Hollands Maandblad. Jaargang 1977 (350-361)
(1977)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Weinreb na het Rapport
| |
[pagina 15]
| |
Zijn dit nu verklaringen die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten? En dan te bedenken dat vijfentwintig onderduikers op een flat niet door buren verraden zouden kunnen zijn, of door familie van de ‘hospita’. Deze laatste, mej. Mies Walbeehm, was er aanvankelijk heilig van overtuigd dat haar broer en schoonzus, die erg anti-semitisch waren, het verraad hadden gepleegd. In ieder geval twijfel ik aan Weinrebs verraad in deze zaak, alhoewel ik vage vermoedens ook niet geheel kan onderdrukken; maar het feit dat de rapporteurs met zekerheid zo'n ernstige beschuldiging uiten, stoelend op weinig overtuigende bewijsvoering, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van het Rapport. Het is te begrijpen dat de rapporteurs niet aan de verklaringen van de S.D.-ers konden voorbijgaan; maar als die verklaringen onderling tegenstrijdig zijn moet men er toch minstens een vraagteken bij plaatsen. Ook vind ik het niet bepaald aangenaam overkomen als de conclusies van de rapporteurs zijn getrokken uit enkel en alleen de verklaringen van S.D.-ers; de nodige reserve is dan wel gewenst. Maar de rapporteurs twijfelen niet aan de betrouwbaarheid van de S.D.-ers als getuigen. Op blz. 503 schrijven zij bijvoorbeeld dat Weinreb tijdens zijn proces eens ten onrechte door Koch is belasterd. Zij kunnen zich voorstellen dat Koch daar ‘enig genoegen’ aan heeft beleefd maar zij achten het onjuist om ‘daaraan enige consequentie te verbinden ten aanzien van Kochs betrouwbaarheid als getuige’.
Op deze wijze laten de rapporteurs zich ook uit over andere S.D.-ers.Ga naar voetnoot5 Uitgesproken sierend zijn de eigenschappen die zij de kampcommandant van Westerbork, Gemmeker, toedichten. Het is niet zo bijzonder volgens hen, dat Weinreb mensen uit de strafbarak te Westerbork wist te praten: ‘Weinreb profiteerde van de vrijgevigheid van Gemmeker!’ In hoofdstuk 54Ga naar voetnoot6 acht men bewezen dat Weinreb als een volwaardig lid der Duitse Politie is opgetreden (zelfs gewapend; de rapporteurs vinden dit derhalve één van de ernstigste beschuldigingen die ze aan het adres van Weinreb kunnen uiten)! Ook hier stoelt de conclusie weer hoofdzakelijk op mededelingen van Bolland. Maar ook, en dat is wel heel vreemd, op die van Raymonde Charlé, die tijdens Weinrebs ‘optreden’ ziek op een canapé lag; haar arts had juist het huis verlaten. Géén der andere aanwezigen bij het tafereel rept over een pistool, maar zij die wellicht onder invloed was van medicijnen of ijlde, wèl, en zij wordt door de rapporteurs ‘zéér geloofwaardig’ genoemd. (Ik ben toch wel benieuwd wat voor een ziekte ze had - volgens Weinreb was ze doodziek - waarom heeft men dat niet nagevraagd?) Diezelfde dag is Weinreb naar Fischer gereisd ‘maar’, schrijven de rapporteurs ‘we weten niet of Weinreb zich tegenover Fischer op de bijzondere diensten die hij | |
[pagina 16]
| |
die middag had verricht, heeft beroepen’ - (waarom hebben ze dat dan niet gevraagd tijdens een van hun gesprekken met Fischer?) - ‘maar het lijkt zondermeer aannemelijk dat er die avond een sfeer van kameradschaft heerste’.Ga naar voetnoot7
De rapporteurs lopen ook wel iets te overmoedig over de gammele balk van hun vermoedens als zij Weinreb verdenken van verraad in de zaak Fieret.Ga naar voetnoot8 Zij schrijven: ‘Hoewel hier geen bewijzen zijn (!), leek het ons allerminst uitgesloten dat Weinreb hier reeds getracht heeft de Sipo welgevallig te zijn, omdat kort hierop immers een reeks celgenoten van Weinreb het slachtoffer is geworden van zijn celspionage’. Ook in hoofdstuk 45Ga naar voetnoot9 verhindert gebrek aan bewijs hen niet Weinreb in een verdacht licht te stellen. Het gaat hier om een geval van celspionage ‘waarin Weinreb de ernstige verdenking wekt precies zo gehandeld te hebben als in zijn andere celspionagezaken’. Heel surrealistisch voegen de rapporteurs daar echter aan toe dat het hier om verraad gaat van iemand die waarschijnlijk nooit bestaan heeft. (De beschuldiging van dit verraad komt van de heer Van Dam, die volgens zijn zeggen eens een man heeft ontmoet die dacht door Weinreb te zijn uitgehoord en verraden. Naar het bestaan van deze man, die volgens Van Dam schoenmaker te Scheveningen was, heeft men een zeer uitgebreid onderzoek verricht, echter zonder resultaat. Men moet tot de conclusie komen dat het hier om een niet bestaand persoon ging - naar alle waarschijnlijkheid - en dat een aantal verhalen wellicht zijn verward door de heer Van Dam.) Hoofdstuk 64Ga naar voetnoot10 wordt door de rapporteurs besloten met de mededeling dat bij hen ‘geen enkele twijfel’ bestaat over het feit dat Weinreb ook zijn vriend Monasch verraden heeft. Monasch, die werkzaam was op de kartotheek van het Judenreferat, is gearresteerd nadat hij joden had gewaarschuwd wier namen hij in een brief van één der Duitse chefs had gelezen. Dat via één der gewaarschuwden iets is uitgelekt over de brief is niet onderzocht, ook niet of er wellicht sprake geweest kan zijn van het feit dat iemand Monasch betrapte op het lezen van de brief, er niet direct iets onoirbaars in vermoedde, maar het in een later stadium toch tegen hem heeft gebruikt. Nee, de conclusie der rapporteurs rust op de uitspraak van de S.D.