| |
| |
| |
Totalitarisme in Nederland
In het augustus/septembernummer van Hollands Maandblad verscheen het artikel ‘Over de totalitaire pest’ van I. van der Sluis, met een reactie van K. van het Reve. Van der Sluis begon zijn stuk met de stelling ‘Het land krioelt van de meest griezelige fanatici, die zich progressief noemen en zelfs antifascistisch’. Hieronder staan vijf antwoorden op de artikelen van Van der Sluis en Van het Reve, deels geschreven op uitnodiging van de redactie, deels uit eigen beweging.
| |
Over de totalitaire pest en andere hedendaagse inconveniënten
Bastiaan Bommeljé
Bijwijlen gevoelt een ieder in het huidige, ontegenzeglijk ietwat vermoeiende tijdsgewricht de nauwelijks te boven te komen behoefte lucht te geven aan zijn onlustgevoelens. Sommigen doen dit in gesubsidieerde praatgroepen, anderen zoeken naar prettig vertier als het bijwonen van worstelwedstrijden of soortgelijke culturele manifestaties. Een enkeling echter verblijdt de samenleving met een schriftelijke uiteenzetting van zijn ongenoegens.
Zo ook de heer van der Sluis, die met de zegen van zijn godfather van het Reve in Hollands Maandblad 405/6 weinig minder verkondigt dan de ondergang van de Nederlandse beschaving. Volgens van der Sluis is deze tamelijk vervelende ontwikkeling te wijten aan de onstuitbare opmars van progressieve fanatici, die met hun terroristische domheid het laatste verzet van de goedwillende burgers onder de voet lopen, zodat ‘Nederland snel verandert in een totalitaire staat’. Nederland is kortom, zo betoogt deze heer vol vuur, ‘ziek aan de totalitaire pest’.
Nu slaan slechts weinigen voldoende acht op deze onaangename kwaal, want, zoals Thomas Gray dat zo aardig wist te verwoorden, Alas, regardless of their doom, The little victims play, No sense have they / Of ills to come, Nor care beyond today. Men mag zich dan ook gelukkig prijzen dat de heer van der Sluis nog een laatste poging doet om zijn medemens er op te attenderen dat er ‘een ramp’ is gebeurd: ‘de nette wereld die na de oorlog is opgebouwd door de sociaal-democraten heeft een nageslacht voortgebracht van stampvoetende verwende jongetjes, over het paard getilde intellectuelen, ..., en overvoede arbeiders’. In deze toonaard fulmineert hij voort, in een steeds toenemende staat van verhitting (want writing increaseth rage, zo men weet).
Het gaat hier zodoende om een niet onvermakelijk geschrift, daar de heer van der Sluis de juiste verhouding heeft gevonden tussen een aanzienlijke mate van achtervolgingswaan, een flinke hoeveelheid rancuneus middenklasse moralisme en een overtuigende dosis ongeremde ongerijmdheden.
Edoch, wanneer men zijn betoog ontdoet van de overstatements, de platitudes en de passages die below civilized level zijn, dan rest een argumentatie die zo dun is als een vegetarische soep, en een dienovereenkomstige nasmaak heeft.
Desniettegenstaande is er wel wat waars in hetgeen van der Sluis tracht uiteen te zetten, zoals ook bemerkt is door van het Reve, hoewel die als immer voornamelijk gepreoccupeerd is door de vermoeienissen van zijn eigen ongetwijfeld prangende universitaire bestaan.
Inderdaad, zo kan men niet anders dan beamen, is de wereld vol van shrunken-, swollen- en softheads. De hedendaagse samenleving is waarlijk bezwangerd met studenten, intellectuelen, academici, querulanten, kunstenaars en andere op staatskosten existerende randfiguren. In het gemeen gedijt vooral in deze kringen de Nieuwe Ideologie, die van der Sluis als de ‘totalitaire pest’ terugwijst, maar die wellicht nauwkeuriger omschreven zou kunnen worden als een sompige prut van halfverteerde linksachtige ideeën en onsmakelijke neo-religieuze sentimenten.
Doch het is waarlijk de vraag of men zich over
| |
| |
dit alles vreselijk moet opwinden, zoals van der Sluis dat tamelijk ungentlemanlike doet. Il faut tout prendre au sérieux, mais rien au tragique. Door die onachtzaamheid zinkt zijn gehele betoog onherstelbaar weg in het drijfzand van treurigstemmende ethische verontwaardiging en moralistische oprispingen over allerhande eigentijdse idiosyncrasieën.
Van der Sluis doet net alsof de schaduw van de moderne tijd als een natuurramp, neen, bijkans als een wrake Gods over de beschaafde wereld is gevallen. Op eenzelfde wijze verklaarden de ongeletterde middeleeuwers de pest, die toenmaals voor het nodige ongemak zorgde.
Het stukje van Van der Sluis heeft, evenals zijn eerdere schriftelijke agitatie omtrent hetzelfde onderwerp (bijvoorbeeld De Doctorandussenplaag, verschenen onder de naam J. Delécluze), weinig uitstaande met een welgemanierd exposé van de achtergronden van die tegenwoordig zo alomaanwezige Nieuwe Ideologie. Zijn standpunten en redeneringen zijn zelfs enigszins opdringerig neergeschreven, alsof ze bedoeld zijn ter overtuiging. Mijn goedheid, quand la populace se mêle de raisonner, tout est perdu!
Al de energie die verloren gaat met de kruistocht van deze heer tegen de ‘kritisch-emancipatorische klasse’ in het bijzonder en de moderne zeden in het algemeen, lijkt een betere zaak waardig. Durate, et vosmet rebus servate secundis, zou men hem willen toevoegen.
Toch is de problematiek die in Over de totalitaire pest aangesneden wordt zeker niet geheel en al oninteressant. In brede lagen van de bevolking vraagt men zich immers gedurig af waarom toch sedert een aantal jaren verschijnselen als protestacties, ostentatief refractair gedrag, ethische recalcitrantie, en andere manifestaties van de Nieuwe Ideologie, in zulk een veelsoortigheid zijn opgebloeid.
