Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)
(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Retorica en liberale samenleving (4)
| |
[pagina 47]
| |
loond werden, en beproefd door iedereen die een schuin afdakje eerst uitrekende en daarna bouwde. De andere stelling had, naast het voor Pythagoras typerende autos epha, ‘hij heeft het zelf gezegd’, geen rationele grond, en voor hem ook geen methode om hem te beproeven. De stelling is dus wat Pythagoras betreft retorisch gezien irrelevant. Maar daarmee horen beide stellingen nog wel thuis in een, zo men wil, aan de Derde Wereld van Popper verwante wereld, die van de opinies van anderen, in dit geval specifiek de opinies van Pythagoras die deel uitmaken van de geschiedenis van de filosofie, en wel onafhankelijk van het feit of de stellingen nu waar of onwaar, bewezen of onbewijsbaar zijn. Het is één ding te vragen: in hoeverre is de stelling van Pythagoras waar, het is iets heel anders te vragen: wat heeft Pythagoras over de proporties van de zijden van een rechthoekige driehoek zelf gezegd. Dat laatste is een vraag naar de betekenis van de woorden van Pythagoras, en dus een hermeneutische vraag. Ook het antwoord op deze vraag kan waar zijn of onwaar of onzeker en dan luidt bij dergelijke historische/filosofische vragen in vele gevallen het antwoord: ‘hopeloos onzeker door de ongunst der tijden’. Ook al zou elke retoricus er, met Gorgias, van overtuigd zijn dat er geen waarheden bestaan los van de opinies die erover geventileerd zijn, dan nog zou hij er belang bij hebben om objectief vast te stellen hoe die opinies - van anderen - dan wel luiden. | |
§ 15 Discussie en filologieHet is voor een goede discussie nodig de opinies van de tegenstander goed te kunnen begrijpen, want men moet, net als een schaker, de strategieën van de ander goed kunnen voorzien. Maar daarvoor is het nodig zich de argumenten van de tegenstander te kunnen indenken, en, als dat in een deliberatie vooraf, in foro interno gebeurt, dan zal de retoricus als vanzelf het belang inzien van het pro et contra. De retoricus is een man die bereid is met evenveel vuur een redevoering voor, als tegen, de leerbaarheid van de deugd te houden. Dat is dan wellicht uitsluitend bedoeld om conservatieve Romeinen te schokken. Maar voor de levenshouding - niet de filosofisch algemene stelling zoals bijvoorbeeld die van Protagoras: alles heeft twee kanten, of liever, over alles kunnen tegenstrijdige meningen te berde gebracht worden - pleit veel. Het leidt tot een licht skeptische behoedzaamheid, maar ook tot bereidheid naar de mening van anderen te luisteren. Nieuwsgierigheid naar de meningen van anderen kan zich uitbreiden tot een wijdere kring van teksten. Vandaar dat de humanisten, die naar antiek voorbeeld de retorica zagen als hetmiddel bij uitstek tot opleiding in de burgerdeugden, omdat ze leefden in een wereld van opinies, een talige opvatting van de werkelijkheid huldigden, volgens welke een zinvolle wereld een wereld van zinvolle teksten is. Daarom waren ze ook zulke goede filologen. Want het wordt dan belangrijk de geest te verrijken met de opinies van anderen. Erasmus begreep maar al te goed dat het fanatisme van de opkomende godsdienststrijd een bedreiging vormde voor de familia litteratorum. | |
§ 16 Concurrentie van meningen over goederenMaar, als het op zijn minst onsportief is om zich van de vrijheid van meningsuiting te bedienen in een streven om de vrije meningsuiting af te schaffen, en om de rechtsorde te hulp te roepen als men de rechtsorde omver wil werpen, tegen welk systeem kan de linkse - of rechtse - opposant zich dan nog principieel keren? Tegen de kapitalistische concurrentie van de ondernemingsgewijze produktie? Maar het begint steeds meer door te dringen dat in Rusland geplande economie en geplande meningsvorming onafscheidelijk zijn. Moet hier het experimenteel bewijs voor geleverd worden, of is het ook mogelijk om een logische redenering op te zetten, die honderd jaar geleden ook zijn aantrekkelijkheid gehad kon hebben? Met andere woorden, kan men tegen het een zijn en voor het andere? Men is tegen het kapitalisme. Maar kapitalisme is teveel een scheldwoord. Liberale | |
