door de duivel ten eigen bate in stand worden gehouden. Denk aan het proletariaat, of de Derde Wereld, of de meiden en zusters van Joke Smit die er door u, als u man bent, onder gehouden worden.
Terwijl de revolutionair aan de duivel zijn minder publicabele eigenschappen (egoïsme, inhaligheid, heerszucht, minderwaardigheid, heimelijkheid, uitbuiting, manipulatie, onderdrukking) toeschrijft, dient de slachtoffergroep als de objectieve belichaming van zijn gevoel onderdrukt en gemanipuleerd te worden en vervreemd te zijn. ‘Solidariteit’, scherp te onderscheiden van gewone, horizontale saamhorigheid, is de term die deze verticale, symbiotische relatie van de subjectief gedepriveerde revolutionair met een objectief gedepriveerde cliëntgroep tot uitdrukking brengt. En termen als ‘emancipatie’ en ‘bevrijding’ verwijzen naar de ongevraagde bevoogding waarmee de revolutionair deze groepen tot getuigen à charge van het systeem en tot instrument van zijn verlangen naar destructie en wederinlijving maakt.
Wanneer kan de revolutie beginnen?
Een ‘revolutionare situatie’ ontstaat in een algemene situatie van onduidelijkheid en ontregeling (anomie). De stilte van de grote massa van in het productieproces actieven blijft weliswaar, maar wordt toch, omdat zij niet meer goed weet ‘waar zij het voor doet’, een beetje onheilspellend. Het geblaat en het activisme van de kudde niet-actieven blijft daarentegen toenemen, en wel volgens de wet van de wildgroei waar ook onkruid en kwaadaardige gezwellen zich aan houden: naar de mate waarin zij niet tegengehouden worden.
De verantwoordelijken voor bestuur en ordehandhaving zijn verdeeld. Velen blijken
ethische bezwaren te hebben tegen het dichtlaten van de resterende hekken, en spreken zich uit voor een politiek van appeasement (bedaring). Hun verwachting is dat ze daardoor in de gunst van de
dreigend opmarcherende kudde van bevoorrechten zullen blijven, en die verwachting noemen zij hun geweten. Een andere groep, ook van mensen zonder geweten, is zich wat meer bewust van wat er door andere belanghebbenden (die achter de hekken blijven) van hen verwacht wordt, en bewijzen daaraan lippendienst. En een derde groep vindt eigenlijk dat die hekken nu maar eens dicht moeten. Maar die groep is klein, weifelmoedig en bang.
De revolutie neemt een aanvang als het hek helemaal van de dam is. De revolutionairen hebben inmiddels een gesel gevonden, ter beschikking gesteld door sympathiserende generaals, wier geweten hun voorschrijft dat zij hun troepen voor de goede zaak moeten laten bloeden. In naam van die goede zaak worden aldus de relatief gedepriveerden in het zadel geholpen.
De rest van het verhaal is bekend: terreur, zuiveringen, schaarste, hongersnoden, rantsoenering, burgeroorlog. Allemaal zaken die getuigen van de noodzaak tot onverminderde waakzaamheid tegen de laatste stuiptrekkingen van de stervende vijand. Temeer wanneer gebleken is dat diens doodsstrijd verlengd wordt door steekpenningen en andere heimelijke injecties van de buitenlandse vijand. Bovendien is er de pijnlijke ontdekking dat de vervreemding niet opgeheven en de expansiedrang niet bevredigd is, aangezien er nog steeds grenzen, hekken en vreemde landen bestaan. Men concludeert dan ook dat de goede zaak om voortzetting (export) van de revolutie vraagt. Het einddoel, zoals iedereen die vertrouwd is met de pathologie van de ideose van te voren had kunnen vertellen, is tevens de eindoplossing van het realiteitsvraagstuk, ofwel wereldheerschappij en apotheose.
‘En als men dan tenslotte God geworden is’, vraagt Ernst Topitsch zich af, ‘was hätte er davon?’
Maar dat is een ander verhaal.