Het antwoord op die vraag is au fond even eenvoudig als prozaïsch. De Nieuwe Ideologie is tot wasdom gekomen omdat een klasse ontstond die haar kon betalen. Het veelkleurige gedrag van deze New Class, waar de heer van der Sluis zich zo overmatig aan stoort, verschilt natuurlijk niet zo wezenlijk van het politieke en sociale gedrag dat andere, gevestigde groepen ten toon spreiden. Dit gedrag heeft als belangrijkste kenmerk het doelgerichte streven naar het vergaren van zo veel mogelijk privileges, een zo hoog mogelijke status, en een zo groot mogelijke macht, terwijl daarmede tegelijkertijd zo min mogelijk persoonlijke ‘kosten’ (bv. tijd en geld) verloren mogen gaan.
Als een gevolg van de snel stijgende welvaart is sinds enige tijd dit kosten-baten probleem voor menigeen veel minder dan voorheen een beperkende factor in het bepalen van politiek en sociaal gedrag. Het is vooral in kringen van de New Class (die sterk gegroeide categorie van studerenden, professionele intellectuelen of anderszins vrijgestelden), met haar strukturele voorraad aan vrije tijd en een inkomen dat niet of nauwelijks afhankelijk is van arbeidsprestaties, waar een geweldige accumulatie van politieke resources heeft plaatsgevonden. Het is op deze ondergrond van resource abundance (de geconcentreerde relatieve overvloed van tijd, geld en scholing) dat politieke en sociale gedragsalternatieven kunnen gedijen.
Uit de aard der zaak is het onontbeerlijk voortdurend te kunnen participeren in de maatschappelijke concurrentiestrijd om de resources. Door middel van het investeren van het eigen politieke kapitaal in een of andere organisatie (vrouwengroepen, Albanië-kollektieven, de JOVD) vergroot men de kans op een redelijke winst in sociaal kapitaal (privileges, status).
Tegenwoordig hebben de New Class-organisaties het schijnbaar wat gemakkelijker, daar een deel van de massamedia (het legitimatiemiddel bij uitstek) bolwerk van hun klassebelang is geworden. Bij deze media nu bestaat een niet onbelangrijke vraag naar ‘protestnieuws’. Menige New Class-organisatie is dan ook goed geoefend in het aanbieden van newsworthy events, waarbij de symbolische formules van de Nieuwe Ideologie, als ‘solidariteit’, ‘emancipatie’, ‘bevrijding’ et cetera natuurlijk kwistig gebezigd worden.
Nu zijn de baten die de aanhangers van de Nieuwe Ideologie kunnen verkrijgen, tegen een relatief lage kosten-investering, niet gering. De top van deze uiteraard diffuus, pyramidaal opgebouwde sociale groep bestaat uit de Nieuwe Bourgeoisie, samengesteld uit degenen die het beste geslaagd zijn in het vergaren van privileges en status. Het moge bekend zijn dat het behoren tot deze groepering de leden geen windeieren legt.
Bovendien verkeert de Nieuwe Bourgeoisie in de prettige positie dat zij haar eigen sociale hoogwaardigheid kan bewerkstelligen en bestendigen. Dat vloeit voort uit de specifieke machtsmiddelen die zij bezit, naast de mogelijkheden die zij heeft makkelijk te penetreren in bepaalde power-circuits (informatie, educatie, politiek). Door de accumulatie binnen deze elite van cultureel kapitaal, als kennis, taalvaardigheid etc., heeft zij een tamelijk grote invloed op de Sinn-Produktion, de produktie van ideologie en legitimatieconstructies. Dat maakt haar tot een ware Sprachherrschaftsklasse, om die aardige term van Schelsky over te nemen.
Uit de aard van de zaak blinkt de Nieuwe Ideologie, evenals andere concurrerende ideologieën, uit door een grote mate van vereenzelviging van algemeen belang met eigenbelang. Door een mengelmoes van linksachtige idealen en symbolen te hanteren tracht men de eigen
| |
| |
klasse-positie te verhullen. Fallaces enim sunt rerum species.
Om het in woorden van twee lettergrepen samen te vatten: de rijkgeschakeerde vormen van hedendaags politiek gedrag, waarvan de heer van der Sluis zo een hoge bloeddruk krijgt, zijn weinig meer dan onderdeel van de voortdurende menselijke strijd om de resources. Voorheen bestreed men elkander met de vuistbijl om het leiderschap van de groep en de daarmee gepaard gaande materiële en immateriële privileges, thans beconcurreert men elkaar door het uitspelen van als hoogwaardig beschouwde statussymbolen, die behoren bij bepaalde upward moving social groups. Het aanhaken bij het juiste symbolencomplex is een bezigheid die door menigeen serieus wordt opgevat; moet men nu al neo-conservatieve taal uitslaan, of blijft de anti-kernbeweging voorlopig een hogere status opleveren? Het spreekt dat dergelijke vraagstukken een schier onweerstaanbare aantrekkingskracht hebben op provinciale parvenu's.
Van der Sluis betitelt tamelijk onbesuisd allerhande, somtijds stuitende randverschijnselen van de Nieuwe Ideologie als een ‘totalitaire pest’. Helaas vergeet hij, in zijn agitatie om loutere symptomen en symbolen, acht te slaan op de onderliggende strijd tussen maatschappelijke elites, die toch waarlijk amusante momenten oplevert. To live in decadent times need not make one despair.
Middelerwijl blijft het ook een raadsel waarom van der Sluis zichzelve telkenmale kwelt door het bijwonen van bijeenkomsten van Albanië-dwepers, of het lezen van de Volkskrant, of het omgaan met academici. Het is in ieder geval weinig sportief om op dat niveau een betoog op te bouwen. Tumultuositas vulgi sempere insaniae proxima est, weet hij zelf ook wel. Het is jammerlijk, doch onmiskenbaar dat zijn geschrift uiteindelijk niet uitkomt boven het peil van het onderwerp dat aangesneden wordt. Hic inanis verborum torrens mole sua ruit, kan men slechts vaststellen over this piece of expectorant mediocrity.
Tenslotte valt nauwelijks meer te bepalen wat vermoeiender is: de bezigheden van sommige studenten die nu en dan wat ruiten ingooien om de wereld te redden, of het niet aflatende gedruil daarover van heren die gebukt gaan onder een overdosis zelfingenomenheid. Beide categorieën blinken uit door dezelfde moralistische pedanterie, onbeschaafde betweterigheid en weinig subtiel gesublimeerde aandriften.
