Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)
(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Sociologie voorbij de crisis?
| |
2. Uitbreiding van wetenschappelijke kennisSociologen zijn druk bezig om de ‘body of knowledgde’ van hun wetenschap uit te breiden. Dit betreft allereerst de empirisch onderbouwde theorieënGa naar eind6.). Wat moet men zich daaronder voorstellen? Als een voorbeeld noem ik de ‘ijzeren wet van de oligarchisering’, door Michels (1908) geformuleerd en o.a. door Wippler (1979) nader uitgewerktGa naar eind7.). Kort samengevat komt deze theorie erop neer, dat organisaties zoals vakbonden een directe interne democratie moeilijk kunnen volhouden, en dat indirecte democratie en het bestuurd worden door een vast | |
[pagina 19]
| |
groepje van ‘weinigen’ telkens de overhand krijgen. De thans beschikbare theorieën zijn aan onderzoeksuitkomsten gerelateerdGa naar eind8.). Aan welke minimum-eisen moeten dergelijke theorieën voldoen? Zij moeten met de regels van de logica kloppen. Zij moeten aan ervaringsgegevens getoetst kunnen worden, en een aantal belangrijke uitspraken uit de theorie moet daadwerkelijk pogingen tot falsificatie doorstaan hebben. Vecht niemand een theorie aan, dan is toetsing niet nodig, doch een dergelijke ‘vanzelfsprekendheid’ komt niet vaak voor. Verder moeten dergelijke theorieën een betrekkelijk hoog abstractie-niveau vertonen. Is het abstractie-niveau té hoog, dan worden zij nietszeggend. Is het abstractie-niveau té laag, dan verhelderen zij slechts een klein aantal verschijnselen, en zijn daardoor als theorie weinig vruchtbaar. Tenslotte is een nader te specificeren vorm van relevantie vereist. Dit belang kan blijken uit de aanwezigheid van belangstellenden, die uit nieuwsgierigheid in de resultaten geïnteresseerd zijn. In dat geval gaat het om ‘zuivere’ wetenschap, die terwille van haar ‘culturele’ relevantie bestaansrecht heeft. Daarenboven of in plaats daarvan kan het belang blijken uit de aanwezigheid van belanghebbenden, die de theorie kunnen gebruiken voor het verhelderen van algemene maatschappelijke knelpunten. In dat geval gaat het om toegepaste wetenschap, met maatschappelijke relevantie.
Nauw samenhangend met de empirisch onderbouwde theorieën vinden wij de resultaten van theoretisch verankerde empirische onderzoekingen. Soms worden deze samen met theorieën gepubliceerd, soms apart, en daarom is afzonderlijke vermelding geboden. Voorbeelden zijn te vinden in de onderzoekingen, die zijn ingesteld naar de verspreiding van nieuwe denkbeelden, werkwijzen e.d. in landbouwgebieden, ontwikkelingslanden en andere objecten van systematische sociale beînvloeding (o.a. Rogers en Shoemaker 1971). Wat zijn hier de minimum-eisen? Logische toetsing, en empirische toetsing door ‘voorspellingen’, gerelateerd aan een theoretisch kaderGa naar eind9.). Ook hier gelden de relevantie-eisen, die daarnet zijn genoemd.
Alles goed en wel, zal de lezer zich afvragen, maar zijn er al terreinen binnen de sociologie, die redelijk bedekt zijn met publicaties over dergelijke theorieën en onderzoeks-uitkomsten? In het kader van de ‘benchmark-approach’ stel ik, dat het terrein van de ‘verspreiding van vernieuwingen’ (a) royaal ‘boven de streep’ ligt. Overigens is dit terrein niet strikt sociologisch doch interdisciplinair. Vlak boven de minimum-streep scoren mijns inziens (b) onderwijs in relatie tot maatschappelijke (on)gelijkheid, (c) sociale stratificatie en mobiliteit, en (d) het functioneren van organisatiesGa naar eind10.). Met name de ‘verklarende sociologie’ komt in een hoog tempo met belangwekkende resultaten, al liggen uiteraard ook bij haar de publicaties veelal nog dichter bij de minimum-eisen dan bij de idealen.
Ik heb voorbeeld-terreinen genomen, waarover in het recente verleden overzichts-publicaties verschenen zijn. Dit maakt het beoordelen van de stand van zaken in een dergelijk terrein gemakkelijker. Er is een gestage toename van evaluerende trend-reports, ‘state-of-the-art’ rapporten e.d.. Dit maakt het mogelijk om de voorgestelde herkeuring van de sociologie gaandeweg aan de hand van verschijnende overzicht-publicaties en de eraan ten grondslag liggende publicaties uit te voeren.
