Aan het begin van de zomer
Sjifra Herschberg
Gib deine Hand, du zart und schön Gebild!
Bin Freund und komme nicht zu strafen!
Sei gutes Muts! ich bin nicht wild!
Sollst sanft in meinem Armen schlafen!
Vandaag is alles anders, een feestdag denk ik terwijl ik de gordijnen opentrek en naar buiten kijk. Het is nog vroeg in de ochtend maar er is geen spoor van nevel meer te bekennen, al het vocht is verdampt. De zon schijnt, overtuigend. Niet zoals gisteren toen hij in de lucht hing als een klef schijfje banaan in een gelatinepudding van wolken. Ik open het raam en koele frisse lucht, gonzend van opwinding stroomt de kamer binnen. Lang zit ik voor het open raam, ellebogen geleund op de vensterbank, de handen onder de kin gevouwen en kijk naar de boom in de tuin van de buren. Hij lijkt met de minuut voller te gaan bloeien. De donkerrode bloesem brandt zijn winters strakomlijnde takken weg en wordt een wollige roze voorjaarstooi. Een zoete geur deint zachtjes op de golven van de wind mee mijn huis binnen. Beneden slaat een deur dicht. De buurvrouw schommelt naar buiten en zet moeizaam bukkend een schoteltje melk neer op de grijze stoeptegels. De vloeistofspiegel blinkt verleidelijk wit in het zonlicht. Even later hoor ik een bekende bons en met een gulzig vaartje komt poes aangerend over het bakstenenmuurtje dat de tuinen scheidt. Tevreden kijkt buurvrouw toe hoe ze de melk van het schoteltje likt. Dan trekt ze haar schort recht, plukt met een gewoontegebaar aan haar haar en werpt een blik naar boven. We groeten. Als ze weer naar binnen gaat kom ik overeind uit mijn gebogen houding en ga fluitend wat spullen bijelkaar zoeken. Vandaag is het bankjes-weer, voor het eerst. Even later wandel ik door de smalle steegjes van de binnenstad, waar de oude gevels, met kleuren die nieuw lijken, scherper dan anders tegen de blauwe lucht staan en bereik het park aan de rand van het centrum. Het ligt er vrolijk bij. Het onstuimige groene gras vol madelievenblaadjes, de verse grote kiezels langs de bloembedden en de kleinere op de paadjes, de bomen aan de randen, bloeiend en met nieuwe bladeren. Mensen in opgewekte zomerkleren bewegen er als fel gekleurde vlekken doorheen en
genieten van hun eerste vrije zomerdag. Ik zoek een afgelegen hoekje op en ga zitten op het glimmende wit van een bankje naast een kastanje, mijn vaste plek, en kijk naar ze. De mensen lijken geïnfecteerd door de zon en de zomer, hun pas is veerkrachtig en hun houding fier, levenslust straalt van ze af. Het is spannend om naar ze te kijken. In de verte rent met plotselinge slingerende bewegingen van armen en benen een groepje kinderen heen en weer, ze spelen, een bal vliegt hoog door de lucht. Luid bellend haalt een vrouw, gekleed in een kort tennisrokje, het racket in een klem aan het voorwiel, hen in. Twee jongens wandelen met een hond. Dichterbij, over het pad dat langs mijn bankje voert, lopen twee meisjes en een jongen, vrolijk lachend en een beetje stoeierig. De arm van de jongen die opvallend wit uit een opgerolde hemdsmouw steekt, ligt voorzichtig om de blote schouder van een van de meisjes. Haar bovenarmen hangen schuchter langs het strakgeknipte lijfje van een zonnejurk. Dan, als ze voorbij zijn, het buigen van een achterbeen in een vale spijkerbroek, - de vloeiende bolling naar de bil toe - en de harmonische beweging van schouderbladen onder de smalle bandjes van een hemdje. Een dansende bruine paardestaart. Glimlachend kijk ik ze na. Ik koester me in de warmte, rek me nogeens behagelijk uit en pak dan een boek uit mijn tas en begin te lezen. Zo af en toe word ik afgeleid en sla mijn ogen op - een hond springt voorbij, kort fel geknars van het grind, gedribbel van een kind vergezeld van het stuiteren van een bal - dan lees ik weer verder. Ik word een beetje loom van de warmte, mijn gedachten dwalen verder weg, het boek glijdt op mijn buik en beweegt zachtjes met mijn ademhaling op en neer. Ik strek me uit op de bank en strengel mijn handen onder mijn hoofd in elkaar. Als ik mijn ogen dicht doe maakt het buitengesloten zonlicht nog een tijdje kaleidoscopische beelden op de binnenkant van mijn oogleden. De geluiden klinken anders nu, lijken van
verder weg te komen en zijn tegelijkertijd scherper. Nu knerpt het grind vlak naast me. Ik onderdruk de neiging om overeind te komen. Iemand komt op mijn bankje af, aarzelt - een korte geluidloze pauze - en gaat zitten. Enigs-