aard, mijzelf gaan beklagen dat ik zo eenzaam was, oh oh, en de wereld tonen dat ik sterk was, op datzelfde zolderkamertje, in dat damesfauteuiltje, daar zat ik meestal in, als ik niet leerde en als ik me verveelde en wachtte op de maandag, met een boek op schoot van Theresa van Avila of van Joannis van het Kruis, slechte lectuur, ik weet niet eens meer hoe ik er aan kwam.
Daarom me maar weer met energie geworpen op de samenvallende raaklijnen, de rechten op oneindig en op de asymptoten uiteraard en op wat er door werd uitgebeeld: de verte. Zuivere kost. Ik liep college bij prof. H., samen met een verzekeringsman en een hoofd der school uit Schagen, 's avonds van 7 tot 10. In de pauze zat H. met het schoolhoofd een sigaartje te roken en te praten over dingen die ons niet aangingen, dat was duidelijk en daarom liepen we op de gang, heen en weer te lopen, vanwege de kou en te praten over het Mathematisch Centrum waar ik misschien zou komen te werken en na de pauze nog wat groepentheorie. (...) O, de dankbaarheid die ik voelde, op een avond, toen ik weer naar mijn kamer fietste, achter H. aan die ik niet durfde inhalen of groeten - dat ik tenminste wist wat een lichaam was.
In werkelijkheid zat ik daar om de meisjes (aan de Amstel); maar geen van hen die naar mij toekwam.
Krasnapolsky.
En ik was weer even ver.
Toen ik een paar maanden later slaagde voor mijn examen wetenschappelijk rekenaar kwam H. meteen met een stapeltje nieuwe boeken aanzetten, zodat ik na het handenschudden en de bedankjes voor het gebak meteen kon doorgaan - wat je wielrenners ook wel ziet doen als ze van toeschouwers langs de weg verfrissingen aangereikt krijgen; zij stoppen daarvoor niet.
Op een vrijdagavond fietste ik, niet naar mijn kamer maar naar Vos; in geen tijden was ik daar geweest. Van zijn broer, die op handen en voeten in het trapgat stond en zijn mededeling inleidde met te zeggen dat het hem speet, hoorde ik dat Vos intussen was overleden...
Ik schrok, maar moest moeite doen om niet te glimlachen (toen ik begreep wat er was gebeurd, met Vos). Zenuwen, zeggen de psychologen en dat mag? Ik gaf 'm een hand en was even in de kamer, die al helemaal leeg was...
De volgende dag door Amsterdam gelopen met het dichtbundeltje van Vos op zak. Voor Eva, stond er op de eerste bladzij. Kijk ik door de hemel heen, zie ik aarde, zie er geen, uit een lang gedicht dat Post Mortem heette. Vos die zo van meisjes gehouden had, was er niet meer. De zon scheen en het was alsof ik er nu liep, in plaats van hem.
Toch trouwde ik een jaar later met haar dochter.
(...)
... daar, op die zolder. Het einde van een tijdperk.
Ria, mijn vrouw, woonde allang op kamers. De eerste keer dat ik haar zag, was ze bij haar moeder op bezoek. Toen ik de huur wou betalen, stond ik daar met de deurknop in de hand, zo raakte ik daar even met beide dames aan de praat, o.a. over de omstandigheid dat ik een Leeuw was, een typische Leeuw, volgens haar moeder. Ik zei dat ik er helemaal niets van geloofde, want dat ik wel meer Leeuwen kende, maar dat ik geen enkele affiniteit met die mensen had. Integendeel, ik had een geweldige hekel aan Leeuwen in het algemeen, waarop beide vrouwen mij met plezier aankeken en mij uitlegden hoe góéd het was, wat ik had gezegd.
(ik ga dat niet allemaal uitleggen). Maar dat vertrouwen ontleende ze, zoals ze me later vertelde, aan mij. In elk geval vestigde zich bij ons, de daarop volgende maanden, het idee dat wat wij beleefden, liefde op het eerste gezicht was.
Ik had een verhaal geschreven, al een jaar terug, een essay om precies te zijn, ik vroeg haar het te typen voor me. Ze zat toch de hele dag achter de schrijfmachine. Twee dagen later had ik het in de brievenbus, perfect getypt, maar geen woordje erbij dat ze het waardeerde. Het was een fel, agressief stuk; toen ik het nog 's had doorgenomen, moest ik dat wel toegeven en ik had er op dat moment net zo lief een lucifer onder gehouden, maar omdat het zo keurig getypt was, heb ik het toch maar opgestuurd. Naar uitgeverij de Driehoek, aan de Adm. de Ruyterweg.
(Ik zoek een passende vergelijking om aan te geven hoe je restanten uit het verleden opruimt, om des te meer van het Vita Nuova te genieten.) Het was eind oktober. Gele bladeren langs straatranden, maar nog veel (lage) zon en warmte. Ria droeg een tweedpakje, een geel, warm onderlichaam waar ik mee liep, net zo warm als die