| |
| |
| |
[350]
Bij de biecht van een oud-Nieuw-Linkser
W. Drees Sr
In de Haagse Post van 9 oktober jl. schreef Hans van den Doel over zijn ‘avonturen met Nieuw Links’. Aanleiding daartoe was het feit dat de actie van Nieuw Links 10 jaar geleden begon met de publicatie van Tien over Rood. De betekenis van die actie voor de Nederlandse politiek is groot genoeg geweest om een nadere beschouwing daarover, in aansluiting op de onthullingen van Van den Doel, te rechtvaardigen.
Er is bij wat Van den Doel schrijft natuurlijk vrij wat dat bekend is aan wie zich van 1966 af voor doen en laten van Nieuw Links heeft geïnteresseerd. Er zijn echter ook, zoals ik reeds aanduidde, onthullingen bij. Zij werpen een nieuw, allerminst gunstig, licht op de van de aanvang af gevolgde methode.
| |
Openheid of geheimhouding?
De tien jaar, die achter ons liggen, hebben we voortdurend moeten vernemen dat er meer openheid moest worden betracht in de politiek, zowel waar het regering en parlement als waar het partijen betreft. Geen gekonkel achter de schermen, geen vertrouwelijk overleg, maar openbaarheid van gegevens en van discussie. Dat was een eis van democratie.
Behalve van de zijde van D'66 is dit ook door Nieuw Links luidkeels betoogd. Wat vernemen we echter omtrent de opzet van Nieuw Links zelf? Hans van den Doel presideerde de eerste persconferentie. Het is een beetje komisch als hij schrijft hoe hij daarbij allereerst moest letten op Jan Nagel, die op de grond zat, maar hoe zijn argwaan dat deze te zeer eer voor zich zou opeisen ongegrond bleek. Men mocht niet weten dat hij de initiatiefnemer was geweest. Hij was lid van het partijbestuur van de PvdA en was doodsbenauwd dat zijn optreden als subversief zou worden beschouwd. Daarom vroeg Jan Nagel ‘zijn rol voor eeuwig te verzwijgen’. Dat is onnodig lang gebleken.
Belangrijker echter is dat het wel heette dat men in Tien over Rood zijn doelsteliingen uiteenzette en uitlokte dat velen daarmee sympathie betuigden, maar dat men de eerste twee doelstellingen ‘wijselijk’ verzweeg.
1. het kabinet-Cals moest verdwijnen.
2. de bestaande PvdA-elite moest worden afgelost door de nieuwe politieke generatie.
Dat het laatste de bedoeling was, heb ik nooit betwijfeld. In de SDAP heb ik de beweging meegemaakt van de ‘Tribunisten’, die tenslotte een eigen organisatie vormden, die in latere jaren tot communistische partij werd, en de oppositie van de groep, die zich om ‘De Fakkel’ schaarde, uit de partij trad en de Onafhankelijk Socialistische Partij vormde. Noch in deze, noch in andere gevallen, waarbij een oppositie zich deed gelden, heb ik een zo kras streven waargenomen om zittende bestuurders en vertegenwoordigers te verdringen en zelf hun plaatsen in te nemen. ‘Ôte-toi de là, que je m'y mette’. Daarbij werden vrijwel alle middelen geoorloofd geacht. Ik heb er al eens op gewezen hoe men in 1970 in verscheidene gemeenten een ‘Progressief Akkoord’ tot stand bracht, waartoe men van 16-jarige leeftijd af kon toetreden tegen een minimale contributie, om dan dadelijk te kunnen stemmen over de kandidaten voor de gemeenteraad. Zo kon men niet alleen studenten van het wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs, maar ook leerlingen van het voortgezet onderwijs mobiliseren om mee te stemmen over personen, die zij niet kenden, en zonder dat zij enige ervaring hadden opgedaan.
De PvdA heeft dat zo'n goed idee gevonden dat zij ook 16-jarigen als stemgerechtigde leden is gaan toelaten. Op het Haagse congres van 1969 waren ook dank zij zeer onzuivere middelen onevenredig veel Nieuw-Linksers in het partijbestuur gekozen. Een begin dus van aflossing van de
| |
| |
zittende elite door de nieuwe politieke generatie.
De houding van Nieuw Links had op het congres overigens bij zovelen ontstemming en ongerustheid veroorzaakt, dat ik, die niet aanwezig was geweest, van verscheidene zijden werd opgebeld om mij op de ernst van de ontstane situatie te wijzen. In een interview heb ik die gevoelens weergegeven en daarbij o.a. gezegd dat een nieuw, buitengewoon, congres nodig was, om tot klaarheid over de verhoudingen te komen.