In een wetenschap zijn uiteraard ook benaderings-wijzen onontbeerlijk. Men denke aan methoden en technieken van onderzoek, aanbevelingen voor theorieconstructie e.d.. Hier liggen de minimum-eisen in het vlak van de bruikbaarheid. De vakliteratuur bevat voldoende pogingen om de beschikbare ‘instrumenten’ op hun bruikbaarheid te bezien, en voor de meeste activiteiten van sociologen zijn duidelijk voldoende instrumenten aanwezigGa naar eind11.). De methoden en technieken voor onderzoek en theorie-constructie zijn in de afgelopen jaren zodanig verbeterd en aan vakgenoten overgedragen, dat thans ook de modale socioloog in de belangrijkste activiteiten tot verantwoord vakwerk kan komen. Deze standaardisatie en verspreiding van benaderings-wijzen is van groot belang voor de inbreng van de sociologen in de ontwikkeling van de kennis en de toepassing van die kennis. Men vergelijke de economie, waar sinds het beschikbaar zijn van de methode der nationale rekeningen, input-output analyses e.d. niet alleen de inventieve kopstukken doch ook de modale economen uit de voeten kunnen.
Een tak van wetenschap heeft verder | |
[pagina 20]
| |
denkbeelden nodig, die als conceptuële theorieën bekend staan. Handboeken voor onderzoeks-technieken en methodologie hebben dergelijke op beredenering berustende denkbeelden lang verwaarloosd, maar sinds kort wordt hun onmisbaarheid meer en meer onderkendGa naar eind12.). Men denke aan onderling samenhangende basisbegrippenGa naar eind13.). In de sociologie gaat het daarnaast om niet of nauwelijks aangevochten theorieën (bij voorbeeld de ‘pattern variables’ van Parsons) alsmede om half-normatieve analyses van stukken sociale werkelijkheidGa naar eind14.). Minimum-eisen zijn (a) logische consistentie, (b) plausibiliteit en toetsbaarheid en (c) zuivere en/of maatschappelijke relevantieGa naar eind15.). Terreinen zoals de sociale planning voldoen royaal aan dergelijke minimum-eisen. Tenslotte kan geen wetenschap functioneren zonder normatieve denkbeelden. Deze kunnen de ontwikkeling van haar studie-object betreffen, of haar eigen ontwikkeling. Ook hier spelen minimum-eisen een rol: logische consistentie, plausibiliteit en relevantie. Er zijn voorbeelden van publicaties ‘boven de streep’ te geven, doch ook hier zijn nog vele blinde en zwakke plekken in het spelGa naar eind16.). Soms worden de normatieve denkbeelden tot de sociale wijsbegeerte gerekend, soms tot de sociologie. Eerlijk gezegd kan de onderbrenging mij weinig schelen, zolang de empirische en de normatieve denksfeer de afgrenzing krijgen, die zij verdienenGa naar eind17.). | |
3. Toepassing van sociologische kennisTot de toepassing van wetenschappelijke kennis rekent men activiteiten, die de inschakeling van professionele wetenschappers vereisen (beleids- of praktijk-onderzoekers, wetenschappelijke adviseurs e.d.), doch wier resultaten geen uitbreiding van wetenschappelijke kennis beogen. Uitbreiding van de ‘body of knowledge’ is soms als toevalstreffer mogelijk en dan uiteraard welkom. Een activiteit van sociologie-toepassing heeft echter aan haar taak beantwoord ook wanneer zij geen uitbreiding van wetenschappelijke kennis bewerkstelligd heeft.
Allereerst komt sociologisch beleids- of praktijk-onderzoek in het beeld. Men denke aan evaluatie-onderzoek van systematische sociale beînvloeding. Minimum-eisen zijn logische consistentie, toetsing door ‘voorspellingen’ binnen een theoretisch kader, alsmede het leveren van een bijdrage tot het verhelderen en beînvloedbaar maken van concrete knelpunten op de weg van beleids-instanties, actie-groepen en andere handelend optredende individuen of groepen. Men noemt dit veelal praktische relevantie. Ook hier levert het terrein van de verspreiding van vernieuwingen tal van voorbeelden ‘boven de streep’. Vervolgens het opstellen van plannen. Er zijn redelijke minimum-eisen te stellen, en degelijke resultaten zijn aanwijsbaarGa naar eind18.). Sociologische advisering staat wat haar methodiek aangaat nog in de kinderschoenenGa naar eind19.). Sommige aanbevelingen steken boven minima uit, maar enkele zwaluwen maken nog geen zomer. Over het algemeen is beleids-advisering door sociologen nog te improviserend om een ‘boven de streep’ discussie zinvol te maken. Change agency, dat wil zeggen systematische sociale beînvloeding, is voldoende uitgekristalliseerd om flink wat succesvolle sociologie-toepassing zichtbaar te makenGa naar eind20.). Pleegt een socioloog maatschappij-kritiek, dan kan hij vooralsnog over slechts weinig methodiek beschikken. Een beoordeling aan de hand van minimum-eisen is hier nog weinig zinvol.