[pagina 48]
| |
economie klinkt beter, maar de liberaal is ook voorstander van concurrentie van meningen. Wat is het verschil tussen concurrerende goederen en concurrerende meningen? Om dat verschil te handhaven zouden we een scheiding moeten maken tussen geest en stof. Geestelijke goederen zouden dan op een ander niveau staan dan stoffelijke goederen en zo zou wellicht wat in het ene geval afkeurenswaard gevonden wordt, in het andere geval toch toegejuicht kunnen worden. Daar is wel wat voor te zeggen, meningen gedragen zich in veel opzichten anders dan goederen, zeker gebruiksgoederen als voedsel en auto's, want ze kunnen worden tegengesproken, en dat kan niet bij materiële objecten. Het kan wel bij meningen over objecten. Vandaar dat het zo belangrijk is om te laten zien dat alle objecten vergezeld gaan van meningen; dat is het tekenkarakter van objecten. Goederen concurreren niet, maar meningen over goederen wel, en de vrije markt werkt niet autonoom, maar drukt, bij volledige concurrentie, de voorkeuren van consumenten uit. Maar ‘voorkeur van consumenten’ is gemakkelijk gezegd: hoeveel retorische beïnvloeding van allerlei kanten gaat er niet vooraf aan de vrije keus van een consument tussen zoveel appels en sigaretten, zodanig dat het optimum van Pareto wordt bereikt? Men hale zich voor de geest de veelheid van argumenten die sinds de uitvinding van de automobiel voor en tegen zijn gebezigd, maar ook hoe de producenten vanaf het begin hun best gedaan hebben om de argumenten tegen veiligheid, gebrek aan comfort, betrouwbaarheid te ontkrachten door verbeteringen aan te brengen, zodat tenslotte dankzij het vrije marktmechanisme de automobiel zoveel beter (en ook nog goedkoper) is geworden. Die verbeteringen vinden plaats binnen een systeem van waarden, waarbij de bewegingsvrijheid en de sensatie van snelheid voor grote groepen klanten als van nature de moeite waard waren, anders had de automobiel geen ingang gevonden. Zo veel vermag de retorica van de reclame nu ook weer niet. De verbeteringen werden binnen dit waardensysteem aangebracht om de gedeeltelijke bezwaren en averechtse gevolgen, gegeven het geaccepteerde nut, te ontkrachten. Elke vrije keus is het gevolg van een debat, en dat debat wordt bepaald door de gebezigde argumenten, voor of tegen het produkt. Daarbij is het niet interessant hoe machtig de argumenten van de producenten, door middel van hun reclame overgebracht, zijn. Interessant is slechts dat die argumenten niet almachtig zijn, en een tegenwicht vinden in de argumenten die tegen het produkt pleiten. Pas als dit allemaal achter de rug is wordt besloten een auto te kopen. Vandaar dat het zo belangrijk is om te zoeken naar die punten waarop meningen over goederen zich vergelijkbaar gedragen met meningen over menselijk gedrag. Dat gebeurt door alle produkten van menselijk gedrag, of dat nu materiële produkten zijn of immateriële produkten (opinies) te beschouwen als produkten, geproduceerd door een menselijke producent. Beide soorten goederen zijn door menselijke arbeid verkregen, en dus economische goederen. Het zijn door middel van ars vervaardigde produkten, artefacten, en ze staan als zodanig tegenover de natuurlijke goederen. Maar welke zijn dat? Niet de ‘natuur’ produkten van de ‘agricultuur’, en, als de lucht om ons heen gezuiverd moet worden, dan is de lucht een artefact geworden en daarmee een economisch-schaars-goed. Omgekeerd geldt ook: Schaarse goederen zijn goederen die met inspanning verkregen worden. Maar als tegenvoorbeeld: een oase in de woestijn, appels aan de boom? Die zijn er toch al van nature. Maar als ze schaars