Enige tijd daarna las ik dat het partijbestuur eenstemmig had uitgesproken dat een dergelijk congres niet nodig was. In Het Vrije Volk werd opgemerkt dat ik had gesproken uit de eenzaamheid van mijn ivoren toren. Ik heb dat toen, om de moeilijkheden niet te vergroten, over mijn kant laten gaan. Thans, nu Van den Doel aan het eind van zijn artikel schrijft dat Den Uyl de enige overgebleven Nieuw-Linkser is, kan ik zonder hem in moeilijkheden te brengen wel verklappen dat hij mij had opgebeld om te zeggen dat hij een buitengewoon congres dringend noodzakelijk achtte, dat wel een voldoend aantal afdelingen bereid zou worden gevonden om dat aan te vragen, en dat hij mij vroeg of ik voor wat sympathiebetuigingen zou kunnen zorgen, vooral ook van jongeren. Ik verklaarde dat dat zeker mogelijk zou zijn. Mijn vrouw vroeg mij na het telefoongesprek waarom ik daarvoor niet dadelijk moeite ging doen. Ik antwoordde dat ik nog even zou afwachten hoe het verder liep. Deze voorzichtigheid bleek gerechtvaardigd. Ik zou het wel op prijs hebben gesteld als Den Uyl toen had medegedeeld dat hij het buitengewone congres had gewild, maar op zijn mening was teruggekomen.
De ambities van de Nieuw Linksen hebben rijke vrucht gedragen. Van den Doel, die nu nogal wat afstand neemt van de beweging, die geheel anders verlopen is dan hij bedoelde en verwachtte, merkt met een toespeling op een woord in het Communistisch Manifest op, dat de Nieuw Linksen aanvankelijk niets anders hadden te verliezen dan hun ketenen, en nu niets anders dan hun ambtsketenen.
Hiermee raak ik tevens aan een verandering van houding in de gemeentelijke politiek, waarvoor vooral Nieuw Links verantwoordelijk is en die ik, zoals ik al meer heb doen uitkomen, moreel verkeerd acht. De PvdA heeft, evenals vroeger de SDAP, in gemeenten waar zij een minderheid van enige betekenis vormde er steeds op aangedrongen dat ze een vertegenwoordiging kreeg in het college van B. en W. Dit moest een afspiegeling zijn van de verhoudingen in de gemeenteraad. Zo blijft ze zich nog gedragen in gemeenten waar ze in de minderheid is gebleven. Nu zij in verschillende gemeenten, waaronder zeer grote, de meerderheid heeft verworven, is ze daar plotseling te voorschijn gekomen met het beginsel dat een ‘progressieve’ meerderheid in de raad alle wethouderszetels moet bezetten. Nu niet meer afspiegelingscolleges, maar meerderheidscolleges. Dit is een dubbel spel. Men beleeft er ook niet altijd plezier van. In Amsterdam heeft de voorman van Nieuw Links, Han Lammers, zelfs zijn wethouderszetel in een meerderheidscollege opgegeven, mede om het mogelijk te maken dat er een afspiegelingscollege voor in de plaats kwam. In het bijzonder wilde hij, met heel het college behalve de oud-provo Roel van Duyn, de vertegenwoordiger van de PPR, deze als wethouder doen aftreden omdat hij als gemeentebestuurder een onmogelijke figuur was.
Dat had men vooraf kunnen weten, maar aanvankelijk won progressiviteit het van het gezond verstand.
| |
Het Kabinet-Cals
Dit brengt me op een van de motieven, die Van den Doel opgeeft voor de wens van Nieuw Links dat het kabinet-Cals, waarin de PvdA vertegenwoordigd was, zou aftreden, een van de verzwegen doeleinden. Men ergerde zich aan Samkalden, ‘wiens politiek zich vooral op rookbommengooiende provo's leek te richten’. Een bijzonder onbillijke beoordeling van de bekwame en veelzijdige minister van Justitie, die consequent was. Het optreden tegen rookbommengooiende provo's was overigens allereerst een taak, niet van de minister van Justitie, maar van de plaatselijke politie. De opmerking verraadt echter de tolerante gezindheid tegenover het gooien van rookbommen en tegenover het provoceren waarop de provo's zich toelegden. Onder de leuze: provoceer, provoceer tot de politie optreedt en dan ‘publiciteit’. Het uitlokken van politieoptreden en dan vooraf journalisten en televisie-fotografen waarschuwen om het optreden der politie te filmen, dat dan als ruw kon worden aangevallen.