Kortheidshalve laat ik activiteiten zoals het gebruik van sociologische kennis direct door beleidvoerders, actievoerders e.d. thans onbesproken. Ook sociologie-onderwijs, dus de overdracht van sociologsiche kennis aan studenten en afgestudeerden, kan thans buiten beschouwing blijven. | |
4. KeuringenLaten wij eerst een recente negatieve beoordeling van de hedendaagse sociologie nader bekijken. In zijn proefschrift en later in het artikel ‘De armoede van de sociologie’ in het Hollands Maandblad heeft G. de Vries systematisch en beargumenteerd de balans opgemaakt. Ik ben als socioloog deze wetenschapsfilosoof erkentelijk voor zijn medewerking aan de sanering van de sociologie en voor zijn bereidheid tot systematisch argumenteren. Externe critici kunnen in vele opzichten een voorbeeld aan hem nemen. Maar in hoeverre heeft De Vries gelijk? In een besprekings-artikel van het proefschrift heeft Arts al erop gewezen, dat de Vries te weinig oog heeft voor | |
[pagina 21]
| |
wat de sociale wetenschappen in hun praktijk, hoe onvolmaakt ook, hebben verrichtGa naar eind21.). Dit ‘te weinig oog hebben’ komt nog scherper aan het licht in het ‘armoede’-artikel van De Vries. Hij ziet nergens in de sociologie interessante verklarende theorieën.
Ik stel daar als een voorbeeld de ‘oligarchiserings-theorie’ tegenover, die hiervoren kort is weergegeven. In de jaren vlak ná 1968 zijn heroische pogingen ondernomen om organisaties blijvend directdemocratisch te besturen. Het resultaat is alles behalve een falsificatie van de theorie geworden. Het ijzeren karakter van de oligarchiserings-tendens was voor vele democratiseerders, waaronder ook sociologen, bepaald verrassend en nieuw. De Vries neemt verder publicaties van sociologen serieus, die in de vakpers systematisch, beargumenteerd en mijns inziens terecht gekraakt zijn, zoals Balans van de sociologie van GoudsblomGa naar eind22.). Uiteraard kan hij op zijn beurt de sociologen verwijten, dat zij dan de forumfunctie beter tot ontwikkeling moeten brengen. De Vries blijkt onkundig van belangrijke vorderingen in de sociologie, waarvan ik eerder in dit artikel een aantal voorbeelden heb gegeven. Hij heeft geen oog voor het feit, dat typen van activiteiten van sociologen elk aan specifieke criteria getoetst moeten worden. Praktijk-onderzoek stelt andere eisen dan empirisch onderbouwde theorievorming. De Berichten over onderzoek noemt hij een van de meest deprimerende publicaties die hij kent. Hij ziet al die onderzoekingen uitlopen op een oceaan van feiten, maar één die vrijwel overal slechts een meter diep is. Een meer dan oppervlakkig oordeel is hier echter slechts mogelijk, indien de programmering per studieterrein wordt bekeken, die (wellicht) de projecten per studie-terrein verbindt, en | |
[pagina 22]
| |
die een verantwoorde mengverhouding van praktijk-onderzoekingen, theorievormingen e.d. te zien kan geven. Wie programmering wél verdisconteert, vindt op sommige studieterreinen armoede, op andere al een bescheiden welstand. Toegegeven, de theorievorming (empirisch onderbouwd en conceptueel) is in de sociologie op vele studieterreinen en voor deze wetenschap als geheel nog verre van volmaakt. Echter wie van ‘armoede’ spreekt moet er blijk van geven het reeds aanwezige ‘bezit’ te hebben opgemerkt en in zijn beschouwing te hebben betrokken. De vooruitgang in met name de verklarende sociologie gaat echter in onze jaren zo snel, dat ook specialisten soms moeite hebben met het bijhouden van hun literatuur.
