Hollands Maandblad. Jaargang 1977 (350-361)
(1977)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| ||||
Vraaggesprek met een rationalist
| ||||
[pagina 14]
| ||||
werd gezocht, als middel om verder te komen, meer te leren van en over de wereld, en over de veranderingen in de kosmos. Deze kritische vorm van rationalisme verdwijnt echter langzamerhand. Er komen autoriteiten en dogma's, onder andere met Aristoteles' leer van episteme, van zekere kennis. In de Middeleeuwen is helemaal geen plaats voor deze vorm van rationalisme, hoewel er een school schijnt te hebben bestaan met ongelovigen. In de Middeleeuwen zijn het geloofsdogma's die domineren, dank zij de bijbel, waarin voor het eerst een almachtige God wordt opgevoerd. Hij schept alles uit het niets, en wordt daarin niet beperkt door de aard der dingen, zoals in alle voorgaande religies. Daarom is niet de natuur, maar alleen God goddelijk. En over het Wezen dat je heeft gemaakt speculeer je niet. In de Renaissance werd het rationalisme ongemerkt opnieuw ingevoerd met de eigenzinnigheid van Galileo Galilei. Het geloof, dat al die tijd vrijwel volledig overheerste, werd weer gescheiden van de rede, en de vraag werd gesteld, of geloof en rede niet met elkaar in strijd waren. Was de rede zelfs niet onbegrensd? Deze laatste vraag werd voorlopig bevestigend beantwoord, zij het, dat de Rede (nu dus met een hoofdletter) naast het geloof in God bleef bestaan. Pas met de steeds betere resultaten, die men met de Rede bereikte, begon het idee te ontstaan, dat als rationaliteit onbegrensd is, dat zij dan ook alle problemen zou kunnen oplossen, zodat het geloof overbodig was. Na de volledige mededinging van rede en geloof ontstond zo het monopolie van de Rede. Een dominerend aspect van het rationalisme, de wetenschap met als hoogtepunt Newton, kon zoveel problemen oplossen, dat het haast onvermijdelijk leek dat de Rede een volledig vertrouwen in de toekomst verschafte. V.: Is het vertrouwen in de Rede en de waarneming, of eigenlijk in Newtons theorieën, niet de reden voor het buitensluiten van het geloof in Kants kentheorie? R.: Ja, ik denk van wel. Maar hij schafte het geloof geenszins af. Hij deed ook, wat anderen vóór hem en nog velen na hem deden, namelijk het geloof, en ook willen en voelen buitensluiten, van de rede vervreemden, om daarbuiten hartstochtelijk en ongehinderd verder te kunnen geloven. Wetenschap doe je in de studeerkamer en het laboratorium, daarbuiten gaat het leven door. Altijd is Kortjakje rationeel, midden in de week maar 's zondags niet. Op deze wijze werd het conflict opgelost, ook door Galileo Galilei. Er ontstond echter ook een afscheidingsbeweging. Zij begon met de Royal Society of London, en zette later voet op de wal met de encyclopedisten in Frankrijk en Thomasius in Duitsland. Die afscheiding was er ook in de kunst. Tot de Renaissance was ‘kunst’ een integraal deel van de religie. In de Renaissance veranderde de taak van de kunst van het interpreteren van geloofswaarheden in het creëren van nieuwe, alternatieve interpretaties van de wereld. Mens en wereld kwamen voorop te staan, niet de leer. Dit beinvloedde de Reformatie: in het protestantisme kwam het individu, en zijn of haar verantwoordelijkheid meer naar voren, en dit bevruchtte indirect ook weer de ontwikkeling van de wetenschap. Men zegt wel, dat zonder de Grieken de moderne wetenschap niet had bestaan, maar zonder het protestantisme was het ook niet gelukt. Plichtsbetrachting en empirisch onderzoek gaan heel goed samen. In de Verlichting ontstond al met al een nogal grote haat tegen religie, en het ongebreideld vertrouwen in de Rede leek heel modern. Toch is ook in de Verlichting nog steeds sprake van het ‘klassieke’ rationalisme. Het idee alleen al om alle kennis op te schrijven en vast te leggen in een encyclopedie was ouderwets. Aristoteles had dat idee al. Het idee, dat hier achter steekt is dat van de accumulatie