de geschiedenis zijn er heel wat wrede gebeurtenissen geweest: brandstichting, kruisiging, verraad, het vernietigen van huizen en steden. Mijn vader vertelt daar vaak over en wij spelen het na. Hij leest veel. Daarom zie je hem nooit als je hier bent. Hij heeft zijn studeerkamer aan de voorkant, waar de gordijnen dicht zijn.’
Christiaan liet zijn ogen langs de vreemde voorwerpen glijden. Daarna langs het huis. Van buiten af leek het onbewoond. Achter de ramen was het donker en kaal. Op de vensterbanken stonden geen planten.
‘Kijk,’ zei Harry plotseling, en met kracht duwde hij Christiaan tegen de boomstam, wikkelde snel de touwen om hem heen, om zijn benen en enkels, om zijn armen en gekruist over zijn borst.
‘Ken je dit spel?’ vroeg Harry.
Tegelijkertijd knoopte hij het overhemd van Christiaan los. Een knoopje sprong weg. Hij zag een vreemde glans in Harry's ogen die hij niet eerder gezien had.
Christiaan kon zich niet verweren. Het touw sneed diep in zijn vlees. Recht tegenover hem stond de zon.
Harry haalde het brandglas te voorschijn.
Hij voelde de hitte in zijn huid dringen. Een hitte die zo hevig was, dat het kou leek.
Daarna maakte Harry de touwen los. Over zijn lichaam liepen rode striemen. Christiaan knoopte zijn overhemd waaraan het bovenste knoopje ontbrak dicht.
‘Kom mee,’ zei Harry.
Ze liepen naar zijn zolderkamer. Ze mochten geen lawaai maken. Christiaan kende zijn kamer. De wanden waren van hout en niet geverfd. Veel planken waren gebarsten. Harry had geen tafel. Hij studeerde altijd in de leunstoel die onder het dakraam stond. Of op bed. Aan de wand hingen landkaarten. In een hoek lag een stapeltje boeken.
Uit het kastje boven de wastafel pakte hij een potje zalf. Voorzichtig, met zijn vingertoppen, zonder dat zijn nagels over Christiaans huid krasten, wreef hij het brandgaatje met de zalf in. Het viel Christiaan op dat hij slanke handen had. Hij voelde de pijn wegzakken. Had hij pijn gevoeld? Hij wist het niet meer. Nu was zelfs het schrijnen opgehouden.
‘Ik wil een hut hebben zoals jij,’ zei Harry onderweg, terwijl zij naar het gebied fietsten. ‘Je moet mij voor een tijdje de hut afstaan.’
Christiaan antwoordde niet. Het is mijn hut, heeft hij gedacht. Ik geef hem niet vrij. De spullen die erin liggen moet ik dan terug naar huis brengen. Ik doe het niet. We kunnen afspreken samen de hut te bewaken. Dat we om beurten een dag, als we geen les hebben, in de hut zijn. Mijn ouders doorzien mijn leugens nu. Ze vertrouwen het niet meer. Ze denken dat ik stiekem bij de meisjes uit de klas rondhang.
Ze bereikten de afgravingen. Het water in de putten schitterde in de zon. Het was stil. Op zaterdag werd er niet gewerkt. Ze legden hun fietsen neer tussen de struiken bij de ingang.
‘Daar ligt de hut,’ zei Christiaan.
Op vijftig meter afstand van de hut hield hij Harry tegen.
‘Waar?’
‘Zie je hem niet?’
‘Nee.’
‘Hij ligt daar. Recht voor je. Bij die heuvel.’
‘Ik zie hem niet,’ antwoordde Harry. Met zijn hand schermde hij zijn ogen af tegen het zonlicht en keek in de richting die Christiaan hem wees. ‘Ik zie geen hut’.
‘Je hebt toch een vergrootglas bij je. Hou dat dan voor je ogen.’
‘Je houdt me voor de gek. Je hebt geen hut.’
Nu heb ik hem in mijn macht, dacht Christiaan. Als we in de hut zijn zal ik hem vragen de hut te bewaken als ik er niet ben. Hij zal geen nee-zeggen. Dan hoef ik mijn spullen niet weg te halen.
Harry liep naar de heuvel.
‘Daar, vlak voor je!’ riep Christiaan hem na.
Hij verdween in het struikgewas. Christiaan keek om zich heen. Het landschap was verlaten. Het was het heetste moment van de dag. De zon had zijn hoogste stand bereikt.
Plotseling hoorde hij Harry schreeuwen dat hij de hut had gevonden en tegelijkertijd zag hij rook opstijgen van de plaats van zijn hut. Hij rende naar voren, wrong zich door de struiken, doorntakken haakten aan zijn kleren, en stootte Harry omver die geknield lag voor de ingang. Het vergrootglas schoot uit zijn handen en viel in het brandende gras waaruit de vlammen langs de houten deur omhoog kropen, bij het bordje TROPENMUSEUM oplichtend.
Hij kon niet meer in de hut komen. De voorwerpen, het schrift, de twee houten beeldjes, zouden gemakkelijk branden. Tranen sprongen in zijn ogen. De vlammen die in het felle zonlicht bijna niet te zien waren bereikten het dak.