Het blijkt maar weer eens hoezeer Pascal gelijk had toen hij neerschreef: tout le malheur des hommes vient d'une seule chose, qui est de ne savoir pas demeurer en repos dans une chambre.
| |
Er is niets kwalijker voor een goede zaak
Roefie Hueting
Mijn eerste reactie bij het verzoek om commentaar op het artikel ‘Over de totalitaire pest’ van I. van der Sluis en de reactie daarop door Karel van het Reve was: daar kan ik me beter niet mee bemoeien. Lezers zien immers zelf wel wat hier aan de hand is. Over politiek is door mij nog nooit een letter op papier gezet, en de afgelopen tien jaar ben ik nauwelijks in de gelegenheid geweest tijdschriften te lezen waarin politieke beschouwingen worden gepubliceerd, van welke kleur dan ook.
Pal daarop herinnerde ik mij me jaren geleden te hebben voorgenomen het dringend advies van Karl Barth op te volgen om de democratie te verdedigen op alle niveau's van de bevolking. Ook bij het keukenmeisje, nee juist bij het keukenmeisje, zei hij als ik mij goed herinner. Deze herinnering, het woord ‘Er is niets kwalijker voor een goede zaak dan een slechte verdediging’ en de neiging niet weg te kruipen van nare zaken, ook als je daar buiten je wil mee wordt geconfronteerd, brachten mij tot een tweede reactie, tegengesteld aan de eerste. Maar mijn overtuiging hiermee de beste beslissing te hebben genomen is niet groot.
Als nieuweling in het veld ga ik eerst kijken naar de gebruikte discussietechniek. Het artikel van Van der Sluis blijkt te bestaan uit het vertellen van enkele anekdotes, persoonlijke belevenissen van de auteur, en het indelen van de hele Nederlandse bevolking in vier categorieën: mensen met gekrompen, gezwollen en zachte hoofden (de drie vormen van de totalitaire pest) en de rest, die meeloopt. De meest opvallende eigenschap van de pestleiders is domheid, gecombineerd met agressieve onverdraagzaamheid. De meelopers zijn op enkele uitzonderingen na te lui en te laf om de pest de kop in te drukken.
Waaróm de pestlijders zo dom zijn wordt niet
| |
| |
Vogelverschrikker
uitgelegd. De discussietechniek bestaat uit het suggereren van vanzelfsprekendheden. In een enkel geval moet hun domheid blijken uit wat mensen tegen de auteur hebben gezegd of uit voordrachten die ze in zijn bijzijn hebben gehouden. Dat kan naar mijn mening ook wel, mits de conclusie beperkt blijft tot het terrein waarover wordt gesproken (wat niet gebeurt). Maar in de meeste gevallen moet de domheid van de mensen als een vanzelfsprekendheid blijken uit hun standpunt over zaken als het energievraagstuk, het voorkómen van een nucleaire
| |
| |
oorlog, de inkomensverdeling, de ontwikkelingssamenwerking, het gewelddadig onderdrukken van politieke denkbeelden, de veiligheid van de toekomst. Er wordt dus niet gezegd: die mensen zijn daar vóór of daar tégen en dat is dom om die en die redenen. De auteur vertelt ook niet waar hij zelf voor en tegen is en ergo evenmin op grond waarvan. Neen, er wordt slechts gezegd: die mensen zijn voor dit en dat en zijn daarom vanzelfsprekend heel erg dom, onverdraagzaam en agressief. De onoplettende lezer wordt onopvallend van de anekdotes naar de standpunten gevoerd, waar de argumenten geheel ontbreken.
Een discussie kan naar mijn mening slechts worden gevoerd over de kwaliteit en juistheid van informatie, de interpretatie daarvan en de daarop gebaseerde conclusies of meningen. Ik vat deze elementen hier samen onder de noemer argumenten. Er staan bij afwezigheid daarvan nog twee wegen open voor commentaar. Je kunt zeggen: ik vind iemand die voor een rechtvaardige inkomensverdeling of energiebesparing is juist intelligent en verdraagzaam. De lezer weet dan: A vindt dit en B het tegendeel. Maar wat schiet hij daar mee op? Je kunt ook proberen de gaten in de tekst zo goed mogelijk in te vullen. De auteur kan dan natuurlijk antwoorden het zo niet te hebben bedoeld (‘het stáát er niet’). Dit is het slimme van zijn discussietechniek. Maar mijn slimme tegenzet is om hem op deze manier tot argumenteren te dwingen, zodat ik met hem kan gaan discussiëren. Overigens voorspel ik dat de redactie van het Hollands Maandblad het zo ver niet zal laten komen. Alle begin is moeilijk en al doende leert men. Ik ga dit eens proberen.
De anekdote over de Albaniëdwepers van de sociale faculteit van de Universiteit van Amsterdam lijkt me een goede toelichting op wat Van der Sluis ons vermoedelijk wil vertellen. Alleen zou ik de hier opgevoerde personen niet dom noemen. Domheid kun je iemand niet kwalijk nemen omdat het te maken heeft met onvermogen zaken te begrijpen vanwege de beperktheid van het verstand. Er is hier iets ernstigers aan de hand. Er zijn mensen die sommige dingen niet willen begrijpen of zelfs maar waarnemen. Dat is geen domheid maar onwil.
Is dit muggenzifterij over woorden? Ik denk het niet. Even verderop worden artsen, hoogleraren en Nobelprijswinnaars dom genoemd. Niet op een bepaald terrein buiten hun vakgebied, bijvoorbeeld ontwapening als het over een physicus gaat, maar echt totaal dom, hersenloos en, als er geen synoniemen in het Nederlands meer kunnen worden gevonden, anencephaal. Ik zelf neem dat niet zo letterlijk en interpreteer als volgt. Ook heel intelligente mensen kunnen buiten hun vakgebied uitspraken doen die Van der Sluis links noemt, en alles wat hij als links bestempelt (en dat is heel wat), vindt Van der Sluis dom. Maar anderen nemen de tekst letterlijk. K. van het Reve bijvoorbeeld, een taalgeleerde, die het overigens van harte met Van der Sluis eens is, gaat ons in alle ernst uitleggen dat er ook domme en bekrompen rechtse mensen in Nederland rondlopen en intelligente linkse. Hij doet dat, en nu komt het, aan de hand van kennis op hun vakgebied. Een kandidaat in de letteren, die vermoedelijk VVD stemt, kent de term sine qua non niet en een andere, die vermoedelijk van tijd tot tijd Vrij Nederland leest en misschien zelfs wel de Volkskrant, reageerde heel intelligent door haar studie te verzwaren met het bijvak Grieks, nadat Van het Reve haar met Griekse citaten om de oren had geslagen.