Tegen het kabinet-Cals leefden in de PvdA ongetwijfeld bezwaren, ook buiten Nieuw Links. Twee punten hadden in het bijzonder onstemming gewekt tegenover Vondeling, die tevoren in korte tijd zeer populair was geworden als partijleider. Het eerste daarvan was het feit dat hij voorstelde
| |
| |
schoeisel, aanvankelijk ook schoenreparaties, te brengen onder de omzetbelasting. Hoe kon een socialistische minister nu belasting willen heffen van een zo noodzakelijk product? In een afdelingsvergadering, waar ik sprak, werd gevraagd: waarom dan niet liever op meubelen? Ik moest antwoorden dat die al belast waren. Ook schoeisel was belast geweest, zonder dat men daaraan veel aandacht schonk. Die belasting was indertijd vervallen om enige compensatie te geven tegenover een huurverhoging van 5% in een tijd toen men aan voortdurende huurverhogingen nog niet gewend was. Vondeling had gemeend dat inmiddels de lonen voldoende waren gestegen om, nu er meer geld nodig was, ook schoeisel te gaan belasten. Het werd hem zeer kwalijk genomen.
Een tweede reden tot kritiek was een voorstel tot belangrijke verhoging van het inkomen der Kroon. Ik had vooraf van het plan gehoord en in het partijbestuur gewaarschuwd dat naar mijn mening het voorstel te ver ging. Verhoging was nodig in verband met de kostenstijging sinds het geldende bedrag was vastgesteld, maar de sprong was mijns inziens te groot. Het voorstel gaf in de partij hevige aanstoot. Zo'n verhoging, terwijl er nog zoveel wensen waren die om geldelijke redenen niet bevredigd werden. Sedertdien is de verhoging veel sterker geworden, maar minder opvallend. Men heeft een oplossing gevonden door vele materiële en personele kosten, die vroeger uit het inkomen der Kroon betaald werden, nu voor rekening van het Rijk te nemen en over verschillende begrotingen te verdelen.
Voorzover leden van het Koninklijk Huis aanspraken hebben op een inkomen van 's Rijks kas, is dit bovendien welvaartsvast gemaakt. Daartegenover staat dat andere inkomsten geen vrijstelling van belasting meer genieten.
Vondeling intussen verloor aan populariteit. Het geeft er toe geleid dat bij latere verkiezingen niet hij, maar Den Uyl lijstaanvoerder was. Intussen heeft Vondeling grote veerkracht getoond en een sterke positie heroverd. Maar hoewel er ontstemming was ten aanzien van het kabinet-Cals, ben ik ervan overtuigd dat de meerderheid van de PvdA volstrekt niet wenste dat het ten val zou worden gebracht om te worden opgevolgd door een kabinet zonder socialisten.
Had men de bedoelingen van Nieuw Links gekend, er zouden niet zoveel sympathiebetuigingen zijn ontvangen.
En nu, nadat het kabinet viel omdat weer de KVP de samenwerking met de PvdA verbrak, dreigden de gelederen van de PvdA zich te sluiten. ‘Voortijdig te sluiten’, zegt Van den Doel. Het zou inderdaad bij uitstek het ogenblik zijn geweest, waarop de partij weer met volle kracht en eensgezind de politieke strijd had kunnen voeren. Dat moest worden verhinderd. Op voorzichtige manier, gegeven deze stemming, maar zo dat de kans op deelneming aan de regering zo klein mogelijk werd. Daarop kom ik terug. Nu eerst iets over punt 7 van de gepubliceerde doelstellingen.
| |
Monarchie of Republiek
Punt 7. ‘Het is wenselijk dat Nederland een republiek wordt zodra de regering van koningin Juliana eindigt’.
Het was, deelt Van den Doel mee, een idee van Van der Louw. Het zou voor Nieuw Links en voor de PvdA in haar geheel een noodlottig idee zijn geweest als men er ernst mee had gemaakt. Van den Doel vertelt hoe Den Uyl verbleekte toen Van den Doel, kamerlid geworden, hem zei dat hij het initiatief zou nemen tot een grondwetswijziging in deze geest. Ik geloof niet dat Den Uyl de mededeling ook maar een ogenblik serieus heeft genomen, maar als Nieuw Links dit punt ernstig had bedoeld, had men inderdaad het initiatief tot een grondwetswijziging moeten nemen. Is de grondwet niet vooraf gewijzigd, dan werd prinses Beatrix op het ogenblik waarop de regering van haar moeder eindigde automatisch koningin. Men zou het voorstel eerst aangenomen moeten krijgen door de beide kamers met gewone meerderheid, en na ontbinding en verkiezingen met een meerderheid van 2/3. Er zou niet de flauwste kans op succes zijn geweest, maar men zou weer als in vroeger tijden de wat de democratie betreft in wezen zinloze tegenstelling Oranje-Rood beslag hebben doen leggen op de aandacht van de bevolking in plaats van de gedachten te richten op maatschappelijke problemen.
