nemen, met de tong voelen en proeven. Cage heeft het vaker gedaan dingen die men gewoon is met één type zintuigen te waarnemen, te ‘vertalen’ in een ander medium en ze dan met andere zintuigen ook op te nemen. Zo ving hij sterrekaarten in de netten van notebalken, zodat de sterren notenwaarden kregen.
Een vreemde geur, die ik als conservator op een museum van dode dieren meen te herkennen. Eerst laat ik de gedachte niet toe, dan ga ik me afvragen of ik een dode kikker van de vorige dag per ongeluk in mijn jaszak heb gestopt, dan zie ik de grote schelpen en slakkehuizen (alweer die Afrikaanse strandwandeling) en kan nu vrij de gedachte aan zeelijken toelaten. Wat zou moeten is stilte. Het doek waarop Cage schildert is stilte. Maar in Amsterdam is zoiets niet. Cage weet trouwens al lang dat stilte niet bestaat; de harteklop, het ritselen van haren, het kraken van gewrichten, de darmen. Maar Amsterdam is nog wel iets anders, met het rotzooien van de tram, vliegtuigen, opbreken van wegen, al kun je dat natuurlijk ook het geluid van een lichaam noemen.
Misschien geen stilte, maar dan toch soms een lang moment dat althans de executanten niets doen. Ik denk dat Cage de eerste is geweest die ons - eerst gedwongen, later vrijwillig, wel willig - geconfronteerd heeft met mogelijkheden die we vroeger vervelend zouden hebben genoemd, maar die juist de natuuronderzoekers kennen als ze openstaan, urenlang, in de hoop op het geluid, even de flits van een beeld van een vogel, een padje, een insect. Zoals Reinbert nu de Gymnopedies speelt - en zoals het in steeds breder kring gewaardeerd wordt - is ondenkbaar zonder de voorbereidende gewenningen (terug gewenningen) aan traagheid, stilte, climaxloosheid zoals Cage die gebracht heeft.
21 VII 1978. Peter Erasmus Lange-Müller (1850-1926) Once upon a time Op. 25 verschillende melodieën o.a. terug te vinden in Debussy's quatremains Petite Suite, hoewel de muziek van Lange van 1886 is (première 1887) en die van Debussy?
De hobby van H. om vergeten composities op te graven van mensen waar we alleen de namen van kennen (Kühlau, Hummel, Moscheles) of zelfs de namen niet van kennen, zoals Lange-Müller, geeft opeens een onverwachte kijk op de grotere en meer bekende componisten, die we meestal zo groot achten vanwege hun originaliteit. De grote (30) componisten lijken vanaf ons standpunt uit niets oprijzende eenheden, maar hoe meer er van het tussenliggende gebied wordt opgegraven, des te duidelijker zijn ze onderdeel van een groter weefsel. Niets komt uit niets, alles is verbonden, overal vind je de sporen van alles.
Een van de verschillen tussen grote en kleine componisten is dat de kwaliteit bij de eerste consequent is. Het Brahmsthema bij Moscheles en de Debussythema's bij Lange zijn mooie vondsten, maar leiden niet tot het grotere werk. Het geeft voor mij ook aan waarin Tsjaikowski het niveau van de top 30 niet bereikt: ook zijn vondsten zijn prachtig, maar het blijven vondsten, ze leiden niet tot een consequent doorgewerkt product.
F. zei me een keer dat ik zo verdomd gezagsgetrouw was. Het is waar, ik volg zoveel mogelijk de wetten en voorschriften op en vraag me niet teveel af of ze soms onzinnig zijn. Dat heeft minstens twee redenen. De eerste is dat ik in principe voor verkeersregels ben - en ik zie de meeste voorschriften als verkeersregels - om botsingen te voorkomen, omdat dat bij onze dichtheid niet zonder afspraken kan. Maar belangrijker is dat ik door regels op te volgen gevrijwaard word van direct contact met andere mensen (eigenlijk dus ook verkeersregels). Door een overtreding te begaan geef ik een vreemde het recht zich met mij te bemoeien. Door me aan de regels te houden verzeker ik me van de grootst mogelijke vrijheid.
Dit houdt ook mijn tegenzin tegen revolutie in. Inbreuk op de vrijheid tijdens een dictatuur kan leiden tot revolutie, d.i. maximale overtreding van wetten. Dat leidt tot twee ernstige nieuwe bedreigingen van de vrijheid: de macht waartegen men revolteert - maar dat spreekt vanzelf - en veel erger, omdat die in principe vriendschappelijk is, de solidariteit met in dit ene opzicht gelijkgezinden.
Er is iets veiligs in vijandschappen. Het geeft duidelijkheid van grenzen. Bezwaren zijn het constant op moeten letten, het wantrouwen (wantrouwen is de enige winst der geschiedenis). Ik heb zelf die neiging helemaal niet, maar ik begrijp zo goed het streven bij Satie en zoveel an-