van waarheid. Een eens volgens de juiste methoden verkregen waarheid blijft altijd waar. Een idee dat tot en met de logisch-empiristen in de twintigste eeuw bewaard bleef. Ook al stond bij de laatsten de empirie voorop, het bleef een klassieke versie van het rationalisme. In het logisch-empirisme is ook nog steeds de resolute poging tot scheiding van wetenschap en metafysica, en zelfs tot verwerping van al die onzin, te vinden. V.: Maar de encyclopedisten, en ook Kant probeerden toch wel degelijk iets te zeggen over niet-wetenschappelijke zaken. De encyclopedisten waren politiek toch heel vooruitstrevend? R.: Ja, maar de politieke idealen van de encyclopedisten waren van een wat vreemde, politiek conservatieve afkomst, Bacon. De psychologische kennistheorie van Bacon hield in, dat bijdragen aan wetenschappelijke kennisvorming alleen mogelijk waren, als een wetenschapsbeoefenaar zich volledig had vrijgemaakt van zijn (vrouwen zaten toen niet in de wetenschap) idola, van alle vooroordelen en bijgeloof. Bacon was echter politiek een conservatief, hij waarschuwde ook tegen het trekken van radicale conclusies daaruit, maar desondanks maakten de encyclopedisten er gebruik van. Zij ver- | ||||
[pagina 15]
| ||||
taalden de theorie in een politiek radicalisme, waarin wij ons vrij moesten maken van alle tradities en instituties, die irrationeel waren. Wetenschap werd echter niet als institutie gezien: zij was het resultaat van de botsing tussen traditie (de religie) en de natuurlijke, onbegrensde capaciteit van mensen, te leren. Dit vertrouwen in de Rede, met hoofdletter, was veel minder radicaal. Het vertrouwen in de wetenschap was zelfs zo groot, dat men alle kennis wilde optekenen, alsof theorieën niet verbeterd zouden kunnen worden. Dit statische idee van kennis is in het kritisch rationalisme afgeschaft. Kennis groeit door oude kennis kritisch te bezien en te verbeteren. Zekere kennis bestaat niet, de waarheid kan niet gekend worden. Onbetwijfelbare rechtvaardigingsgronden voor een methode om tot ware kennis te komen bestaan niet. De enige manier om kennis te laten groeien, is het kritiseren en verbeteren van kennis. Dat betekent niet, dat waarheid tijdgebonden is. Het betekent, dat de ideeën over wat ware kennis vormt, tijdgebonden zijn. Bijvoorbeeld, als het echt waar zou zijn dat de maan van groene kaas is gemaakt, dan is de natuurwet die dat uitdrukt, altijd waar. Ook al is die theorie niet meteen door de eerste mens ontdekt, en ook al weten wij de waarheid ervan niet zeker. Als de maan van groene kaas is, maar onze theorie erover zegt dat zij is gemaakt van groene zeep, dan is die theorie altijd onwaar, ook al moeten wij dat nog uitvinden. Wie dus zegt, dat waarheden tijdelijk zijn, verwart ontologie (wat er ècht is) met theorie (wat wij gissen dat er is). V.: Is dat het moderne rationalisme, waar je het nu over hebt? R.: Ja, kritisch rationalisme. Daarmee wordt Jung weer ouderwets, misschien. Bij Popper is het kritische deel van de pre-Socratici weer bovengekomen, na eeuwenlang als het ware ondergedoken te zijn geweest bij het klassieke rationalisme. In het kritisch rationalisme worden eveneens denken en waarnemen vooropgezet, maar in het volle besef dat de rede begrensd is, en dus met een kleine letter moet worden geschrevan. De eerste begrenzing bestaat al daaruit, dat het onmogelijk is rationalisme rationeel te rechtvaardigen, Het is het geloof in de rede, het voelen dat de rede krachtig, maar niet oppermachtig is, en het willen handelen als rationeel wezen. Hoe dat het beste kan werd voor het eerst door Popper geformuleerd: vraag niet naar de rechtvaardigingsbron van een uitspraak, maar kritiseer en verbeter haar. Dit geloof in de rede blijft natuurlijk ook een geloof. Maar het is het meest minimalegeloof dat ik ken. Het stelt alles in beginsel ter discussie, behalve het principe alles ter discussie te stellen zèlf. Het is een minimaal geloof, maar