Men kan principieel in een democratie de republiek een logischer vorm vinden dan het koningschap en toch inzien dat men in een land als Nederland rekening moet houden met de geschiedenis en met de gevoelens die daardoor bij de grote meerderheid van de bevolking zijn ontstaan ten opzichte van het Oranjehuis. Men behoeft niet kritiekloos te staan tegenover alle Oranjes, die ons land als stadhouder of als koning heeft gekend, om te erkennen dat het Oranjehuis ten nauwste betrokken is geweest bij alle
| |
| |
diepte- en hoogtepunten in onze historie juist wat betreft de vrijheid. In de latere jaren is het koningschap ook geen belemmering geweest voor een volledige ontplooiing van de democratie. In 1966 heeft Nieuw Links een angst ten aanzien van dit punt volstrekt onbezonnen geuit, nog onder de invloed van het verzet tegen het huwelijk van prinses Beatrix en niet zonder sympathie met de rookbommenwerpers. Sinds men prinses Beatrix en prins Claus, door het contact dat zij met vele bevolkingsgroepen hebben opgenomen, beter heeft leren kennen, is men op dit punt zwijgzaam geworden. Voorzover ik weet heeft men van het kabinet-den Uyl, dat een uitgebreide grondwetsherziening in een reeks van voorstellen neerlegt, niet gevraagd daarbij ook de koningskwestie te betrekken. Toch acht men het kabinet progressief genoeg om er de inzet voor de verkiezingen van te willen maken.
| |
Onduidelijkheid en pluriformiteit
Van den Doel, hoewel kritisch ten opzichte van de ontwikkeling in de loop der jaren, blijft Tien over Rood een bijzonder goed, snel geschreven, maar weloverwogen publicatie achten. De reeds in de eerste bladzijden aangegeven opzet is echter volstrekt inconsequent. Aan de PvdA wordt onduidelijkheid verweten, o.a. omdat verschillende organen niet steeds dezelfde standpunten innemen, omdat bijvoorbeeld de kamerfracties zich anders opstellen dan het partijbestuur. Tegelijkertijd echter betoogde men dat er in de partij te veel op eenheid werd aangestuurd, dat te weinig ruimte werd gelaten aan afwijkende meningen, en Nieuw Links zelf deed alles om de meningsverschillen en de uitingen daarvan in de partij te doen toenemen. Er moest pluriformiteit zijn. Toen later Nieuw Links sterker in het partijbestuur vertegenwoordigd was dan in de fractie en van andere zijde er tegen werd gewaarschuwd dat de partij uit twee monden zou gaan spreken, schreef de Nieuw Linkspartijbestuurder professor Klein dat de partij mocht spreken niet uit twee monden, maar uit 120.000 monden (ik meen tenminste dat dit toen het aantal was). Want de bedoeling was dat alle leden zich moesten uitspreken. Zover is het met het gekakel nooit gekomen. Maar de onduidelijkheid van de partij in haar geheel werd door Nieuw Links bevorderd in plaats van bestreden.
Men vormde in wezen een partij binnen de partij. In juni 1967 bijvoorbeeld hield men een vergadering van ‘sympathisanten’ met Han Lammers, niet in het midden achter de groene tafel, niet als voorzitter maar als woordvoerder van Tien over Rood en aan zijn linkerhand André van der Louw, niet als secretaris, maar als verslaggever en doorgever van het gesproken woord. Wel hield hij de ledenadministratie bij!
In zulk een vergadering van een partij binnen de partij werd gesproken over een overleg dat gevoerd was met vertegenwoordigers van het partijbestuur. Tans, de voorzitter, was het meest sympathiek geweest; Burger de meest brute; Den Uyl grootinquisiteur. Han Lammers meende zich zacht uit te drukken als hij zei dat hij op dat ogenblik Den Uyl niet de aangewezen leider van de partij achtte.
