uit op hooguit twee procent. Hier doet zich echter een complicatie voor. Een geldloonverhoging met twee procent houdt een reële loondaling in van een procent of vijf, en dat is strijdig met de gewenste bestedingsverruiming. De ondernemingen zouden hun vraag zien teruglopen, de winsten zouden afnemen en de werkloosheid zou scherp oplopen. De remedie tegen deze ineenschrompeling ligt voor de hand: een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Naarmate de inkomenspolitiek beter slaagt, en het écart tussen aanvankelijke prijsstijging en inkomensstijging groter is, past de schatkist het koopkrachtverlies bij. Daardoor snijdt het mes van twee kanten: de afzet wordt verruimd terwijl de kosten dalen.
Natuurlijk botst dit Keynesiaanse plan met de opvattingen dergenen, die het financieringstekort bij de overheid willen verkleinen. Deze pressiegroep zal zich verzetten. Dat is ook begrijpelijk; men gelooft in deze kring niet dat een inkomenspolitiek kans van slagen heeft. Zolang het gevaar bestaat dat de groeiende tekorten alleen maar dienen om de looninflatie op gang te houden is verzet geboden. De toenemende staatsschuld heeft dan geen gunstig effect op de kapitaalvorming bij de bedrijven - alles wordt opgegeten en de winsten worden kleiner in plaats van groter. Maar als de Nederlandse samenleving werkelijk zou slagen in een inkomenspolitiek die de loon-prijsspiraal uitbant komen de kaarten anders te liggen. Dan leidt een Keynesiaanse politiek tot winstvergroting, hervatting van de groei en dan wordt de werkloosheid kleiner inplaats van groter. Het financieringstekort bij de overheid zal afnemen, op den duur. Zoals het nu gespeeld wordt zal dat tekort alleen maar stijgen.
In deze gedachtengang kan dus een consensus over het beleid alleen worden bereikt als er een voorafgaande consensus wordt gevonden over een inkomenspolitiek. Ieder die dat laatste tegenhoudt blokkeert een oplossing in Keynesiaanse zin. Als de spiraal doorgaat blijven we zitten in de vicieuze processen van winstafkalving, faillissementen, dalende reële inkomens, toenemende werkloosheid, aantasting van de verzorgingsstaat. Helaas heeft zo'n inkomensbeleid veel vijanden. En ze zijn machtig genoeg om de oplossing te torpederen. Althans - tot dusverre.
Het nogal optimistische beeld van de eensgezindheid onder economen wordt, in mijn gedachtengang, dus geconfronteerd met een pessimistisch beeld van veto-groepen, die het inkomensbeleid onmogelijk maken. Maar we moeten de hoop niet opgeven. Want we hebben er allemaal belang bij om uit de depressie te komen. Ook degenen die het begrotingstekort tot het voornaamste criterium van het beleid maken. Ook degenen die de automatische prijscompensatie tot onaantastbare waarheid hebben verheven. Ook degenen die de onderhandelingsvrijheid van de sociale partners tot een vreemde heilige koe hebben gebombardeerd. Buiten dit gemeenschappelijk belang staan alleen degenen die de klassenstrijd willen voeren totdat de laatste klassebewuste arbeider in de WW is terechtgekomen. Die groep is klein, hopen we. Een gemeenschappelijk belang maakt een redelijke oplossing misschien iets gemakkelijker.