Hollands Maandblad. Jaargang 1981 (398-409)(1981)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Geldolph Stuyling de Lange Het grote oponthoud, het grote vertrek Mij was mooi weer voorspeld maar in trieste ogenblikken heb ik de duisternis gekust, sneeuw wapende mijn kozijnen ik kon wachten tot mijn haren grijs werden tijdens het eten, het douchen dacht ik geef je ogen goed de kost fluisterend liep het langs mijn oren ‘Je verentooi hangt aan de kapstok’ en met een zwaai draaide ik het leven in maar weet waar je slaat als het zwaard je gegeven is. Grote lijnen trok ik om de mensen en ik vond hen mooi als het bloed over hun wangen liep en wanneer de dag kwam gaf ik ze als een nachtvlinder aan de zeewind mee Toen lag het op mijn lippen en blozend als was het alleen maar om te zeggen altijd neem je jezelf mee alles ligt in jezelf vroeg ik geef mij de ruimte om mijn kleed weer af te doen en mij sterk te laten zijn in de kleren die ik draag Maar ik die zich geoorloofd had mensen te meppen die zichzelf had moeten verdrinken liet zelf een vlieger op, en ik nam mee wat ik niet had en liet achter wat ik had ik lachte als een bezetene en was bezeten de rekening te betalen zonder kleren moest ik gaan Vandaag kan ik weer zingen ‘we worden oud in het leven’ en de schaduw achter mijn slaapkamerdeur is verdwenen ik kan mijzelf weer in de spiegel zien ik kan weer heel mooie en zuivere gedachten hebben, ik kan weer voor het raam staan en mijn leven overzien zonder te huilen, ik kan weer deel hebben aan de wereld aan de mensen ik kan mijn schouders weer laten rusten weer naar de kapper gaan; ik kan weer zingen [pagina 36] [p. 36] In de keuken van haar liefkozingen zag hij zijn leven als een verlies In de keuken van haar liefkozingen zag hij zijn leven als een verlies wanneer hij vroeg legde ze uit wanneer hij huilde zei ze ‘Ik houd van je’ Eens toen hij sprak over de mensen die dachten lang in de zandbak te kunnen spelen troostte ze hem en zei hoe mooi hij was Maar nog steeds wilde hij getal maken en van zijn hart een God want de mensen hadden hem teveel pijn gedaan hij wilde niet op de leuning van de middag sterven omdat hij voelde dat hij van ver gekomen was En weer troostte ze hem en zei ‘Zie je nou aan jouw lichaam kleven geen stappen meer bij mij zul je het nooit meer koud hebben’ en ze legde haar handen op zijn stervend lichaam want hij was doodgemaakt door de mensen die hem teveel pijn hadden gedaan en ze hield van hem omdat hij eindelijk bereid was te ontvangen [pagina 37] [p. 37] Tussen alle zeeën Sinds dagen was hij voortaan moe en verdrietig gevuld met klanken en zijn morgen fluisterde ‘morgen’ En nu hij 's zomers in bad slaapt drijven zijn gedachten als bootjes rond ‘Ik heb de zon gekend de zon, de zon die ook zonder is Nu wil ik veel meer dan zo voor het raam’ * Ik ben vergeten wat ik zeggen wilde en mompel nu wat door als je me maar begrijpt wanneer je naar me kijkt: ik heb de bloemen water gegeven en buiten op de bank geslapen en toen de zon onderging ben ik je tegemoet gekomen om je te zeggen hoe vrij ik nu weer ben [pagina 38] [p. 38] * ik had moeten vertrekken de gastvrouw een kus gevend de gastheer en hond een trap ik had moeten gaan toen de klok sloeg en ik de tijd herkende en hoorde hoe de regen in het bos viel als het suizen van een gaskraan maar ik ben gebleven en in kleine scherven lag ik in mijn bed en ofschoon mijn hart nog vol was maakte ik een angstig gebaar in de nacht * zonder iets te zeggen ben je weggegaan onbereikbaar wil je zijn voor mijn strijkkwartet maar in mijn natte hoofdkussen woon je en ik houd je bij me met mijn hart dat leegloopt * in een bouwput zochten zij een teken hoorden het ruisen van een kleed zagen achter ander raam het wuiven van haar hand hoeveel verhalen waren hun niet verteld onder water zou zij leven en hield de adem in haar roekeloos geglinster een handbeweging in hun kantelend hart o, hoe heerlijk het zoete pad te gaan als een dief zag zij om haar handen haar ogen in hun praaiende onrust tot een roep Vorige Volgende