zijn - en niet zo overvloedig dat er voor iedereen genoeg water en appels zijn - dan ontstaat er een machtsstrijd over het bezit van het water en de appels, die, naar wij hopen, op juridische gronden kan worden beslist, want anders wordt het oorlog. Of het eigendom privé is of van een collectief, b.v. een stam, maakt natuurlijk geen verschil. Ook al zou in een land alle privébezit zijn afgeschaft, dan zou dat land nog als collectief macht moeten uitoefenen als het buitenlandse schaarse goederen wil hebben. Maar de gedachte dat het privébezit zou kunnen worden afgeschaft binnen een collectief, is een illusie, want dat kan alleen bij totale overvloed. Is er ook maar een schaars goed, dan zal degeen die dat in bezit neemt macht uitoefenen, degenen die afzien van het bezit zien af van macht, tenzij ze macht willen uitoefenen door een ander schaars goed te veroveren. Dit is een ingewikkelde manier om ruil te karakteriseren, die nu eenmaal vergemakkelijkt wordt met behulp van geld, kortom, we zijn bij de markteconomie aangeland. Omdat schaarse goederen goederen zijn die normaal gesproken met inspanning verkregen worden, wordt het onrechtvaardig gevonden als iemand anders dergelijke goederen zonder inspanning verkrijgt: door ze bij toeval te vinden, door ze zonder tegenprestatie - niet als beloning - te krijgen, te erven, ja zelfs voor sommigen is het al dubieus dat men de vruchten plukt van een wel door inspanning verkregen kapitaal. De beste manier om stoffelijke en geestelijke produkten vergelijkbaar te maken, is te wijzen op het tekenkarakter van alles wat ons omringt. Dat het bij dit boek niet gaat om de materiële basis - de gedroogde inkt op het papier - van het letterteken, kan duidelijk zijn. Elk teken heeft een materiële basis, die door de zintuigen wordt waargenomen, maar het gaat bij tekens om de | |
[pagina 49]
| |
immateriële waarden, de betekenis ervan. Wij nemen niet de luchttrillingen waar, maar in taal de woorden en in muziek de akkoorden en melodie, en bij het, toch zo stoffelijke, beeldhouwwerk, maakt niet het materiaal de waarde ervan uit, maar de betekenis die er aan gehecht wordt. Dat geldt ook voor de eerste levensbehoeften. Ook al zijn deze analyseerbaar in vetten, eiwitten en koolhydraten, we eten geen vetten, eiwitten of koolhydraten, maar vlees, brood of rijst. Dat is nog niet genoeg, men eet vlees, brood of rijst omdat ze een culturele waarde symboliseren. Hele bevolkingen zijn liever de hongerdood gestorven dan ratten te eten, of brood, als ze rijst gewend waren. Voedsel is cultuur, en het is een rationalisatie de voedingswaarde belangrijker te achten dan smaak of aanzien. Maar als cultuurwaarden horen ze tot de overgeleverde overtuigingen. De reclame spreekt dan van ‘added values’ en vervult met het aanprijzen daarvan een belangrijke culturele taak, die slechts beperkt wordt door het feit dat waarden wel door de reclame versterkt of bevestigd worden, maar niet gecreëerd. Het sublieme van de Alpen is een achttiende-eeuwse ontdekking, langzaam gepropageerd door filosofen en kunstenaars. Sindsdien is de Matterhorn subliem, en de reclame voor Zwitsers toerisme kan daar alleen op inhaken door eraan te herinneren en zo de overtuiging te versterken, onder andere door de Matterhorn op sublieme manier af te beelden. Door de aan de dingen gehechte betekenissen worden de dingen zinvol. Wie geen waarde aan de dingen hecht minacht ze. Ik wil niet graag tot dit soort filistijnen horen. Dit alles is een wat gechargeerde uitweiding | |
[pagina 50]
| |