geen religie. Bovendien erkent het zelf, dat het een geloof is, dat niet rationeel is te rechtvaardigen, en dat er een zekere wil tot redelijk denken en handelen aanwezig moet zijn. V.: Om een lang verhaal kort te maken, volgens jou heeft de ondervraagde dode gelijk, waar het het klassieke rationalisme betreft, en ongelijk wat het kritisch rationalisme betreft? R.: Juist. En dat komt onder andere, doordat hij, en ook de interviewer, rationalisme met wetenschap gelijk stelt. Stephanie de Voogd deed dat ook enkele nummers van H.M. daarvoor, in dat artikel met die tongue-twister. De klassieke rationalisten worden keurig zwart gemaakt, samen met sommige kritisch rationalisten. Maar enkele laat zij er toch maar buiten, omdat die niet herkend worden. V.: Wie bijvoorbeeld? R.: Goethe en Feyerabend, in zekere zin. | ||||
[pagina 16]
| ||||
V.: Dit gaat mij te ver: nu maak je gewoon enkele mensen wit, die volgens mij zwart, of in ieder geval anti-wit zijn. R.: Nee, en ik zal uitleggen waarom. Natuurlijk zijn zij niet volledig kritisch rationalist, maar dat is niemand. Maar aan een heel belangrijk aspect voldoen zij zeer zeker. Allereerst moet ik zeggen, dat kritisch rationalisme niet alleen over wetenschap gaat. Kritiseren, toetsen zogezegd, gebeurt voor de empirische wetenschappen inderdaad met hulp van de empirie: men doet experimenten, houdt massaal interviews, gebruikt statistiek, en meer van dat moois. Maar zonder empirie kan men niet-empirische, cognitieve bezigheden ook heel goed kritisch beschouwen. Je maakt mij niet wijs, dat een kunstenaar zo maar wat doet, of dat een dichter zo maar wat op papier zet, of dat een politicus zijn wil of de wil van de kiezers zo maar uitbralt. Nee hoor, dat wordt zeker kritisch en rationalistisch bekeken. En neem alle pleidooien tegen het rationalisme: dat is toch je reinste kritisch rationalisme. Zelfs dat interview... V.: Ja, maar... R.: Even uitspreken, onthou de vraag, hoewel ik kan raden wat er mis is. Zelfs dat interview barst van de rationalistische uitspraken. Kijk, je zou kunnen zeggen, dat een kritisch rationalist geen hulp van buiten aanvaardt. Hij of zij heeft alleen vertrouwen in het eigen oordeel, de eigen waarneming, het eigen verstand: hij of zij gelooft daarin, tot op zekere hoogte natuurlijk, omdat geen enkel oordeel onfeilbaar is. Een gelovige in de traditionele zin aanvaardt wèl hulp van buiten. Of het nu God zelf is, een moderne mythe, of de wetenschap als rechtvaardigingsbron voor het handelen, het blijft een Deus-ex-machina, die te hulp snelt op een moeilijk moment. Iedereen zal trouwens wel eens zulke hulp nodig hebben, maar de wil is er bij kritisch rationalisten, die hulp zo veel mogelijk te beperken. En deden Goethe en Feyerabend niet precies dat? En Stephanie de Voogd? Zij ‘tuinden er niet in’, zoals zij het zegt. Alleen is het vervelend, dat de weerlegging van de ene Deus-ex-machina niet leidde tot de bereidheid na te denken over de andere, wel geaccepteerde. Dat valt hun niet te verwijten. Galilei Galileo won, mede omdat hij zijn public relations goed verzorgde, natuurlijk. Maar ook omdat hij meer kon verklaren met de Copernicaanse hypothese, dan met de Aristoteliaanse. Waarom Goethe het niet won van Newton kan dus ook, als wij Feyerabend moeten geloven, aan de propaganda liggen. Maar dat lijkt mij bij Goethe een onwaarschijnlijke verklaring. Zijn ‘gave’ van het woord leek mij toch heel wat beter ontwikkeld dan bij Newton. Vergeet ook niet zijn invloed met Die Leiden des jungen Werthers, waarvan de lezing voor velen aanleiding was zelfmoord te plegen. Het is zeker ook mogelijk, dat Goethe met zijn kleurentheorie ongelijk had. En ook al is Newton door Einstein weerlegd, dat betekent toch niet dat Goethe wel gelijk had, ook al wilde zijn polariteitenontologie ons dat misschien doen geloven. Kijk, het verschil met Stephanie de Voogd en Galileo Galilei komt hierop neer, dat Galilei's cosmologie de