De vermelding van Tans is niet verwonderlijk. Het heeft zijn goede redenen gehad dat Nieuw Links ook een geschriftje uitgaf, Tans of nooit. Tans is een intelligente man van brede ontwikkeling en van een zuiver karakter, maar was als leider van een partij in stormtij te zachtmoedig, te naief, te zwak. Hij praatte elk optreden van Nieuw Links, hoe onzuiver ook, goed met een beroep op de noodzakelijkheid de opkomende jeugd tegemoet te komen en tegenover haar tolerant te zijn. Het waren niet allemaal jongeren! De houding van Tans heeft er veel toe bijgedragen dat in Nederland aan Nieuw Links mogelijk was, wat aan New Left en Die Neue Linke in het buitenland niet gelukte.
Maar als Nieuw Links in de PvdA pluriformiteit en onbeperkte vrijheid van meningsuiting bepleitte, wilde dat niet zeggen dat ze dat ook in eigen rijen gedoogde. Dat ondervond Van den Doel, die, kamerlid geworden, naar de mening van de achterban niet altijd voldoende afweek van de rest van de fractie en dus, zou men zeggen, de onduidelijkheid van de partij niet voldoende vergrootte.
Het werd niet alleen de achterban, maar ook de leiding van dit partijtje helemaal te machtig, toen Van den Doel het waagde te doen blijken van meningsverschil met Han Lammers. Van den Doel schrijft op bladzijde 26 van zijn artikel over de gevolgen daarvan: ‘De aanval op Lammers kwam mij duur te staan. Hij bedreigde me per brief en per telefoon op een wijze die ook nu nog het daglicht van de publiciteit niet kan velen’.
Hij werd ter verantwoording geroepen en kreeg te horen dat hij zijn kritiek niet in het openbaar had mogen uiten. Hij werd uit de leidende groep gezet. Men behoeft zich hierover niet te verbazen. Vele links-radicalen eisen wel voor zichzelf de vrijheid op,
| |
| |
maar eerbiedigen die daarom nog niet altijd voor anderen.
| |
De verhouding tot het communisme
Toen Van den Doel Han Lammers ging critiseren, was hij van oordeel dat deze onder de invloed was gekomen van wat Van den Doel noemt ‘Oud-Links’, een kleine groep zich als marxisten beschouwende oppositie. Dat zou duidelijk zijn gebleken uit zijn weinig kritische houding tegenover de DDR en Cuba. Het is wonderlijk dat het Van den Doel is ontgaan dat Lammers zich vroeger al met veel sympathie had uitgelaten over de DDR terwijl bovendien heel Nieuw Links van het begin af aandrong op erkenning van de DDR, zonder te willen afwachten dat de met de PvdA verbonden Duitse Sociaal-Democratische Partij, die ontspanning met de DDR nastreefde, die zou hebben weten te bewerken. En getuigde het aandringen op erkenning van de Vietcong, niet een regering, maar een communistische opstand in Zuid-Vietnam, die haar betekenis ontleende aan het feit dat het communistische Noord-Vietnam er door een inval in Zuid-Vietnam steun aan verleende, niet van een weinig kritisch oordeel tegenover het communisme?
Dat kritische oordeel heeft bij Nieuw Links van het begin af ontbroken en het valt nu nog aan geestverwante partijbestuurders moeilijk als ze in de DDR zijn niet te veel begrip te tonen voor de muur, die Oostduitsers op straffe van doodgeschoten worden, verhindert naar West-Duitsland te vluchten. Ja, velen van de beste mannen uit de wetenschap, maar ook tal van arbeiders zouden, als de muur er niet was, naar het westen trekken waar ze èn een beter bestaan èn geestelijke vrijheid zouden vinden. Het zou toch heel erg zijn als zulk een progressief dwangrégime zijn onderdanen zou zien vertrekken? Waarlijk, niet alleen Han Lammers, maar heel Nieuw Links toonde van het begin af weinig kritisch te oordelen over het communisme.
Nu is er de Nieuw-Linkse minister Pronk, die, helaas met medewerking van de Tweede Kamer, miljoenen aan ontwikkelingshulp meent te moeten toekennen aan Cuba, dat een heel leger over de Atlantische Oceaan heeft gestuurd om een nieuw dictatoriaal regime te helpen vestigen.
Dat ik over communistische regimes kritischer oordeel dan vele ‘progressieven’ wil
| |
| |
niet zeggen dat ik het onwenselijk zou achten er contacten mee te zoeken. Het communisme beheerst een zo groot deel van de wereld, is zo machtig en in zijn economische orde zo belangwekkend, dat regeringen moeten trachten tot ontspanning te komen om vermindering van de bewapening te bevorderen en dat daarnaast ook parlementen en partijen goed doen ermee in aanraking te komen.