De afgelopen 12 jaar heb ik talloze inleidingen-met-discussie gegeven over de economische aspecten van een politiek uiterst controversieel onderwerp, het milieu- en energieprobleem. Hoewel mijn onderwerp anders ligt herken ik in de anekdote toch gemakkelijk de onderliggende elementen. Sommige dingen niet willen waarnemen, de weigering onontkoombare conclusies te trekken en die tegen beter weten in vervangen door onzin, iemand woorden in de mond leggen die het tegendeel zijn van wat hij overduidelijk heeft gezegd, enzovoort. Maar op één punt wijkt mijn (rijke) ervaring sterk af van die van Van der Sluis. Bij hem vertellen alle inleiders opgelegde karikaturale onzin en alle toehoorders stemmen daar enthousiast mee in (en vanuit die stelling rukt hij op naar grote groepen studenten en PvdA-leden en het klimaat van de Hitlerjugend). Bij mij gaat het om rond vijf procent. Omdat ik kwantitatief ben ingesteld heb ik van begin af aan een indruk willen krijgen van de omvang van de onwil tot normaal denken. Ik heb daarvoor zelfs trucs bedacht (die ik vanwege de terecht gestelde limiet van 2000 woorden niet kan uitleggen) waarbij het tijdens de discussie tot heuse stemmingen komt. Bij Van der Sluis is de moedwillige onwil voor honderd procent gekoppeld aan linkse ideologie. Bij mij is er gemiddeld over de hele periode een ongeveer gelijke verdeling over links en rechts. Jongeren meer links, studenten aanzienlijk meer links, ouderen veel meer rechts. Verderop in zijn artikel vertelt Van der Sluis zélf aantoonbare, moedwillige karikaturale onzin, onder andere over het energieprobleem, en dat doet mij twijfelen aan de correctheid van de weergave van de inleidingen en ergo aan de hieraan verbonden kwantitatieve conclusie.
Om mijn commentaar wat te verlevendigen zal ik proberen een anekdote over opzettelijke onwil van rechts kort weer te geven. Het gaat om een voorval dat mij stevig heeft geschokt en ik wacht al lang op een gelegenheid hierover te
| |
| |
Onweer op komst
publiceren. In september 1977 werd door de Spaanse regering een symposium georganiseerd over de Quality of Life, in de Universitad de Deusto te Bilbao. De bedoeling was een achterstand aan informatie over het milieuprobleem in één klap in te halen. Daartoe waren veel TV- en radiomensen uitgenodigd plus een aantal zeer bekende economen van over de hele wereld om voordrachten te houden. Ik was daar bij toeval tussen verzeild geraakt. Die hele week was ik in gezelschap van W. Beckerman, de auteur van de bestseller In Defense of Economic Growth. Als ik ergens koffie dronk zat hij naast me en toen ik op onze vrije middag naar Guernica ging, stapte hij bij me in de auto die ieder van ons ter beschikking was gesteld. Onze conversatie beperkte zich op zijn verzoek tot één onderwerp: de kans op catastrofale ontwikkelingen als gevolg van de onttakeling van natuur en milieu.
Beckerman bleek het met mij eens te zijn dat die kans door de groei van de produktie aanzienlijk toeneemt. Ook zag hij in waarom het bekende Dinosaurus-verhaal (waarmee het effect van het steeds sneller uitsterven van plante- en diersoorten door menselijke activiteiten wordt gebagatelliseerd) onzin is. In ons laatste gesprek zei hij het volgende. De kans op het ten onder gaan van de menselijke beschaving door een nucleaire oorlog is veel groter, en waarom zou je die laatste paar jaar het plezier van de mensen vergallen met sombere milieuverhalen?
Ik had de op één na laatste inleiding, Beckerman de laatste. En warempel, het hele repertoire, waarvan hij de onwaarheid kende, werd afgedraaid, de Dinosaurus voorop. Toen hij was uitgesproken ben ik opgestaan om te vertellen dat er bewust gelogen was en waarom. Zodoende eindigde die mooie bijeenkomst in groot tumult van voor- en tegenstanders van mijn interventie. Dat speet me.
Er resteren nog 500 woorden voor het naarste deel van mijn opdracht: het commentaar op conclusies over en kwalificaties van mensen aan de hand van hun meningen of standpunten, zonder argumentatie. Ik kies de passages over de gezwollenhoofdigen, de onzindelijke professoren en doctores van het foute, nazi-achtige soort, omdat ik daar zelf onder val. Want hoewel Van der Sluis natuurlijk slim genoeg is om geen namen te noemen, zijn zijn insinuaties duidelijk genoeg om een beetje ingevoerde lezer op het goede spoor te zetten.
Op pagina 6, eerste volle alinea, is sprake van
| |
| |
een aantal termen die eindigen met ‘Orde’. Ik heb een tiental goed ingevoerde mensen hierover geconsulteerd. Allen verstonden onder Nieuwe Orde nazi-Duitsland tussen 1934 en 1945. Niemand kende de term Nieuwe Politieke Orde of wist wat ermee wordt bedoeld. De meesten wisten wél wat er met Nieuwe Informatie Orde wordt bedoeld, maar kenden de term niet. Op één uitzondering na kenden allen de term Nieuwe Economische Orde en noemden het RIO-rapport. De tactiek is duidelijk. Verzin twee termen met het woord ‘Orde’, zet de term Nieuwe Economische Orde er tussen, laat het lekker doorlopen naar Nieuwe Orde, en je hebt de opstellers van het RIO-rapport te pakken zonder hen bij naam te noemen. Wie het toch nog niet heeft begrepen wordt in dezelfde alinea door Van der Sluis geholpen met een scheldpartij tegen aftandse Nobelprijswinnaars die door de mand vallen als een stelletje ouwehoeren met de zielen van winkeljuffrouwen (wat er met die zielen aan de hand is vertelt hij ons niet).
Op dezelfde manier lees ik dat ook de opstellers van het WRR-rapport De Komende Vijfentwintig Jaar (waaraan ik meewerkte) belachelijk zijn, en fascistoïde, zoals iedereen die zich zorgen maakt over toekomstige effecten van menselijke activiteiten. Wie publiceert over het energievraagstuk heeft volgens Van der Sluis ontdekt dat de olie op is, en dat we moeten overgaan op kaarslicht en verwarming met eigen mest als grondstof. Maar de input van primaire energie voor het verkrijgen van één lumen is bij een kaars vele malen groter dan bij een gloeilamp. Van der Sluis kan het voorbeeld van energiebesparing door kaarsen nergens hebben gelezen. En ook uit de kranten die hij graag leest zijn voldoende voorbeelden te halen van maatregelen die tot substantiële energiebesparing leiden, in tegenstelling tot het verbranden van onze faeces. Dit is één van de voorbeelden van moedwillige karikaturisering van ernstige problemen waar serieuze mensen zich mee bezig houden.