mogelijkheid verschafte de eend werkelijk als haas te gaan zien. Stephanie de Voogd ziet echter wel, dat het rationeel mensbeeld, haar eend, geen goede figuur is, maar haar haas is er geen alternatief voor. De sprong, die zij maakt is van het ene wetenschaps beeld naar het andere mensbeeld. V.: Wat is het verschil? Zij hebben toch heel wat met elkaar te maken, denk ik. R.: Zeker hebben zij veel met elkaar te maken. Het is een tweeling, eigenlijk, maar de ene heet Mensbeeld, en de andere Wensbeeld. Het Mensbeeld is een theorie over menselijk gedrag. Die theorie zegt dat mensen rationeel handelen, zich altijd aanpassen aan hun omgeving. Dat waag ik te betwijfelen, hoewel mensen ook niet irrationeel zijn. Het zijn eerder imperfect rationele wezens. Vandaar dat er ook een Wensbeeld is, en dat is de normatieve ‘theorie’, die zegt hoe men zo rationeel mogelijk kan denken en handelen. Maar zoals alle theorieën zijn ook deze twee theorieën feilbaar, en in te ruilen voor betere. Nog een punt bij de opvatting van Stephanie de Voogd is de incommensurabiliteit. Voor mij is Feyerabends incommensurabiliteit een probleem, voor haar echter een oplossing. Het geeft haar de mogelijkheid haar eigen gelijk te krijgen zonder een vergelijking met een ander mensbeeld te hoeven doorstaan. Maar dat aanvaard ik niet. De uiterste consequentie van Feyerabends these is, dat communicatie tussen mensen geen zin heeft, omdat ieder zijn eigen ideeën heeft, die verder onvergelijkbaar en onmededeelbaar zijn. Hoeveel misverstanden er ook mogen zijn tussen mensen, wij leven nog niet in een Hobbesiaanse ideeënjungle. Als volledige vergelijkbaarheid al onmogelijk zou zijn, dan nog lijkt het zinvol naar maximale vergelijkbaarheid te streven. Je wilde zojuist nog een vraag stellen. Ik raad even, maar die gaat zeker over zelfverwijzing? V.: Ja, ik meen van wel. Volgens mij mag | ||||
[pagina 17]
| ||||
je het kritisch rationalisme niet verdedigen met het argument dat het zo rationeel is. En dus mag je ook niet iedereen, die kritiek op je uitoefent, tot kritisch rationalist bombarderen. R.: Ik weet dat in het positivisme, en dat is toch een vorm van klassiek rationalisme, hoe empiristisch ook, ik weet dat daarin zelfverwijzing, self-reference, niet kan. Ik moet zelf ook toegeven, dat ik er niet van houd, maar volgens mij kan het hier wel. Wat doet namelijk een kritisch rationalist: hij of zij gaat uit van het meest minimale geloof, dat men zich kan voorstellen, namelijk dat dogma's ons niet verder helpen in denken en handelen. Daarom moet elke positie bekritiseerd worden, en bekritiseerbaar zijn. Een ieder die zich nu als antirationalist wil opstellen, kan niet anders dan zijn of haar mond houden. Immers, omdat rechtvaardigingsdenken in het kritisch rationalisme niet voor kan komen, is iedere criticus, die zich niet op een rechtvaardigingsbron wil beroepen, een kritisch rationalist. Wie zich echter als klassiek rationalist, of als niet-rationalist opstelt, en wèl wil uitgaan van een rechtvaardiging voor zijn of haar positie, die zal nooit die rechtvaardigingsbron voldoende kunnen rechtvaardigen, zodat zij of hij niet kan voldoen aan de eigen principes, en de kritiek dus geen poot heeft om op te staan. V.: Ja maar zelfverwijzing leidt toch tot zinloze uitspraken? R.: Tot paradoxale uitspraken, maar niet tot zinloze uitspraken. Een duidelijk voorbeeld vind je in The Gift van Nabokov. De schrijver/hoofdpersoon vertelt op het laatst dat hij van plan is een boek te gaan schrijven; maar het blijkt dat de lezer het boek op dat moment bijna uit heeft. Heel eenvoudig is de zinvolheid ook aan te tonen met het volgende grapje. Ik zeg: ‘De volgende zin die ik ga zeggen is juist’. ‘Ik ben vergeten wat ik in de vorige zin zei’. Je ziet dat er toch heel wat zinvols gezegd kan worden. Maar dat het tot verwarring leidt, ben ik met je eens. En in de wetenschap zou ik een dergelijke redeneerwijze ook niet