Dan zal ik mij nu aan een eerste aanzet tot een herkeuring van de sociologie zetten. Wie mijn minimum-eisen en ‘benchmarks’ wil aanvechten, is daartoe vrij. Ik moet het uiteindelijk vooral hebben van de aannemelijkheid van mijn benadering en haar concretisering.
Wie het ontwikkelings-stadium van de sociologie wil kenschetsen en beoordelen, heeft een houvast nodig. Dit zou een begrip ‘volwassen wetenschap’ of ‘volgroeide wetenschap’ kunnen zijn. Welke minimum-eisen zijn te stellen aan een ‘volwassen’ sociologie? Rekening houdend met het feit, dat zij een empirische discipline is met praktisch toepasbare resultaten? Ik zal vier clusters van eisen voorstellen.
In de eerste plaats moet de body of knowledgde aanvaardbaar tot ontwikkeling zijn gebracht. Waar is hier de ‘benchmark’ voor de volwassenheid te kerven? Naar mijn oordeel heeft de economie omstreeks 1970 de grens naar de volwassenheid overschreden, ook al ken ik heel wat kritiek op de toenmalige en de hedendaagse economie. Met dit beoordelings-punt in gedachten acht ik de sociologie op vele studie-terreinen ‘volwassen’, al ontbreekt er met name nog veel aan de samenhang tussen de afzonderlijke vorderingen.
In de tweede plaats moeten de benaderingswijzen zodanig zijn uitgewerkt, beproefd en gestandaardiseerd, dat ook de modale vakgenoot in staat is om vakwerk te leveren. Standaardisering houdt gevaren voor verstarring in, en dus moeten ook waarborgen voor periodieke evaluatie en bijstelling geschapen zijn. Vergelijk ik ook hier met de economie van omstreeks 1970, dan acht ik de sociologie thans ‘boven de streep’ te liggen.
Ten derde moet men van een ‘volwassen’ wetenschap eisen, dat zij een aanvaarde inbreng in de samenleving en de wetenschappelijke wereld levert, en dat zij een duidelijke maatschappelijke acceptatie van haar kennis en van haar beoefenaren heeft bewerkstelligd. De vraag naar sociologisch onderzoek en naar sociologische planning overtreft het aanbod. In vele samenlevingssectoren treedt ‘onderbenutting’ van beschikbare sociologische kennis op. Over het algemeen genomen is de maatschappelijke inbreng echter nog ‘op het randje’. De bereidheid van andere wetenschappen om met uitkomsten van de sociologie te werken zou nader onderzoek vereisen, maar erg groot zal die bereidheid nog niet blijken, vrees ik. Het image van de sociologie en de sociologen in de samenleving is niet uit recent onderzoek te beoordelenGa naar eind23.). Vermoedelijk combineren vele samenlevings-leden positieve met negatieve ervaringen, en gedeeltelijke waardering met gedeeltelijke afkeuring. Ook zonder onderzoek durf ik te stellen, dat het image beneden redelijk te stellen minima ligt.
Als vierde noem ik een voldoende ontwikkeld intern functioneren van de betrokken discipline. In de sociologie is de forum-functie nog te beperkt werkzaam. Selectieve vaktijdschriften bij voorbeeld spelen nog slechts een ondergeschikte rol. Er zijn grote aantallen beoefenaren van de sociologie, maar hun vakbekwaamheid is nog onvoldoende gewaarborgd. Minimum-eisen in de universitaire opleiding en post-academisch onderwijs gedurende de beroepspraktijk zijn nog in opbouw.
Hoe zijn dergelijke minimum-eisen voor buitenstaanders en vakgenoten aanvaardbaar te maken? Hier moet een redenering worden opgebouwd, die de praktische toepasbaarheid van sociologische kennis tot vertrekpunt neemt. De praktische toepasbaarheid dwingt tot toepassing. Je laat niet ongestraft een röntgenapparaat werkloos staan in een zieke wereld, om het enigszins theatraal te stellen. Kunnen is hier moeten, al is dit moeten niet onvoorwaardelijk. Wie nu sociologische kennis inzet ter vermindering van | |
[pagina 23]
| |
nood, onderontplooiing, onrechtvaardigheid en verspilling in de samenleving, stuit op een volgende morele eis. De kans op ondoelmatige en ondoeltreffende sociale beînvloeding moet zo klein mogelijk worden gemaakt. Fouten kun je je eigenlijk niet veroorloven. Het beperken van vergissingen dwingt tot empirisch onderzoek naar de effecten en neven-effecten van sociale beînvloeding, tot het opstellen van theorieën ter verklaring van sociale knelpunten en het verloop van sociale beînvloeding. Het beperken van vergissingen dwingt ook tot het verbeteren van onderzoeks-technieken, procedures voor theorie-vorming en verdere onderdelen van het sociologisch instrumentarium. De zuivere sociologie zou wat mij betreft haar activiteiten tot sociale wijsbegeerte en het opstellen van ongetoetste theorieën mogen beperken. Toegepaste sociologie en sociologie-toepassing vereisen uit moreel oogpunt een optimale empirische dimensie. Daarenboven mogen wij niet vergeten, dat toegepaste sociologie en sociologie-toepassing plaatsvinden met gemeenschapsgelden, die met verwachtingen van maatschappelijke en praktische relevantie van de resultaten ter beschikking zijn gesteld.