Waarom zijn al die mensen domme fascisten? Ik vul na nauwkeurige lezing van zijn tekst voor Van der Sluis de volgende argumenten in. Linkse denkbeelden spelen de Russen in de kaart. Wat linkse mensen denken kun je lezen op muren, zoals Rudy Kousbroek al zei. (Maar als er staat ‘Maak Nederland weer schoon. Gore negers, Joden en Turken moeten opdonderen’, dan is dat door stoute kindertjes erop gekalkt, die daar niets kwaads mee bedoelen). Alle mensen met linkse denkbeelden willen op alle punten precies hetzelfde. Er bestaan geen mensen die tegen communistische dictaturen zijn en geschokt door de genocide in Cambodja en tegelijkertijd bezorgd over de toestand in de Derde Wereld of de uitputting van olie. Neen, die problemen zijn verzinsels om aardige, goedgelovige, bierdrinkende gewone jongens mee te krijgen en zodoende de morele en militaire weerbaarheid van het Westen te ondermijnen. Het huidige onderwijs, waar je niets meer uit het hoofd hoeft te leren, en dwaze programmapunten zoals ‘de spreiding van kennis en macht’ dienen daar ook toe. En bovendien, democratie is niet een situatie waarin de meerderheid van de bevolking in staat is de politieke besluitvorming te beïnvloeden en de uitoefening van de macht door politici bij voortduring te checken. Neen, democratie is er wanneer uitsluitend mensen met het inzicht en de intelligentie van Van der Sluis het parlement bevolken en alle anderen zonder veel nadenken instemmen met de koers die daaruit volgt. Wanneer die toestand is hersteld, zul je zien hoe gelukkig de gewone mensen weer worden met bier drinken, Oranje Boven, de Maagd Maria, de Margriet en ‘brood alleen’.
Maar als Van der Sluis' argumentatie anders is, mag hij het zeggen.
| |
Al weer
Battus
Mijn commentaar op het stuk van I. van der Sluis kan heel kort zijn. Voor de niet-Amsterdamse lezer van Hollands Maandblad was het misschien een opmerkelijk artikel. Maar in Amsterdam let niemand meer op de dorpsgek. Hij zegt al jaren precies hetzelfe, altijd op die querulantentoon. Elke week stuurt hij een boze brief naar het Amsterdamse Universiteitsblad, en als die eindelijk eens zo'n brief durft te weigeren, roept hij: ‘censuur!’.
Bij de laatste verkiezingen voor de Universiteitsraad stond hij kandidaat met de lijst ‘Tegen censuur’. Hij kreeg twee stemmen. Zo rekent de democratie af met idioten.
Ik ben links en toch verdraagzaam. Van der Sluis mag van mij op de dag dat Angola door Zuid-Afrika wordt overvallen, schrijven dat Castro in Angola slechte dingen doet. Dat zeggen Reagan en de Parooltekenaar ook. Zelfs de verdraagzaamste mens moet echter zijn tijd ver-
| |
| |
Drie elzen
delen over dingen die hij de moeite waard vindt. Laat Van der Sluis naar een psychiater gaan als hij van zijn wanen verlost wil worden - ik heb daar geen talent voor.
De tijden dat het fascistisch proza van Pen, Van der Sluis, en Heitink mij irriteerde zijn lang voorbij. Over de jaren heen is de kwaliteit van de ‘rechtse geluiden’ in Hollands Maandblad van Drion via De Kadt zwaar gedaald. Nu ga ik een stukje voor de Volkskrant, een artikeltje voor NRC Handelsblad, en een paar columns voor Vrij Nederland schrijven. Over twee maanden stuurt Van der Sluis weer precies zo'n artikel naar Hollands Maandblad, waarvan de redacteur dan zegt: ‘dat hebben we al eens gehad’. Dan zal Van der Sluis ‘censuur!’ roepen, en zal het Hollands Maandblad worden opgenomen in de reeks Volkskrant-NRC Handelsblad-Vrij Nederland, zodat ik er weer in kan schrijven.
| |
Over de onbeminde machten
J.A. Stalpers
Van der Sluis doet een poging een aantal hem verontrustende verschijnselen van totalitarisme - intolerantie en intimidatie ten aanzien van mensen met afwijkende meningen en het dwingerig dwarsbomen van overheidsbesluiten door minderheden - helder in beeld te brengen en daarmee alle suffende of braaf meelopende en over-tolerante Nederlanders te schokken tot verzet tegen de dreigende nieuwe slavernij.
Hij geeft feiten. En zoals Van het Reve zegt, ‘Daar zit veel waars in’. Hij geeft ook een analyse. Dat laatste voornamelijk voor de progressieve linkse jongeren, waarvan hij zegt dat die ten eerste dom zijn - d.w.z. onverantwoordelijk onwetend omdat zij nooit genoodzaakt zijn geweest om serieus te leren kijken en te denken -, ten tweede het onmiddellijke volmaakte welbevinden verwachten van een verzorgingssamenleving, waarvoor de socialisten dat welbevinden ook beloofd hebben, en ten derde vanuit een diepe frustratie gaan dwingen, saboteren om de grote ineenstorting af te roepen en een heilstaat à la Cuba, China, Albanië op te richten. De overige Nederlanders die dit allemaal aanzien geven deze terreurclub nog een steuntje in de rug, uit laffe tolerantie, kortzichtig idealisme of anarchistische illusie. In een voetnoot poogt Van der Sluis een nog denkende minderheid tot democratisch verzet te wekken, maar net als Van het Reve eindigt hij met een kreet van wanhoop: ‘à bas la Liberté!’
Wat vindt ik er nu van?
Heel kort gezegd, ik zie ook wel een aantal feiten van straatterreur en verbale terreur, antiparlementaire actie, de marxistische opium- | |
| |
schuiver die voor geen feit de ogen opent, opiniemakers die in de aars van de linkse simplisten kruipen. En tenslotte ken ik ook een aantal lieve, dromerige, maar volledig dogmatische anarchisten, die op de dag van hun slagen bereid zijn dictatoriaal te worden.