accepteren. V.: De volgende vraag gaat nog even door op één van de vorige. (Ik hoop dat dit geen zelfverwijzing is). Namelijk, is Jung dan volgens jou ook niet een kritisch rationalist? R.: Nou, volgens de wetenschappelijke maatstaven zeker niet. Maar dat vindt hij geen probleem, geloof ik. Wel vind ik, dat hij, en ook Freud bijvoorbeeld, door kritisch rationalisten serieus moet worden genomen. Hij heeft veel interessante dingen gezegd, geloof ik, hoewel ik beslist geen kenner ben. Een paar dingen bevallen mij echter niet. Zijn projectieleer laat bijvoorbeeld, voor zover ik weet, alleen de mannelijke kant zien, terwijl toch uit het interview met hem blijkt, dat ook de vragenstelster niet geheel vrij is van projecties. Zij zegt ergens, op pagina 5: ‘... ontwikkelde, volgens henzelf geciviliseerde heren zijn op dit punt even barbaars en bot.(...) Hun houding is dezelfde’. Dat is toch een regelrechte projectie, zou ik denken. Een ander voorbeeld is Jung's uitspraak, in dat interview, over God: ‘Ik hoef niet in God te geloven’. Prima, dacht ik; maar dan: ‘Ik weet van God’. Dat is dubbel irrationalistisch: zowel dogma, als supradogma in vier woorden gepresenteerd. Heel onkritisch lijkt mij ook zijn leer van het collectieve onbewuste. Je reinste hulp-van-buiten is dat. V.: Wat bevalt je wel bij Jung? R.: Zijn uitspraak over bewustheid: hij zegt, dat je ‘bewust moet omgaan met het kwaad in jezelf’. Dat komt in de praktijk neer op ‘bewustheid... van wat je, wakend en dromend, doet en laat, van je houding en opstelling in de situaties die zich voordoen van maandagochtend tot maandagochtend’. Dat is heel sterk. Een kritisch rationalist, ik geloof Watkins, heeft eens gezegd dat dàt handelen rationeel is, dat je op dezelfde wijze zou doen, indien je erover had nagedacht. Als bewustzijn zoiets betekent als reflexief handelen, dan valt ook moreel gedrag daaronder, en daar kan ik mee instemmen. Hij zegt in dat interview ook: ‘Nee, door zich kritisch op te stellen ten aanzien van zichzelf’. Wat wil je nog meer? V.: Probeer je toch niet te veel rationalisme op te eisen? Het valt mij op dat je heftig praat, en ik herinner mij iemand die zegt, dat je meestal heel nadrukkelijk iets probeert te verdedigen als je onbewust twijfelt. R.: Ja, dat heb ik ook ergens gehoord. Een nogal onkritische opmerking. De hele gedachtengang doet mij denken aan de wijze waarop Freud de breuk met Jung duidde. Freud ging niet in op de kritiek van Jung, maar hij schreef hem een vadercomplex toe. Jung, ook niet mis, schreef Freud een vaderzoon fantasie toe, maar over de punten waarover men het oneens was, werd blijkbaar niet meer gesproken. Maar of je nou een vadercomplex, onbewuste twijfel, een hard of een zacht stemvolume hebt, de argumenten blijven dezelfde. De theorie staat ter discussie, niet de vrouw of man. V.: Maar je omzeilt mijn vraag: leg je anderen niet te veel rationalisme in de mond? R.: Ik weet het niet, misschien wel. Maar | ||||
[pagina 18]
| ||||
probeer in ieder geval het idee van wetenschappelijke rationaliteit een ogenblik te vergeten. Het is niet zo, dat ik pleit voor de verwetenschappelijking (zet daar maar ‘sic’ achter, straks) van kunst, politiek, ethiek, et cetera. Nee, ik wil het idee van kritische rationaliteit bepleiten voor kunst, ethiek, politiek, en ook voor wetenschap. In al die menselijke ‘faculteiten’ komen irrationele elementen voor. Maar daar kunnen wij over denken en discussiëren, er verbeteringen in aanbrengen, zonder meteen bepaalde voedingsbodems te willen verdringen. In bijvoorbeeld de kunst zal emotionaliteit een bepaalde rol spelen; die rol moet behouden blijven, maar dat wil niet zeggen dat over kunst niet valt te twisten, dat elke uiting kunst is, en even goed is als andere uitingen. Het idee van het kritische rationalisme is, dat kritiek op bestaande ideeën, uitingen, gevoelens ons verder kan helpen. Maar kritiek vereist pluriformiteit, vereist de ontwikkeling