‘Ja, een man, een krankzinnige kerel... hij had een keurig jacquet aan, tenminste een jas en een vest, maar geen broek en ook geen onderbroek. Hij had een bord bij zich en daarop...’
‘Echt waar?’ onderbreekt ze me.
‘Wil je een leuk verhaal horen of wil je geen leuk verhaal horen?’
‘Waar of niet waar?’
‘Doet dat er wat toe?’
‘Waar of niet waar?’
‘Waar’.
Ze drinkt verder van haar koffie, terwijl ze me afwachtend blijft aankijken, haar mooie bruine ogen boven het kopje uit. Precies zoals de eerste keer in ‘Het Vat’. Steeds nadat ze een slok had genomen, keek ze me weer aan. Ik bleef terugkijken. Tot ze zich verslikte. Ik had nog nooit iemand zich zo verschrikkelijk zien en horen verslikken. Het was of ze er in bleef. Als ze zich aan zou passen aan mijn gedachtes, moest ze zich nu weer verslikken.
‘Nou, vertel dan verder’.
‘Hij had een bord bij zich en daar stond op “Schijt aan het kunstbeleid”.’
‘En toen?’
‘Dat was alles’.
‘Werd-ie niet opgepakt, of zo?’
‘Ik weet 't niet, ik ben doorgelopen’.
Ze zwijgt. Ik ga naar de keuken en haal nog eens koffie. Ze kan nog steeds niet goed tegen stilte. Ze zit ergens op te broeden, ik weet 't zeker. Er moet gepraat worden over activiteiten, belangstellingen, andere mensen, interessante gebeurtenissen. Vulling. We hebben al maanden geen ruzie meer gehad over wat Marleen mijn niksnutten of leeglopen noemt. Gen ruzie omdat we er niet meer over praten, wat mij uitstekend uitkomt. De discussies waren voorspelbaar en zinloos: Waarom doe je niks, waarom pak je niks aan? - Moet dat dan? - Je leven is leeg, nutteloos - Mag ik alstjeblieft zelf uitmaken wat ik van m'n leven vind? - Alleen nog die stomme scriptie Ben, en je hebt je studie af! - Waarom zou ik zo nodig die studie af moeten maken? - Dan heb je tenminste iets, dan ben je iets - Vind je dan dat ik nou niks ben, lucht, een zak met lucht? - Nee, natuurlijk niet, maar je bent gewoon nergens mee bezig, je zet je nergens voor in - Ik zet me anders elke dag in - Ja, voor jezelf zeker - Ja, inderdaad, voor mezelf, je eerste juiste opmerking - Maar verdomme Ben, doe nou niet zo lullig, ik wil gewoon dat je wat doet, dat je wat bent, je staat nou stil en stilstand is achteruitgang, enz. enz., meestal eindigend met een huilbui waar ze volledig in opging nadat ze zichzelf had opgesloten in de WC.
‘Heb je...’ maar ze maakte haar zin niet af.
‘Wat, heb je?’
‘Nee, niks’.
Ik weet het: Heb je nog iets anders gedaan dan een beetje stom heen en weer lopen in de stad of als een geschifte zonderling urenlang in een platenzaak in zo'n soort telefooncel zitten luisteren? Heb je naar het Instituut gebeld om te vragen wanneer het spreekuur van de studentenadviseur is? Heb je geïnformeerd of je tentamens nog niet verlopen zijn? Heb je de boeken die je voor je scriptie nodig hebt op de UB opgevraagd? Heb je... heb je iets gedaan, slappeling?
Ik vraag haar hoe het voor de klas ging.
‘'k Weet niet’, zegt ze, ‘misschien ben ik er wel niet zo geschikt voor, ik ben elke keer doodmoe aan het eind van de dag. Het is elke dag weer knokken. Die kinderen zijn fantastisch, maar soms ook fantastisch moeilijk. Weet je wat Sander vandaag zei? Ik zei tegen hem dat-ie niet steeds alles van andere kinderen af mocht pakken, en of-ie dat goed gesnapt had. Toen zei-ie gewoon keihard in m'n gezicht “nee”. Ongelooflijk, die Sander. Jij vindt het, geloof ik, niet interessant, hè?’
‘Ach, interessant, ik ken die kinderen niet, 't leeft voor mij niet zo erg’.
‘Volgens mij wil je ze ook niet kennen. Toen ze laatst hier waren, toen ik ziek was, ben je gewoon de deur uitgegaan, alsof je helemaal niks met mijn werk te maken wilt hebben’.
Alstjeblieft, Marleen, geen emoties, in ieder geval niet deze, laten we ieder doen wat we willen, ik val jou niet lastig, jij mij niet, en ze leefden nog lang en gelukkig.
‘Maar het is jouw wereld, Marleen’. Ik trek de woorden moeizaam uit mijn keel. Onlangs droomde ik van haren die in m'n keel zaten; ik moest ze er voorzichtig uithalen, anders braken ze af. ‘Ik heb geen relatie met die kinderen. Ik hoor elke dag wat Sander nou weer heeft geflikt, dus ik zou hem met genoegen een rot klap verkopen, want verder heb ik niks met hem te maken, ik ken hem niet, misschien is-ie verder wel heel aandoenlijk’.
Plotseling ziet ze het plastic tasje met de plaat. Ze schiet overeind. Stom, ik had het meteen weg moeten gooien. Een voordeel: we hebben geen ruzie gekregen.
‘Heb je een plaat gekocht?’
Ze staat er al mee in haar handen. Ze kijkt naar de plaat of ze het niet kan geloven.
‘Een vergissing’, zeg ik.
‘Een vergissing?’
Als ze nu in Godsnaam maar niet weer