Maar ondanks deze overeenstemming heb ik toch veel bezwaren tegen de wijze van voorstellen en eigenlijk ook de houding van Van der Sluis.
Ik denk dat hij het verzet van de totalitaire linksen veel te eenzijdig etiketteert. Niet alle milieu- en vrede-vechters zien zich bijvoorbeeld op weg naar een heilstaat volgens enigerlei marxistisch model. Naar mijn indruk is zelfs op sociale academies het centralistische socialisme als streefbeeld in elkaar gezakt. En voor zover het nog gepreekt wordt door een docent en gestagneerde progressief, komt het toch weinig geloofwaardig over.
Van der Sluis geeft ook het idee dat er eigenlijk maar een heel beperkt eiland van verzet is tegen de democratiche orde en dat iedereen daar omheen, zelfs de over-toleranten en aarskruipers, eigenlijk toch het liefst de oude degelijke orde terug willen. Dit beeld van de kleine rotte plek, die elders aanstekelijk werkt, lijkt me ver van de werkelijkheid. Er is, naar mijn overtuiging, in veel kringen en groepen onbehagen omtrent de samenleving en kritiek op de samenleving, maar de reacties op dat onbehagen ontlopen elkaar zeer sterk. Het is juist dit verdeelde onbehagen dat de samenleving zo crisisachtig maakt. Er is slechts negatieve consensus.
Het is dan ook dit aspect van het brede onbehagen waar ik uitgebreider op in wil gaan.
Wat is de samenleving van vandaag in het oog van de burgers? Een falende god-almachtig.
De tijd is voorbij dat je alle noden, kwalen en tekorten kon verklaren en aanvaardbaar maken door deze te interpreteren als triest kenmerk van het menselijk lot of als een beschikking Gods. De tijd van gelatenheid is voorbij, want het menselijk lot is sinds Marx en Den Uyl, en met instemming van het C.D.A., effect geworden van een plannende en sturende overheid. Om die planning te doen slagen heeft zich een immens organisatiecomplex met gespecialiseerde bureaucratieën ontwikkeld, dat welvaart en welzijn produceert, conditioneert en spreidt tot de laatste en allerlaatste kansarmen.
Financiële zekerheid en geluk van de wieg tot het graf.
Hoe reageren wij, Nederlandse burgers, daarop? Ik meen enkele uiteenlopende maar allemaal negatieve reacties te zien, waarin de leeftijd, meer dan status of klasse, een belangrijke variabele is. Globaal gezien de volgende groepen:
1 De conservatieven. Dat zijn de mensen die in de verregaande overheidsbemoeienis vooral inperking ervaren van persoonlijke, zelfverantwoordelijke levensinrichting. Zij constateren de regeling van onderwijs, het ontmoedigen van ondernemingslust op alle terreinen, beloning van vadsigheid, een belastingsysteem waarin iedereen kansarm wordt behalve de overheid zelf, enz. enz. De overheid is de dief van elk inkomen en elk initiatief. Deze conservatieven willen min of meer terug naar de vrijere verhoudingen van vroeger, naar financiële soberheid en minder pretenties van de overheid.
2 De pragmatisten. Dat zijn degenen die allang elk respect voor de overheid verloren hebben, maar deze louter zien als een groep van min of meer kiene technocraten, die een maatschappij-apparaat in stand houden waaruit je veel meer kunt halen dan ooit te voren.
Allereerst zijn dat alle gunsten waarop het apparaat officieel geprogrammeerd staat: huursubsidie, isolatiesubsidie, verhuiskostenvergoeding, beurzen voor elke minvermogende en elke 21-jarige, ziektegelden, verzekeringsgelden, reisvergoedingen, belastingrestituties, VUT, enz.
In toenemende mate komen daar nog de gunsten bij die je toevallen als je ook nog de gaten van het uiterst ingewikkelde welvaarts- en welzijnssysteem gaat bespelen: werkloosheidsgeld trekken na een baantje als student-assistent, werken en toch werkloosheidsgeld trekken, zwart geld verdienen, samenwonen en niet trouwen ter beveiliging van dubbel inkomen, bij verzekeringen oncontroleerbare rampen declareren, enz.
De grote maatschappij is zo abstract geworden, overheid en wet zijn in zo brede kring ontdaan van mythe en morele strekking, dat men daarom het aantal van de profiterende pragmatisten zeer hoog mag schatten. Deze dankbare profiteurs zijn niet de mensen waarvan je enig protest of opstand tegen de overheid mag verwachten, maar ook geen verdediging. Zij kijken zo cynisch naar het systeem dat zich zo laat uitmelken en belazeren, dat ze eigenlijk nog instemmen met de jongens die er hard tegenaan schoppen. Zij hebben voor de overheid evenveel repect als de vlo voor zijn donor.
Onlangs definieerde de Deense socialistische econoom Niels Haagerup de verzorgingssamenleving als een wereld waarin je een sufferd bent, als je daarin niet meer krijgt dan waar je recht op hebt.
En dat verklaart dan het geringe verzet tegen ‘de totalitaire pest’. De grote meerderheid is niet geïntimideerd door de linkse jongens, maar loopt meesmuilend mee, zolang ze het niet te bont maken.
| |
| |
Begonia
3 Dan zijn er de dogmatische progressieven. Dat is de groep waar Van der Sluis en Van het Reve het meest uitvoerig op afgaan. Het zijn jongeren, die opgroeiden bij een steeds toenemende welvaart en zich vele jaren hebben laten overtuigen door alle socialistische beloften en realisaties. Zij zijn verwend door de verzorgingsstaat. Zij vertrouwen dat welvaart en welzijn helemaal organiseerbaar zijn. Ieder heeft recht op volmaakt welbevinden, eenvoudig omdat er geen einde is aan ons kennen, kunnen en aan middelen. Het is niet helemaal onjuist hen onwetend te noemen. Zij groeiden op onder een onderwijsfilosofie die elke zwakbegaafdheid ontkende, het spelend leren als didactiek voorschreef en alle maatschappelijke problematiek met gemak inpakte met marxistische simplismen of zelfontplooiingsdromen.