van alternatieven. Binnen bijvoorbeeld de wetenschap, door het ontwikkelen van andere theorieën tot principe te verklaren. Binnen de literatuur, en de schilderkunst is dat zelfs het principe. Op het niveau van het grote menselijke kennen, de epistemologie van de kosmos, kunnen literatuur, schilderkunst, muziek, wetenschap, politiek, enzovoorts ook worden gezien als alternatieve programma's voor het oplossen van het ene probleem: to be or not to be. Kunst voegt net zo goed wat toe aan de wereld als wetenschap en filosofie, namelijk alternatieve interpretaties. In de literatuur is er wat meer ruimte voor wat Burnier het dionysische noemt. Wat mij betreft komt dat in de wetenschap er ook bij. Hoe meer alternatieven, hoe leuker. Maar dan moet er tussen de interpretaties ook een wedijver mogelijk zijn, volgens criteria die objectief zijn, maar niet onveranderbaar, zodat kan worden uitgemaakt, welke interpretatie adequater is. Hanteert men in de wetenschap waarheid als regulatief idee, in de kunst kan dat schoonheid zijn, bijvoorbeeld. V.: Ik wil nog even terugkomen op die incommensurabiliteit, zeg maar onvergelijkbaarheid, van mensbeelden. In nummer 351 van Hollands Maandblad heeft Andreas Burnier eigenlijk een zelfde boodschap, is het niet? Daarin wordt het alternatief toch wat verder uitgewerkt? R.: Een zelfde boodschap als van wie bedoel je? V.: Als jouw pleidooi. R.: Ja, misschien wel. Ik vond het in ieder geval een acceptabeler verhaal dan dat van Stephanie de Voogd. De conclusie is in ieder geval niet onverenigbaar met de mijne. Volgens hem (wij spreken nu immers over de literaire verschijningsvorm) staan wij aan de vooravond van een tijdperk waarin het dionysische weer tot ontplooiing zal gaan komen, maar met behoud van hetgeen wij met de rede bereikt hebben. Ik hoop niet, dat hij daarmee bedoelt, dat er een synthese moet komen, een samenvloeien van beide. Ik hoop, dat er mee wordt bedoeld, dat het ene, het kritische, het rationele, kan dienen om het andere, het dionysische te verbeteren. Het zou de pluriformiteit aan mensbeelden vergroten. Zolang er maar niet van een unificatie van mensbeelden sprake is, want dat lijkt mij funest. V.: Is dat nu toch niet één hoger principe, dat je hier boven die mensbeelden stelt? R.: Ja, misschien wel, hoewel je het onderscheid tussen Mensbeeld en Wenstbeeld niet moet vergeten. Het Wensbeeld is bij mij de meest volgroeide van de tweeling. De normatieve theorie van rationaliteit is, denk ik, noodzakelijk voor een rationele theorie van het Mensbeeld, of liever, voor rationele theorieën van het Mensbeeld. Anders kunnen wij eigenlijk wel ophouden met denken. V.: Een nogal groot optimisme, maar volgens mij niet terecht, zeker niet als je naar de echt gezellige sfeer in Europa, en trouwens de hele wereld, kijkt. R.: Oh, dat laatste wil ik niet zozeer als argument gebruiken. Je moet natuurlijk realistisch blijven, maar je kunt wel proberen, met argumenten in plaats van laarzen anderen te overtuigen. En een utopie vóór ons beloof ik ook al niet. Wij moeten steeds uitgaan van wat wij op dit moment hebben. Wat er nu is valt te verbeteren, onder andere met behulp van rationele kritiek. Dat betekent, dat er alternatieven moeten kunnen worden ontwikkeld, op papier, maar ook in realiteit. V.: Ja, dat lijkt mij allemaal heel liberaal en relativistisch, maar zijn wij niet met te veel mensen om er ieder zo zijn eigen wanen op na te kunnen houden. R.: Oh, nee, aan dat soort vrijblijvend relativisme denk ik niet. Het is een typisch product van het klassieke rationalisme in een skeptisch gewaad. Een skepticus is niets anders dan een teleurgestelde rationalist. Teleurgesteld, omdat zij of hij lang genoeg heeft dóórgevraagd naar de rechtvaardigingsbronnen voor rationalisme, en de moed heeft opgegeven, omdat bleek dat geen principe dat zekerheid eist, ook zekerheid voor zichzelf kan verschaffen. Een skepticus, die een optimistische aard heeft, wordt relativist. Hij of zij kan dan twee dingen doen. Of zeggen dat iedereen het | ||||