-er Krom,Ga naar voetnoot11 als zou Weinreb aan hem verraden hebben dat Monasch de brief gelezen had, met alle gevolgen van dien. Eerlijkheidshalve moet ik vermelden dat natuurlijk niet alleen de verklaringen van S.D.-ers door de rapporteurs zijn gebruikt bij het vormen van hun conclusies. In de meeste gevallen komen zij tot een eindoordeel dat is gevormd aan de hand van getuigen uit een totaal andere hoek. Maar in zeer vele gevallen komen deze getuigen niet verder dan ‘vermoedens in de richting van Weinreb’ en dan zijn het de verklaringen van S.D.-ers die de doorslag geven. En al twijfelen de rapporteurs geen ogenblik aan de betrouwbaarheid van deze lieden als getuigen, ik blijf immer met achterdocht jegens hen vervuld.
De door de regering gegeven opdracht was niet alleen om Weinrebs gedrag in de tweede wereldoorlog te onderzoeken, maar ook om te bestuderen of zijn berechtingenGa naar voetnoot12 eerlijk waren geweest. Na een uitgebreide weergave van de rechtszaken komen de rapporteurs tot de conclusie dat het Bijzondere Gerechtshof ‘beslist geen andere bedoeling heeft gehad dan Weinreb een fair trial te geven’. Anders beoordelen zij de uitspraak van de Bijzondere Raad, die naar vermoeden is beïnvloed door de bezwarende geschriften omtrent Weinreb, die door mr. de GruyterGa naar voetnoot13 naar de Raad zijn gestuurd tussen sluiting der behandeling en de uitspraak. Deze bemoeienis van mr. de Gruyter noemen zij terecht schandalig en de grenzen der wet overschrijdend. Afgezien hiervan komen zij tot de slotsom dat Weinreb in 1947 en 1948 voor alle hem ten laste gelegde feiten terecht veroordeeld is en dat men wel een ander licht op de zaak kan laten schijnen, zij het dan wel een veel ongunstiger: ‘Weinreb heeft zich veel ernstiger misdragen dan de rechterlijke instanties in 1947 en 1948 hebben kunnen vaststellen.’ In hun uiteindelijke visie gaan de rapporteurs dan ook niet meer uit van Weinrebs aanvankelijk goede bedoelingen met betrekking tot zijn eerste lijst (zoals de | |
[pagina 17]
| |
Bijzondere Raad), maar schrijven:Ga naar voetnoot14 ‘Weinreb is die lijst niet begonnen om lotgenoten bij te staan, maar om eigen behoeften aan macht, geld en sexuele lust te bevredigen.’ Deze visie kan ik niet geheel delen met de rapporteurs. Dat Weinreb behoeften aan macht en geld heeft weten te bevredigen sluit niet uit dat hij de lijst begonnen zou kunnen zijn om juist wel zijn lotgenoten bij te staan. En dan de sexuele lustbevrediging. Iemand die alleen de samenvatting van het Rapport heeft gelezen, moet bij die woorden hebben gedacht dat Weinreb in de oorlog, gelijk een sultan met een enorme harem zijn sexuele lusten kon botvieren. Het zijn de medische onderzoeken waar de rapporteurs op doelen. Lijstdeelnemers moesten zich laten keuren en Weinreb, die zich bij deze gelegenheden voor arts uitgaf, onderzocht bij voorkeur de dames. Deze practijk is ten zeerste te veroordelen, maar heeft aan de andere kant niets uitstaande met sexuele uitspattingen zoals de woorden van de rapporteurs doen vermoeden. Het tweede deel van hun slotvisie bestaat uit de vaststelling dat Weinreb als celspion vele diensten aan de Duitsers heeft bewezen en een groot aantal mensen heeft verraden. En al zijn de rapporteurs in bepaalde zaken niet altijd even overtuigend tot hun conclusie gekomen en al hebben zij vaak een bevooroordeelde toon niet kunnen onderdrukken, zij hebben in ieder geval aangetoond dat deze beschuldigingen voor het overgrote deel moeten worden onderschreven. Als derde punt in de slotvisie schrijven de rapporteurs: ‘Weinrebs verdedigingsgeschriften, in het bijzonder zijn mémoires Collaboratie en Verzet 1940-1945, zijn gebleken nagenoeg uitsluitend te bestaan uit fantasieën, leugens en verdachtmakingen.’ Hoewel men over de woorden ‘nagenoeg uitsluitend’ wel zou kunnen discussiëren, is zondermeer duidelijk dat C. & V. voor een erg groot deel bestaat uit leugens en verdachtmakingen. Dit oordeel van de rapporteurs is een historische noodzaak. Het geeft eerherstel aan zeer vele door Weinreb verguisde mensen en het maakt maar al te zeer duidelijk dat Weinreb niet de geschiedenis in kan gaan als een held.