Deze groep valt niet op door individuele weerbaarheid en realisme. Wel door bereidheid tot massale actie, omdat men voor zijn toekomst, en voor een deel heel terecht, minder verwacht van werken dan van machtsverschuiving. Bovendien geeft de massaliteit van groep en actie ieder van hen een sterk levensgevoel. Je bestaan krijgt weer richting en zin en je hoort weer duidelijk ergens bij (vergelijk het lidmaatschap van de Rotary-club).
Het is deze groep die vandaag vooral gefrustreerd is. Zij ervaart de negatieve effecten en onvolmaaktheden van de planningsmaatschappij: er is geen aardige werkkring voor ieder, er is een economische crisis, er is geen vrede en de bewapeningswedloop heeft absurde dimensies aangenomen, er zijn geen gezellige kleine woningen in het stadscentrum, niet iedereen kan de studie volgen van zijn keuze, het milieu verloedert langzaam verder.
Het vanzelfsprekende geluk laat op zich wachten. ‘No instant happiness’ voor de ‘now-generation’. In het beeld van de pretentieuze bureaucratische verzorgingsstaat wordt dit falen direct gezien als het falen of zelfs het verraad van de machten. En het is dan ook niet verwonderlijk dat het verzet de vorm aanneemt van een aanval op die machten.
Die aanval vindt plaats waar de samenleving het meest kwetsbaar is. Je moet het maatschappij-beest attaqueren in de weke flank: op straat, in winkelcentra, openbare gebouwen, banken, in de complexe uitkeringsregels die sociale zaken, verzekeringsmaatschappijen er op na houden.
4 Men kan tenslotte nog aanvullen met de groep van de losgeslagen jongeren. Jonge men- | |
| |
sen, vaak heel jong nog, voor wie de samenleving meer nog dan in de dagen dat Alexander Mitscherlich daarover schreef, de vaderloze maatschappij is. Thuis hebben ze weinig te leren, school hoeft niet meer, werk hoeft niet en de grote stad is voor hen de jungle, waarin je elke controle ontloopt en je vrije tijdsbesteding zoekt met toevallerig aanklieren of systematisch onderduiken in welke meer massale rel dan ook. In het laatste geval bereikt het leven ware hoogtepunten van vervulling. meer dan ooit is het ‘maatschappijtje-pesten’ van de provo's (met de kleine p) bestanddeel van onze stadscultuur.
Maar laten we, na deze opsomming van categorieën, overgaan tot de conclusie: bijna iedereen in de samenleving heeft zich van de overheid gedistantiëerd. Er zijn geen verdedigers meer, dan hoogstens de enkelen die nog door alle feiten heen kunnen en willen kijken.
De ervaring dwingt bijna tot minachten of tegenliggen.
En daarmee kom ik aan mijn laatste kanttekening bij Van der Sluis en Van het Reve.
Het probleem van Shrunken Heads, Swollen Heads en Soft Heads is, dat zij geen richting uitkunnen.
Er is diepe onvrede met het heersende bestel, maar er is geen duidelijk, aanlokkelijk alternatief. Ook Van der Sluis en Van het Reve bieden geen uitweg. Wat moet men kiezen?
- | Terug naar de oude sociaal-liberale toestand? Tenzij er variaties beloofd worden, is dat alleen attractief voor een elitaire minderheid. |
- | Handhaven van de centralistische verzorgingsstaat? Je vindt daarvoor grote voorstanders. De heren Den Uyl en Kok worden zelfs zenuwachtig als je kritiek geeft op de verzorgingsstaat, maar dat lost toch de toenemende kritiek niet op. Het C.D.A. praat er niet over, maar is hier stilzwijgende meeloper. Maar de kritiek gaat door. |
- | Op naar de verlossing van Marx? Dat wordt steeds meer een minderheidswens. |
- | De grote greep naar een heel Nieuwe Orde, de Derde Weg? Maar wie kent die? Zelfs de ‘philosophie nouvelle’ van de Parijse exmarxisten laat zich niet meer horen. |
- | Je toevertrouwen aan een partij die incrementeel, met een maatregel hier en een maatregel daar, stap voor stap, toch naar een Nieuwe Orde reikt? Toch D'66? |
Helemaal aan het einde zou ik nog kort willen wijzen op een andere mogelijke oorzaak van de door Van der Sluis en Van het Reve genoemde eenzijdigheid en oppervlakkigheid bij journalisten en culturele commentatoren.
Is het mogelijk dat veel journalisten die verslag en commentaar moeten geven bij demonstraties van linkse progressieven eigenlijk te onderontwikkeld zijn om de feiten die ze waarnemen in samenhang te brengen met andere feiten, en om op een objectieve, relativerende manier achtergronden duidelijk te maken? De journalistieke onderontwikkeling ligt namelijk systematisch ingebouwd in hun hogere opleiding. Zonder enige specialistische kennis op enig gebied gaan zij daar naar toe en zonder enige grondige kennis verlaten zij hun opleidingsinstituut. De kern van hun opleiding is bestudering van de formele aspecten van de journalistiek. Inhoudelijk blijft ieder daar dilettant. Dat kan binnen de gegeven tijd ook niet anders.
Wat we zouden moeten hebben is niet een verzelfstandigde journalistieke opleiding die je na je HAVO kunt volgen. Net als in Engeland en Duitsland is er behoefte aan een media-specialisatie die aansluit op een grondige inhoudelijke studie. Pas dan kan het relativeren, het zien van meer kanten slagen.
Wat er nu gebeurt - het specialiseren op vormkwaliteiten - leidt tot een journalistiek die het criterium voor haar slagen zoekt in de heibel of rel die je met je lekkere stukje teweeg kunt brengen. Sensationalisme, schrijven wat goed gevreten wordt.
| |
De vrolijke onmacht
J.J. Peereboom
Om te beginnen is het meestal opwindend als er weer een intellectueel opstaat die de domheid van de tijdgeest aanklaagt. Hij heeft gelijk, kan je niet nalaten uit te roepen, en het is toch te gek? Dat kan toch zo niet doorgaan? Er zal iets gedaan moeten worden, laat ik het nu niet opnieuw vergeten.
Na een paar minuten is het over. Intellectuelen zouden juist blij moeten zijn met de geringe intelligentie van anderen. Een goochelaar beklaagt zich ook niet als iemand uit het publiek op het toneel buiten staat blijkt om een konijn uit een hoed te halen. Als iedereen zo knap was bleef er niemand over om iets te bewonderen.