[pagina 19]
| ||||
zelf moet weten. Dat is op zichzelf natuurlijk weer een absolutistisch standpunt. Een ander moet het zelf weten, moet zich dus ook niet met hem of haar bemoeien. Dat is een absoluut standpunt, en een tegenspraak. Die ander moet het dan ook zelf weten of hij of zij zich met jou bemoeit. Het andere dat een relativist kan doen is volledig zwijgen, niet schrijven, niet stemmen, niet denken, alleen maar voelen. Deze superrelativisten zul je misschien wel bij oosterse wijzen vinden. Maar hoe wijs ook, eens zullen ze worden overdonderd door de absolutisten. Want iemand die meent, dat zijn of haar wil, denken of voelen het allerbeste, Absolute Willen, Denken of Voelen is, moet door zo'n superrelativist natuurlijk worden getolereerd. Kortom, elk relativisme leidt op den duur tot absolutisme, of het is al een vorm van absolutisme. V.: Maar relativisme is toch wel zo respectabel als het gaat om anders denkenden, in de politiek en de religie bijvoorbeeld, en tegenover andere volken. R.: Nee, als je doordenkt niet. Allereerst zul je moeten erkennen dat wij het in al die eeuwen zonder relativisme toch zo ver hebben gebracht, dat wij nu vele stelsels domineren. Met ‘wij’ bedoel ik de westerse wereld. Niet dat ik dat mooi vind, maar onze technologie is nu òf al doorgedrongen, òf bezig door te dringen. Een niet-industrieel volk kan ‘kiezen’ voor industrialisatie, maar een geïndustrialiseerd volk kan niet ‘kiezen’ voor de terugkeer naar de natuur. Net op het moment dat het met onze leefwijze begint fout te gaan, en wij iets zouden kunnen leren van andere levensvormen, vinden onze intellectuelen het relativisme uit. En daarmee is de plank voor het eigen hoofd weer goed vast getimmerd. Omdat zij zo vrijblijvend liberaal zijn, en omdat anderen dat ook moeten zijn, daarom hoeven wij niets van anderen te leren. Want de mensen die de andere leefwijzen zouden kunnen vertalen naar onze cultuur, de intellectuelen, die laten de anderen in hun waarde en verbazen zich hoogstens. Dit culturele relativisme vind je ook op kleine schaal in politiek, ethiek, en ook wel wetenschapsfilosofie. Men gaat elke discussie over wat dan ook eventueel uit de weg door zich quasi boven het slagveld te stellen. In geval van empirische theorieën is ‘het onvoldoende bewezen’, of vraagt men wat de gegevens zijn ‘waarop je dit baseert’, of zegt men: ‘dat kun je onvoldoende hard maken’. Wanneer meer theoretische, metafysische kwesties ter discussie staan gaat het als volgt: ‘Wat bedoel je met die term of uitspraak?’, of ‘Er zijn geen empirische bewijzen voor, dus daarover kan niet worden gesproken’, of, en dat vind ik nog de meest irriterende: ‘Ja, maar dat is alleen jòuw mening, jòuw wetenschapsopvatting, jòuw soort rationaliteit. Er zijn echter meerdere meningen, wetenschapsopvattingen, soorten rationaliteit, en over tien jaar denk je er weer anders over’. Dit soort relativisme ergert mij het meest. Voor mij zijn dit de ‘fools-on-the-hill’ in de filosofie. Bang voor elk argument tegen of voor een bepaalde uitspraak of gedachtengang, stelt men niet de eventuele waarheid ervan, inhoudelijk | ||||
[pagina 20]
| ||||
bedoel ik, ter discussie, maar zet men vraagtekens bij de manier waarop je misschien aan de ideeën bent gekomen. Men vlucht in de namaakwijsheid van de relativerende grootvader. ‘Mijn tijd zal het wel duren’, ‘Over smaak valt niet te twisten’, of ‘Zo veel hoofden, zo veel zinnen’. Het lijkt allemaal heel verstandig en wijs, maar het komt mij heel laf en onverstandig voor. Het geeft ten slotte iedereen met een laars of een geweer de kans de argumenten te laten voor wat ze zijn, en al de ‘fools-on-the-hills’ in de kuil te smijten. Maar ook al gebeurt het laatste niet, dan nog is het aanspraak maken op het algemene van deze ‘visie’ zo absolutistisch als de onfeilbaarheid van de