Men moet daarbij eigen opvattingen tot uiting kunnen brengen, zoals bijvoorbeeld een Nederlandse parlementaire delegatie in Rusland op waardige wijze deed.
| |
Democratisering
Hoe welwillend sommige progressieven ook tegenover de ‘Volksdemocratieën’ staan, in ons land wilde men in de zestiger jaren democratisering bevorderen. D'66 was bij haar oprichting aanvankelijk alleen daarop gericht en Nieuw Links was er van vervuld, zij het op andere wijze. Democratisering van staat en maatschappij was de leuze. In wezen was ons staatkundig stelsel volstrekt democratisch. Algemeen mannen- en vrouwen-kiesrecht van het 21e jaar af. Invloed van het parlement op de kabinetsformatie; verantwoordelijkheid daarna van het kabinet aan het parlement. Men heeft dit tot nu toe alleen aangevuld door verlaging van de leeftijd voor het kiesrecht tot 18 jaar en de regering stelt voor dat men van deze leeftijd af ook kamerlid kan worden. Dit laatste zie ik niet als een democratisering, maar enkel als een dwaasheid. Het is een miskenning van de tastbare waarheid dat ook de intelligentste jongelui op die leeftijd nog te weinig maatschappelijke ervaring hebben en nog niet vertrouwd kunnen zijn met de politieke verhoudingen en de ontwikkeling waaruit ze zijn voortgekomen, en met de voornaamste vraagstukken die in de volksvertegenwoordiging aan de orde komen.
D'66 heeft grotere democratie gezocht in de eis van verkiezing van de minister-president of de kabinetsformateur door de kiezers. Het is wel aardig zich eens af te vragen hoe vermoedelijk de uitslag zou zijn geweest als een dergelijke regeling in 1972 had gegolden. Men mag aannemen dat de voornaamste kandidaten voor het premierschap zouden zijn geweest Biesheuvel, Den Uyl en Wiegel of een andere VVD-er, en dat bij herstemming Biesheuvel zou zijn gekozen met behulp van de VVD. Bij deze democratischer geachte regeling zou dus het kabinet-den Uyl niet aan het bewind zijn gekomen. De gedachte is dan ook wel aanhangig geweest de verkiezing alleen geldig te doen zijn als een kandidaat bij de eerste stemming de meerderheid kreeg.
Dan zou ze bij de tegenwoordige politieke verhoudingen meestal nutteloos zijn.
Het ging echter, vooral bij Nieuw Links, om een algemenere kwestie. De democratisering moest daaruit bestaan dat niet enkel bij verkiezingen over kandidaten en hun program, maar ook op andere ogenblikken over vele vraagstukken massaal beslist werd. De ‘basis’ moest zich bij alle beslissingen doen gelden. Van deze democratiseringsgedachte is niets terechtgekomen, niet in het staatsrecht en niet in het maatschappelijk leven.
Van den Doel constateert het en voor hem hadden Van Dam en Lammers zich reeds in dezelfde geest uitgelaten. Van den Doel zoekt de reden in het feit dat Nieuw Links indertijd de kwestie niet wetenschappelijk genoeg doordacht had. Men behoeft het niet zover te zoeken. De zaak is eenvoudig dat men de massa er wel toe kan brengen zich bij verkiezingen in een bepaalde richting uit te spreken, maar niet om zich voortdurend bezig te houden met velerlei problemen waarin zij niet geïnteresseerd is of die zij voelt niet te kunnen beoordelen.
Nieuw Links trok volle vergaderingen toen het met zijn oppositie begon, maar weldra doofde de belangstelling en werden afdelingsvergaderingen van de PvdA weer slecht bezocht.
Het streven mislukte, maar heeft kwalijke gevolgen gehad. De leuze bleef dat de basis moest beslissen en dat aan vertegenwoordigers geen eigen oordeel moest worden gelaten, ook niet over zakelijke vraagstukken die geen politiek karakter hadden. Het sterkst is dat tot uiting gekomen in het gewest Amsterdam van de PvdA. De gewestelijke vergadering gedroeg zich alsof alle beslissingen over gemeentelijke zaken daar moesten vallen en of niets aan de gemeenteraad in vrij overleg kon worden overgelaten. Men heeft toen wel de opmerking geplaatst dat nu niet juist de hobbyïsten zich moesten doen gelden, maar het sprak vanzelf dat die dat wel deden. De ‘massa’ bleef dikwijls weg. Een afdeling van de PvdA in een vrij grote gemeente had zich eens uitgesproken voor het uittreden van Nederland uit de Navo. Dat was belangrijk. Het bericht deed de ronde door de pers. De belangstelling verminderde wat toen uitlekte hoe de stemming was geweest. De beslissing was gevallen met 6 tegen 5 stemmen! Zo had aan de basis de massa gesproken.
