wat je meetrekt in een dodelijke omhelzing. De verraderlijke zee. De koele sterrenhemel voor wie je ineens niet meer bestaat. Het moment waarop alles van je afvalt en je alleen nog existeert als levenswil om niet te moeten ondergaan in persoonlijke elementen waaraan je je als menselijk wezen door alle generaties heen ontworsteld hebt. En dan - met het kalmeren van de eerste schrikreactie - het overleg, het koele inzicht dat je de blinde elementen te slim af kunt zijn als je je maar rustig houdt, je je althans in schijn weet aan te passen aan wat de elementen van je willen. Als je je mee laat drijven op een oerbeweging, als je je in schijn gewonnen geeft aan wat de hemel en de zee van je willen en dan, wanneer de stroming wat minder aan je trekt, waag je je kans. Het is jouw spierkracht en jouw geest, kortom jouw levenswil, tegen de blinde oerkracht van de elementen.
Als ik even opkijk van mijn monoloog, of eigenlijk mijn vaders monoloog, dan zie ik de Dood peinzend voor zich uitstaren, werkelijk alsof iets in dit verhaal indruk op Hem heeft gemaakt, Hem althans aan iets herinnert dat Hij misschien heel lang geleden eens heeft meegemaakt en dat nu bij stukjes en beetjes tot Hem terugkeert.
- Het water, zegt Hij dan, daar is het weer. Als Dood krijg je er steeds weer mee te maken. In allerlei verhalen die de mensheid rond Mijn Persoon ooit heeft verzonnen speelt het een rol in alle delen van de wereld en zolang Ik Mij kan herinneren. Bij de Grieken, de Papuas en de Egyptenaren moet men het water over om in Mijn Rijk te komen. Bij de Christenen doet besprenkeling door water iemand aan Mijn greep ontsnappen. Water voert tot Mij en water verlost van Mij. - Water en Ik, Wij hebben een heel bijzondere relatie tot elkaar...
Ik had het niet voor mogelijk gehouden toen ik Hem daar zag zitten naast mijn vaders dode lichaam, maar Hij verzinkt nu weer in een ingekeerd gepeins dat Hem mijn aanwezigheid volledig schijnt te doen vergeten en dat mij het gevoel geeft dat Hij zich heeft teruggetrokken naar de regionen aan de overzijde van het water, waar Zijn Rijk is - Zijn Rijk waar nu ook mijn vader is heengegaan.
Maar voordat Hij helemaal onbereikbaar voor mij is geworden is Hij er weer en kijkt mij aan met grote donkere ogen waarin een afspiegeling van het water nog te zien is. En dan is het opeens alsof Hij met Zichzelf tot een besluit gekomen is en Hij vervolgt:
- Je verhaal is niet nieuw. Er is een precedent, hoewel heel lang geleden...
Dan vertelt Hij. En het is indrukwekkend de Dood te horen vertellen. De Dood als sprookjesverteller. Het is indrukwekkend de Dood van Zijn kant dat deel van ons leven te horen vertellen dat aan ons sterfelijken verborgen is.
- Heel lang geleden, toen de wereld nog jong was en de mensen nog in verhalen geloofden, was er een man die zó goed op de lier kon spelen dat de bergen en de bomen en de dieren naar hem luisterden en die zelfs Mij, die onverbiddelijk genoemd wordt, wist te ontroeren met zijn spel. Zo zeer ontroerde zijn spel Mij dat hij het waagde Mij in Mijn Rijk te komen bezoeken om Mij door zijn spel te bewegen zijn vrouw, die een der Mijnen was geworden, aan hem mee te geven. Hij speelde voor Mij en zong voor Mij en Ik - die toen nog een onervaren en makkelijk te misleiden romantisch broekje moet zijn geweest om Mij zo door zijn lied te laten meeslepen - Ik gaf gehoor aan zijn verlangen. Ik stemde toe, maar op een voorwaarde - zoveel mensenkennis bracht ik toch wel op - Ik stemde toe op voorwaarde dat hij zich niet naar zijn geliefde zou omwenden alvorens zij beiden Mijn gebied zouden hebben verlaten. - Nu, de afloop van het verhaal hoef ik je niet te vertellen. Die weet je zo wel, van je schooltijd. Of anders begrijp je wel, gewoon als levend mens, dat dit verhaal geen happy end kan hebben. En nu weer - na zoveel eeuwen - en Ik dacht nog wel dat Ik jullie sprookjes ontgroeid was... nu mogelijk omdat Ik oud word en te sentimenteel voor Mijn werk... Dat verhaal dat je vertelde uit je jeugd... Ik geloof werkelijk dat je het nog aan niemand hebt verteld zoals je het Mij hebt verteld, zelfs niet aan je eigen moeder. - Je hebt dezelfde snaar geraakt als eens die ander en je hebt Mij ontroerd. Je hebt de Dood ontroerd. Maar je hebt Hem niet overtuigd. De Dood ontroeren is iets anders dan Hem overtuigen! Want geloof Mij, het was anders toen Ik op hem toekwam in deze kamer - anders dan die keer aan zee waarover jij vertelde. Je was er immers niet bij. En zelfs als je er wel bij geweest was... Ik alleen weet wat er op dat moment in een mens omgaat. Ik alleen en niemand anders, zelfs Mijn cliënt niet. Hij was allang in zijn gedachten aan de overzij. En toen Ik hem bij de
hand vatte trok hij die niet terug, maar volgde hij Mij, zonder omzien, naar Mijn Rijk aan de overzij waar zijn gedachten al geland waren...
- Misschien zijn gedachten, maar zeker niet zijn dromen, zo onderbrak ik de Dood, mijn gesprekspartner. Ik wil wel aannemen dat Jij zijn gedachten beheerste die laatste jaren dat Je Je greep op hem versterkte en op het laatst toen Je Je ingreep deed. Maar zijn dromen, dat was anders, daar kon zelfs Jij niet bij, die waren immers altijd daar waar hij niet was!
En onwillekeurig zoeken mijn ogen het gezicht weer van mijn vader, als verwachten zij van hem een teken, een beaming of een ontkenning. Maar niets beweegt in zijn gezicht, niets geeft te kennen dat hij de dialoog gevolgd heeft die over zijn lijk gevoerd wordt, of het zou dat onbeschrijflijke moeten zijn dat afstraalt van