paus. Wittgenstein is daarvan eigenlijk een voorbeeld. Eerst schrijft hij een boek, dat ‘alle problemen oplost’, simpel door vanuit een filosofische helikopter de werkelijke problemen in de filosofie tot onzinnige taalpuzzles te degraderen. Een zeer absolutistische oplossing. Daarna komt hij met een laag-bij-de-grondse filosofie, waarin het probleem relativisme juist als de oplossing wordt beschouwd: betekenis, en dat is zo veel als waarheid bij hem, betekenis is gebruik. Problemen bestaan nog steeds niet. Dat leidt, ten eerste, tot weer een ‘naturalistic fallacy’, namelijk de opvatting, dat wat mensen denken dat ‘goed’ of ‘waar’ is, dat is goed of waar. Ten tweede leidde het tot de school van Winch, een soort neoidealisme, waarin niet meer naar de oorzaken of voorwaarden voor sociaal gedrag hoeft te worden gezocht, maar alleen naar de betekenis van een uitspraak, symbool, rite. Maar wij dwalen af, geloof ik. V.: Dat is niet zo erg. Het heeft ook wel wat met incommensurabiliteit te maken, denk ik. R.: Ik denk inderdaad, dat incommensurabiliteit tot dit relativisme leidt, ja. V.: Maar wat wil jij dan? R.: Ik wil wèl heel veel waardenstelsels, denkwijzen, theorieën, zienswijzen, enzovoorts. Maar ik wil niet erkennen dat ze alle dezelfde waarde hebben. Wij moeten criteria ontwikkelen om de slechte stelsels te verwijderen, zonder dat dat betekent dat er maar één goed stelsel is. Die criteria blijven ook steeds in ontwikkeling, omdat ook criteria niet onfeilbaar zijn. Zolang criteria objectief zijn, dat wil zeggen onafhankelijk van bepaalde personen kunnen gelden, zolang kunnen zij bekritiseerd en verbeterd worden. V.: Maar het blijft rationalisme? R.: Ja, maar een ander rationalisme dan het klassieke. In de wetenschap kunnen wij doorgaan zoals nu, maar veel speculatiever, ook in de methoden. Als men het rechtvaardigingsdenken laat varen kan een vrijere, maar niet een vrijblijvende wetenschapsbeoefening ontstaan. Wel kritisch blijven, en wanneer het over de empirie gaat, aan de hand van de feiten toetsen. Maar strakke regels en methoden, dat remt alleen maar, daarin heeft Feyerabend gelijk. Maar ook in het dagelijks denken en doen zouden wij kritischer en rationalistischer kunnen zijn. Dat betekent niet alleen, dat alle autoriteiten-van-buiten ter discussie staan, maar natuurlijk ook de autoriteitenvan-binnen. Ook de eigen wil en het eigen gevoel zijn feilbaar, en kunnen niet als excuus dienen voor zo maar elk gedrag. Besef van eigen feilbaarheid en zelfvertrouwen, dat leidt tot autonomie, en afwezigheid van decidofobie, zoals Walter Kaufmann dat noemt. Dit zou het conflict tussen eenheidsworst en chaos moeten overwinnen. Alleen zo kunnen wij doorvaren, tussen het Scylla van het alomvattende, universalistische en imperialistische autoriteitsdenken, en het Charibdis van het subjectieve en arbitraire. Het komt eigenlijk neer op de slogan: over smaak valt te twisten, over smakeloosheid niet meer. Maar ja, wij naderen het einde van de eeuw, en dit optimisme lijkt dan wat ongepast. V.: Dus alleen kritiek kan ons redden, om met een variant op Guépin te spreken? R.: Niet alléén kritiek. Je kunt wel in een revolutie de rationalistische gebouwen afbreken, maar van de overblijvende stenen kunnen alleen met verbeterde principes betere gebouwen worden gebouwd. Kritiek is niet fundamenteler dan rationaliteit, het is er een bestanddeel van. Alleen kritiek èn kunst kunnen ons redden, zou ik zeggen. Voor dat alles is wat meer vrijheid nodig. Vrijheid van de regeltjes van de zwakstroomschakelaars, maar ook vrijheid tot het zoeken en omverwerpen van de dogma's. V.: Dat is een oud verhaal natuurlijk. R.: Ja, heel oud, maar het blijft nodig, ook in Europa. V.: Wel, dat was het dan. Hartelijk bedankt, en misschien kom ik nog eens terug. R.: Prima, maar na een dode anti-rationalist en een levende rationalist zou ik nog wel eens een toekomstige gelovige willen horen. | ||||
Literatuur
|
|