Ik ben werkelijk overtuigd van het oplichterschap van Weinreb, maar toch heb ik geen prettig gevoel bij deze officiële afronding van de affaire door het Rapport. In voorgaand betoog heb ik duidelijk gemaakt dat de rapporteurs op vele plaatsen overmoedig te werk zijn gegaan, hetgeen naar mijn idee de weg vrijmaakte voor een vernietigend eindoordeel, waarbij er niets maar dan ook niets van Weinreb overbleef. Dr. L. de Jong, der beider rapporteurs directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, zet Weinreb als volgt bij in de Nederlandse GeschiedenisGa naar voetnoot15: ‘wij zien in hem een ernstig gestoord man wiens persoonlijkheid duidelijk psychopathische trekken vertoont: zelfvergoding en een daarmee corresponderende neiging tot bedrog en lust in het spelen met mensen’. Hij voegt hier nog aan toe dat het jammer is dat de verstandelijke capaciteiten van Weinreb niet gecombineerd zijn met een integer karakter, omdat zoiets een positief mens van hem gemaakt zou kunnen hebben, ‘maar bij Weinreb ontbrak het aan die combinatie van jongsafaan’. (Waar dat uit blijkt is mij een raadsel, of is er ook een rapport over Weinreb handelend over de jaren 1910-1940?)
Het officiële oordeel over Weinreb is zo negatief dat, met hem, zijn werkGa naar voetnoot16 in een draaikolk van afschuw is terechtgekomen. Niet in de laatste plaats ligt dat aan Weinreb zelf, die zich onlosmakelijk heeft verbonden aan zijn mémoires. Toch vind ik dat de rapporteurs iets genuanceerder de man van zijn werk hadden moeten scheiden. Meerdere malen hebben zij het pad der historie verlaten zoals we hebben gezien, en begaven zij zich op terreinen van psychologie en literatuur. Als zodanig hadden zij in hun slotvisie kunnen zeggen dat nu overduidelijk is gebleken dat Collaboratie en Verzet voortaan met totaal andere ogen gelezen zou moeten worden. Dat het mogelijk is, heb ik ondervonden door (de weliswaar door Renate Rubinstein verkorte uitgave van) C. & V. nogmaals te lezen, nadat Weinreb voor mij van held tot oplichter was gemetamorphoseerd. Het was anders, maar niet minder boeiend, hoewel de verdachtmakingen die Weinreb kwistig rondslingert natuurlijk pijnlijk en zeer veroordelenswaardig zijn. | |
[pagina 18]
| |
Noem het wat mij betreft aan wensdromen ontsproten fictie, geschreven door een pathologisch fantast, een salonheld of een bandiet, het blijft een beklemmende weergave van de oorlogsjaren. Het is daarom, dat ik het jammer vind dat met Weinreb zijn werk op de schroothoop ligt.
P.S. 1. Het zou niet alleen een opluchting zijn voor Renate Rubinstein en Aad Nuis als zij hun huidige visie op Weinreb eens openbaar maakten, maar bovendien sportief tegenover Hermans, aan wiens kant grotendeels, zoals nu is gebleken, het gelijk lag (historisch gezien); bovenal is het niet meer dan beleefd tegenover pijnlijk door hun scherpe pijlen getroffen onschuldigen zoals bijvoorbeeld mej. Turksma.Ga naar voetnoot17
P.S. 2. Weinreb voelt zich (zoals we hebben gezien niet geheel ten onrechte), door een aantal zaken overbelasterd en heeft een advocaat in de hand genomen om dat recht te zetten (NRC Handelsblad, pag. 2, 24 aug. 1977). |
|