om te laten zien dat het op zijn minst discutabel is in hoeverre dingen en ideeën te scheiden zijn, en om te waarschuwen tegen een tweedeling, van de wereld van materiële produktie en van geestelijke produktie. De tegenstelling geest en stof, het laatste opgevat als werkelijkheid, blijft evenwel zijn eigen beperkte waarde behouden. Bijvoorbeeld als het er om gaat te waarschuwen tegen dagdromen. Wie hongert, heeft niet genoeg aan de gedachte aan een goede maaltijd. De dingen hebben geen stem, maar ze kunnen wel obstructie plegen. Op dat moment worden meningen herzien. Dit stelt mij in staat om voorlopig de vrije produktie van materiële goederen gelijk te stellen met de vrije produktie van meningen. Gemeenzaam moet dan zijn het vertrouwen dat concurrentie een, pragmatisch gezien, wenselijk resultaat oplevert. Dat zou dan in het ene geval zijn een hoge kwaliteit van de goederen, in het andere geval een hogere kwaliteit van meningen, waaronder de waarheid valt. Nu is het laatste het struikelblok van elk pragmatisme, en wel, omdat ook als men de mensen een grote verscheidenheid van waarden wil gunnen, men merkt dat met elkaar concurrerende meningen eerder onverenigbaar lijken, zodat men verlangt naar een beslissing van een onpartijdige rechter. Maar de rechter komt nog niet te pas. We proberen zo lang mogelijk de vrijheid, ook van tegenstrijdige meningen, te handhaven. Dan is het voorlopig beter te spreken van vergelijkbaarheid van kwaliteit, zonder ons uit te spreken over een richting waarin de kwaliteit zich - naar boven of beneden - zal begeven. Wat meningen betreft betekent dit dat in het goed verlopen debat de meningen op hetzelfde onderwerp betrekking hebben; er is dus een basis van overeenstemming aangaande het onderwerp, en daardoor wordt het verschil van mening beter bepaald. Is er geen debat geweest, dan is het niet duidelijk waar de overeenstemming ligt, en waar het meningsverschil. Men ziet dan ook als gevolg van debatten dat meningen polariseren en dat wil in feite zeggen dat een aantal alternatieven niet meer aan bod komt. Met alle verschillen die dan nog steeds mogelijk zijn op de geschilpunten, is er dan - ongenoemd want geen punt van debat - toch een grote eenstemmigheid ontstaan. Ik zeg goed verlopen, immers, een debat over voor en tegen van bijvoorbeeld kernenergie, zal pas goed verlopen als er overeenstemming bestaat over de noodzaak van uitbreiding van energievoorziening. Bestaat daar geen overeenstemming over, dan kan het debat beter eerst daarover gaan. Op die manier wil ik het ontstaan van scholen (b.v. van filosofen) of van paradigma's verklaren (in wetenschap, maar ook in kunst). Men is het eens geworden over probleemstellingen en de beste manier om naar oplossingen te zoeken. Dat maakt tevens, binnen school of paradigma, de resultaten vergelijkbaar. Hetzelfde geldt, met behoud van aanzienlijke verschillen, voor concurrentie van goederen, auto's, camera's, skischoenen. Hoewel er verschillende types camera bestaan, zijn de camera's binnen een type goed vergelijkbaar. Toch lijkt het op het eerste gezicht paradoxaal dat concurrentie vergelijkbaarheid bevordert, en daarmee een zekere basis van gelijkheid. Immers, men kan denken aan wedstrijden, en dan poneren dat concurrentie, van hardlopers bijvoorbeeld, juist de ongelijkheid bevordert, er komt een winnaar naar voren, een tweede en derde plaats, maar ook een aantal duidelijke verliezers. Zo gezien is de concurrentie een harde wedstrijd, waar noodzakelijk slachtoffers in vallen. Bij concurrentie van produkten heeft men dan vooral faillissementen op het oog, en in de race om succes bij het maken van carrière denkt men vooral aan de afvallers. De een zijn brood is de ander zijn dood. Aan de top is slechts plaats voor de top-veertig, niet voor de duizenden die, aangespoord door het succes van de Beatles, ongemerkt in het oog der wereld hun ambitie op hebben moeten geven op het dorpskerkhof. Maar het beeld van de sportwedstrijd misleidt, want een dergelijke beslissing: dit is de winnaar, die de verliezer, komt alleen voor als er een rechter met beslissingsbevoegdheid over het lot van anderen optreedt. Maar we hebben het nu nog steeds over een retorica zonder een dergelijke rechter. Bij onbelangrijke zaken (in het algemeen, niet voor de deelnemers) als