Maar dat is er nu ook al niet, zou de verontwaardigde intellectueel antwoorden. Het erger-
| |
| |
Moerasbos
lijke is niet dat er zoveel domme mensen zijn; het is dat zij, in plaats van vreedzaam met een stokje in het zand te roeren zoals hun rol voorschrijft, menen dat zij de wereld moeten verbeteren; op die manier zullen wij het niet lang meer maken.
Vroeger was het anders, wordt vaak aangenomen, ook door Van der Sluis in Over de Totalitaire Pest. ‘De domheid is aan de macht. Niet langer de middelmatigheid, zoals vroeger, ...’. Maar wanneer was vroeger? De tijd van de Beeldenstorm, of van het Twaalfjarig Bestand, of de Vrede van Utrecht, of de Tiendaagse Veldtocht, of de Atjeh-oorlog; of vertoont de hele vaderlandse geschiedenis een doorlopende lijn van middelmatigheid die pas in de laatste twintig jaar is afgeknapt?
Het lijkt onmogelijk om de eeuwen zomaar te karakteriseren. Beter dan ons illusies te maken over de aanvaarding van een hiërarchie der intelligenties door onze voorouders kunnen wij proberen te definiëren hoe wij het vervolg zouden regelen als het van ons afhing. De intelligentie aan de macht?
Intelligenties kunnen onderscheiden worden in twee soorten, waarvan de ene de praktische is. Die stelt mensen in staat om de gegevens te verwerken en de discussies te voeren in bestuurlijke, administratieve, politieke, zakelijke, juridische verhoudingen zonder overstelpt te worden en teveel aan andere dingen te gaan zitten denken. Intellectuelen zijn zij meestal niet. Als je hun grapjes hoort, en de boeken die zij mooi vinden, en hun theorieën over het leven, denk je hoe is het godsmogelijk. Zij zeggen maar wat. Zij weten absoluut niet wat je kan vinden en wat je niet kan vinden. Zij zien er niet eens indrukwekkend uit; toch bewegen zij zich geleidelijk omhoog in de maatschappij, omdat de zaken min of meer behoorlijk en zonder explosies geregeld worden als je hun de leiding geeft.
Die intelligenties zijn altijd aan de macht, hoewel niet allemaal tegelijk. Maar de theoretische; de intellectuelen? Een aantal van hen heeft zich uit het gewoel teruggetrokken in betonnen torens. Die komen niet in aanmerking, maar anderen slaan een toon aan of zij graag mee zouden doen, zo niet aan het vergaderen dan tenminste aan het voorbereiden van de stukken. Het lijkt een redelijke wens, die in een ideale wereld waarschijnlijk vervuld zou zijn. Zij zouden de beginselen formuleren en bijstellen volgens welke de zaken geregeld werden; de praktische intelligenties zouden de uitwerking op zich nemen.
De reden waarom het in de werkelijke wereld
| |
| |
niet zo gaat is niet alleen de arrogantie van de domheid die meent het zonder intellectuelen te kunnen stellen. Het is ook dat de theoretische intelligenties haast nooit iets anders doen dan op fouten en onhandigheden wijzen. Dat doet ook Van der Sluis. Hoewel arts treedt hij in het intellectuele voetspoor. Hij maakt heel aannemelijk dat de mensen die hij tegenkomt, en die hij soms gaat opzoeken om te kijken of ze misschien toch meevallen, nooit enig teken van verstand of inzicht geven; daarna stuurt hij ons weg met het ongemakkelijke gevoel dat wij al jaren lang teveel over onze kant hebben laten gaan.
Je moet er wel om lachen, en soms word je er benauwd van. Veel schiet je er niet mee op. Misschien zijn de jonge vrienden van Van der Sluis zo beschermd opgevoed dat zij nooit gemerkt hebben waar het hun aan ontbreekt. Wij als lezers daarentegen weten dat heel goed. Van der Sluis heeft teveel met domme mensen gepraat, zeggen wij dadelijk; zo is hij kribbig en gedeprimeerd geworden, en dat reageert hij nu op ons af.
Er kan geen bezwaar tegen bestaan dat intellectuelen af en toe hun hart bij ons uitstorten over de ellende die zij doormaken wanneer zij gesprekgenoten op hun eigen niveau proberen te vinden. In persoonlijke termen is het aangrijpend; maar in theoretische? Er lijkt vaak een ongegronde veronderstelling in opgesloten te zijn van ongeveer de volgende inhoud: als wij uit 's lands openbare discussie alles wegschrappen wat dom en verkeerd is, houden wij vanzelf het goede en verstandige over.
Zo werkt het niet. Er blijft niets over, behalve het gewichtloze vermoeden dat wij misschien allemaal gek zijn. Die vrees bevangt de lezer niet alleen bij Van der Sluis, of alleen bij hem en Van het Reve wiens wanhoop over onze geestelijke vermogens steeds evenwichtiger en eleganter van smaak wordt; het gaat ook zo bij Swift bijvoorbeeld, om maar eens een grote voorganger te noemen. Swift was een intelligente man, die proza schreef als de beste, en nietsontziend en met een sterk ontwikkeld gevoel voor humor. Je leest hem met plezier, iets minder gauw ontsteld over zijn aanklachten omdat ze op de wereld van tweehonderdvijftig jaar geleden gericht zijn; en als je het uit hebt zit je met lege handen in een lege verbeeldingswereld.
Het is wel eens goed. Altijd gezellig in het zonnetje zitten hoeft ook niet. In elk geval moeten wij het er voor over hebben als wij wensen te genieten van het proza van Swift, of van Van het Reve, of van Van der Sluis.
Proza, proza, proza. Je moet het allemaal niet te ernstig opvatten, zoals ze mij wel eens vermanend voorhouden, terwijl ik mezelf al zo frivool vind.
Nee, wij zullen het niet te ernstig opvatten; maar dan willen wij niet toegesproken worden alsof wij natuurlijk best weten hoe het moet en uit sloomheid de zaken op hun beloop laten.
Wij weten het niet, Van der Sluis! Wij leven op de rand van de ondergang, en wij weten niet wat wij moeten doen! Wij weten alleen dat er een hoop onzin uitgeslagen wordt, en dat idealisten van alle soorten nalaten de lijnen op te merken die direct van hun opvattingen lopen naar politiedossiers en gevangenkampen en aanslagen en burgeroorlogen! Dat hoeft ons niet verteld te worden! Het is een rotzooi!
Vertel ons liever wat wij zouden kunnen doen om nog iets recht te trekken. Wij beloven dat wij deze keer niet zullen lachen.
|
|