De morele eisen en de ermede samenhangende praktische eisen dwingen verder een convergentie van stromingen in de sociologie afGa naar eind24.). Ik zal op de hier te noemen ontwikkelingen in een afzonderlijk artikel nader ingaanGa naar eind25.). In elk geval spruit uit de morele eisen en uit de convergentie van stromingen de mogelijkheid voort om in verregaande mate met één stel minimum-eisen dwars door de stromingen heen te werken. | |
5. Slotbeschouwing.Wat is de situatie thans in de sociologie? De vier criteria aanleggend acht ik de situatie er meer een dichtbij volwassenheid dan van crisis, stagnatie of armoede. Het zal echter enkele jaren van argumenteren en verder opbouwen van de sociologie vereisen, voordat de reputatie van crisis, stagnatie en armoede de wereld uit is. Die verdere opbouw gaat uiteraard niet vanzelf. Er is een ontwikke- | |
[pagina 24]
| |
lings-beleid voor de sociologie nodig, dat onderdeel uitmaakt van een ontwikkelings-beleid voor de sociale wetenschappen in het algemeen. Pleidooien en aanbevelingen voor een dergelijk ontwikkelings-beleid zijn er alGa naar eind26.). De sociale wetenschappen weten al genoeg van systematische sociale beînvloeding af (bijv. Fairweather and Tornatzky, 1977) om te beseffen, dat hier alleen een meerjarig, stapsgewijze voortschrijdend opbouwproces met medewerking van zo veel mogelijk leden van de doelgroep een kans van slagen heeft.
Is ‘de sociologie’ daarbij een kader, dat ook in de toekomst bruikbaar is? De huidige scheiding tussen sociologie en politicologie bij voorbeeld berust niet op verschillen in studie-object of in benaderings-wijze. De scheiding berust op het vrij toevallig ontstaan van twee aparte groepen van wetenschappers met elk een eigen sub-cultuur. De politicologen zijn thans verder dan de sociologen wat de opbouw van empirisch onderbouwde theorieën, conceptuële theorieën en theoretisch verankerde onderzoeks-resultaten betreft. Zijn die verschillen blijvend? Ik voorzie toenaderingen en wellicht versmelting.
Bij eventuele versmeltingen speelt een rol, dat het studie-terrein van een wetenschap moet passen bij hetgeen de modale beoefenaar van die wetenschap kan aanleren, bijhouden en hanteren. Een versmelting van sociologie en politicologie is in dit licht gezien nog wel denkbaar. Een versmelting van sociologie en economie acht ik alleen al door de beperktheid van het bevattingsvermogen van de modale sociale wetenschapper weinig waarschijnlijk. Dit constateer ik met een bezwaard gemoed, want vooral ontwikkelingen zoals de ‘new economics’ maken een nauw samengaan van beide disciplines uitermate interessant.
In de sociologie en in de meeste andere sociale wetenschappen is de richtingenstrijd een beetje geluwd. De beoefenaren beginnen wat meer ervaren te raken, en de instituten bouwen aan hun reputatie. De maatschappelijke vraag naar praktisch bruikbare sociologische kennis, vooral onderzoeks-resultaten, is groot, benauwend groot zelfs. Indien de sociologen onder zo gunstige omstandigheden geen kans zouden zien om hun discipline geheel of ten minste grotendeels te saneren, zouden hun pretenties van maatschappij-diagnose en maatschappij-therapie wel erg ongeloofwaardig worden. Echter ook de samenleving zelf zal moeten meewerken. Uiteindelijk krijgt elke samenleving de sociologen en de sociologie, die zij verdient. | |
[pagina 25]
| |
|