De leiding is bovendien ook plaatselijk
| |
| |
grotendeels overgegaan in wat Van den Doel zelf noemt een ‘nieuwe elite’, die van de arbeiders dikwijls verder af staat dan de vroegere. Het zijn wat professor Daalder noemt ‘de nieuwe vrijgestelden’, studenten van universiteiten, pedagogische en sociale academies, welzijnswerkers, dikwijls bezield van groot idealisme, maar ook met grote geldingsdrang, terwijl zij nog geen of weinig ervaring hebben.
In de PvdA heeft men het volstrekt onwettige recht van terugroeping vastgelegd, het recht van de partij om afgevaardigden die wel door haar kandidaat gesteld, maar door de kiezers gekozen zijn, terug te roepen als ze anders handelen dan de partij wil.
Bij de universiteiten is de onvrede over de situatie onder de wet, die het bestuur heeft willen regelen met inschakeling van medezeggenschap, vrijwel algemeen. Ik las over een bepaalde universiteit, dat het onderwijs ontregeld was, maar toch niet veel slechter dan voordat men het deed zonder de chaotische vergaderingen. Ontregelen is makkelijker dan regelen. Bij de verkiezingen onder de studenten komen velen niet op en nog minder zijn gematigden geneigd om hun tijd aan vergaderingen te besteden in plaats van aan hun studie.
| |
Naar een progressieve volkspartij?
Van den Doel gaat stilzwijgend voorbij aan een ontwikkeling in de Nederlandse politiek, die haar weerga niet vindt en waarbij Nieuw Links ten volle betrokken was, al was het uitgangspunt D'66.
Den Uyl had in D'66 een mogelijk gevaar gezien voor de PvdA en was daarom, zodra Van Mierlo kamerlid was geworden, zoveel mogelijk met hem in contact getreden. D'66 had bij haar oprichting enkel ten opzichte van het staatsrecht, niet ten aanzien van de maatschappelijke problemen een vast oordeel. Het liet zich, met Van Mierlo, gemakkelijk inpalmen door Den Uyl, die een samensmelting van de beide partijen, later nog met de PPR erbij, in uitzicht stelde, met bereidverklaring deze dan te doen zijn een progressieve volkspartij zonder een uitdrukkelijk socialistisch karakter, al zou men zich individueel als socialist kunnen uitspreken. Aanvankelijk aanvaardde de PvdA deze suggestie; op het congres van 1971, waar bij de verkiezingen voor het partijbestuur en bij de beraadslagingen het radicale element overheerste, werd in beginsel besloten tot een partij, die duidelijk als van meer gematigd karakter bedoeld was. De consequentie zou zijn dat men van socialistische
symbolen afzag en ook ophield lid van de socialistische internationale en de Europese socialistische fractie te zijn. De eerste consequentie werd duidelijk aanvaard, VARA en Het Vrije Volk verkondigden dat de rode vanen voor het laatst hadden gewapperd. Aan de tweede zou men nog trachten te ontkomen door bij socialistische partijen in andere landen er op aan te dringen zich ook progessief te gaan noemen of althans internationale samenwerking ook met progressieven mogelijk te maken, een idee waarvoor generlei sympathie werd gevonden.
De tegenstrijdigheden, waartoe de partij gekomen was, en waarbij ik beide samengevoegde uitersten afwees, was voor mij aanleiding uit de PvdA te treden.
De VARA volgde dezelfde lijn als de partij, maakte zich los van speciale verbindingen met PvdA en NVV, ging zich progressief en niet meer socialistisch noemen. Het Vrije Volk was reeds voorgegaan, toen het onmiddellijk na de verkoop van de aandelen van de PvdA aan De Centrale de ondertitel van het blad, ondanks gegeven toezeggingen, wijzigde.
Het is onbegrijpelijk hoe weinig men zich bewust is geweest van wat men deed. D'66 is aan het goede vertrouwen in de gemaakte afspraken bijna te gronde gegaan. Terwijl het zich geheel naar de PvdA wendde, maakte deze een eind aan de toezeggingen. Toen het partijbestuur voorstelde voorlopig althans een federatief verband aan te gaan, ter voorbereiding van de éne partij, werd zelfs de federatie afgewezen. Men deed alsof er niets gebeurd en beloofd was en ging nu, wat symbolen betreft, weer tot het andere uiterste. In enkele gemeenten, waarin de PvdA de meerderheid had verkregen in de raad, werd de rode vlag op het gemeentehuis gehesen. Dat wil zeggen: een partijsymbool, waarop ik overigens zeer gesteld ben, niet meer alleen in de eigen beweging gebrui- | |
| |
ken, maar opdringen daar waar de nationale of gemeentelijke vlag voor allen op haar plaats is. Ook de in beginsel niet meer socialistische VARA wordt door een radicale groep verweten dat ze in haar programma niet socialistisch genoeg is. En de Rode Haan en de rode roos zijn dan ook weer op de voorgrond gekomen.