sport is het wel aardig dat de deelnemers zich vrijwillig aan de uitslag van de rechter onderwerpen, maar gelukkig bestaat er ook nog de niet-wedstrijdsport, waar het niet gaat om winnen en verliezen, maar waarin toch de concurrentie meespeelt, in die zin dat een groep wandelaars bijvoorbeeld bij elkaar blijft. In de volgende paragraaf zal ik het belang van de rechterrol beklemtonen - en ook laten zien hoe belangrijk het is dat, in een vrije maatschappij, er in zo weinig mogelijk gevallen een rechter de macht heeft om voor anderen uit te maken wie het beste is, wie gewonnen heeft, wie de waarheid heeft gezegd. Het lijkt nu allemaal wat amorfer geworden, maar als we de groep wandelaars in het oog houden, dan zien we dat, ook al wordt niet uitgemaakt wie de beste wandelaar is, de groep toch aardig homogeen is. Dat geldt ook voor de hardlopers. Het is de scheidsrechter die onbarmhartig uitmaakt dat A. gewonnen heeft, dat B. de tweede plaats, en C. de derde plaats verovert, en de rest dus heeft verloren. Maar in sommige sporten is het verschil tussen eerste en laatste plaats een kwestie van seconden, en in alle sporten treft de gelijkwaardigheid van de prestaties. Voor dit verschijnsel | |
[pagina 51]
| |
is gemakkelijk een verklaring te bedenken. We zouden het woord gemakzucht kunnen kiezen, en dan opmerken dat ook de hardste lopers of hoogste springers op de Olympische spelen - natuurwonderen daargelaten - trainen om met een zekere marge van de anderen te winnen. Per kampioenschap zijn de resultaten dus homogeen. Dat het ook harder of hoger kan, wordt pas duidelijk als we records vergelijken met vele jaren tussentijd. De vergelijking met sport heeft betrekking op die sporten die te vergelijken zijn met een Moeilijke Taak, en die ook in je eentje uit te voeren zijn - hardlopen tegen het horloge; in tegenstelling tot die sporten die een soort Strijd zijn, als voetballen; daar wordt gewonnen in interactie met een tegenstander. Op het gebied van verbale uitingen loopt deze tegenstelling parallel met het verschil tussen betoog en debat. In het debat is het peil weer direct gerelateerd aan de tegenstander - het is moeilijk briljant te debatteren met een duffe tegenstander - in het betoog is het peil op een wat lossere manier met andere betogen, via de waardering van het publiek, verbonden. Concurrentie van goederen volgt meer het rustige karakter van de Moeilijke Taak; althans het beeld van twee firma's die elkaar slag op slag willen overtroeven is wat ongewoon. Alit aemulatio ingenia. De Romeinse historicus Velleius Paterculus heeft in concurrentie een verklaring gezocht voor de geconcentreerde bloei van kunsten en wetenschap: omdat Aeschylus tragedies maakte, op een bepaalde manier en met succes, probeerden Sophocles en Euripides hem in dit succes te overtreffen door op verwante manier tragedies te schrijven, daarbij die kunstgrepen uitwerkend die succes beloofden. De retorische herkomst van de theorie lijkt door de koppeling aan succes bij het publiek duidelijk. Overigens werd dit succes onmiddellijk vastgesteld door een jury: tragedie-opvoeringen waren wedstrijden. Dan is het ook nodig dat het publiek dat de prijs uitreikt terzake kundig is. Vergelijk een goed operapubliek. Maar die deskundigheid maakt het publiek ook weer minder grillig, men heeft bepaalde regels in het hoofd, die men graag gevolgd ziet, men bewondert beproefde effecten. Kortom, de inwerking van het deskundig publiek bevordert ook in de kunst de vergelijkbaarheid van de produkten. Hoewel, het is niet per se nodig, bij esthetische waardering, dat de aangevoerde redenen ook deugdelijk zijn; het zijn vaker rationalisaties voor een op zichzelf goed reagerend smaakgevoel. Zakt het peil van de deskundigheid van het publiek, of de bereidheid hoge eisen te stellen, dan zakt ook het peil van de produkten. Het peil van dit boek mikt op de Nederlandse lezer. (wordt vervolgd) |
|