Persoonlijk hechtte ik aan de handhaving van het socialistische karakter der partij waarvan ik deel uitmaakte. Men kan maatschappelijke ommekeer natuurlijk bewerken, onverschillig welke naam men er aan geeft, maar voor mij ligt veel waardevols in de herinnering aan het socialisme als beweging, die wereldwijd de stoot heeft gegeven tot de strijd voor de verbetering van het lot der massa. Dat Nieuw Links aan de tijdelijke afdwaling meegewerkt heeft en daarna tot andere uitersten oversloeg, is een kwalijke zaak geweest.
| |
Polarisatie en akkoorden
Politiek heeft men polarisatie bevorderd, het verscherpen van tegenstellingen zodat samenwerking van partijen moeilijker wordt. Men heeft voorts gemeend de kiezers duidelijk te kunnen doen weten wat hun stem zal uitwerken door vooraf akkoorden aan te gaan, waarbij men aanvankelijk zelfs stelde dat na de verkiezingen geen overleg met andere partijen meer mogelijk was. Het deed me terugdenken aan de verkiezingen van 1946, de eerste na de bevrijding. Toen stelde de KVP aan de PvdA voor samen een program vast te stellen. De PvdA weigerde dat uit een oogpunt van democratie. Aan de kiezers zou dan in wezen geen keus meer worden gelaten. Wat die beide partijen overeen kwamen, zou beslissend zijn, nog voordat gestemd was. Deze opvatting blijf ik nog democratisch achten.
Als nu ‘progressieven’ en CDA vooraf een akkoord sloten, zouden de kiezers niets meer te vertellen hebben. En de vaststelling van een verkiezingsprogram door een aantal partijen samen is niet langs democratische weg mogelijk. De eindbeslissing daarover zal onvermijdelijk altijd in een klein college van overleg vallen.
Een andere ondemocratische methode was het willen vaststellen van een minimumprogram, waarin eisen zouden worden opgenomen, die andere partijen, wilden ze samenwerken, onvoorwaardelijk ongewijzigd moesten slikken.
In 1972 is de PvdA, samen met D'66 en PPR gekomen met een totaal-program, Keerpunt 1972, dat in zijn geheel onaantastbaar werd genoemd. Er zou na dé verkiezingen niet over onderhandeld kunnen worden.
In 1972 wilde men echter tenslotte toch weer in de regering komen en dus moest wel worden onderhandeld, al mocht het zo niet heten. Keerpunt 1972 werd niet aangetast, maar ‘aangepast’ en ‘geactualiseerd’.
| |
Kiezersbedrog
Van den Doel had in 1971 zitting genomen in het door de progressieven samengestelde ‘schaduwkabinet’.
Het heette een democratische eis dat de kiezers niet alleen hun vertegenwoordigers, maar ook regeerders kiezen. Daarom werd hun een heel kabinet voor ogen gesteld.
Van den Doel is achteraf tot de conclusie gekomen dat dit kiezersbedrog was. Ik pleeg me zo niet uit te drukken, maar ga er maar op door nu deze term eenmaal door een Nieuw-Linkser zelf is gebezigd. Hij wijst er op dat Nieuw Links noch in 1967, noch in 1971 de PvdA in een kabinet wilde zien treden. Daarmee moest worden gewacht totdat de wacht was afgelost, anders gezegd: Nieuw Links in de PvdA de macht in handen had. De tactiek was er uitdrukkelijk op gericht hinderpalen op te werpen. Naast de eis van een minimumprogram was er de afwijzing van samenwerking met de KVP en van onderhandelingen na de verkiezingen. Men wist dus in '71 dat het schaduwkabinet een hersenschim was. Men zou overigens toch moeilijk kunnen zeggen dat de kiezers hun regeerders kozen. Ze stemden voor een partij en daarmee voor heel dit gezelschap. Zonder een keus tussen personen te kunnen doen.
Van de zijde van Nieuw Links werd een voorstel voor een minimumprogram gedaan op het congres van de PvdA in 1966. Ik bestreed dat op twee gronden. In de eerste plaats zou men, als men bij voorbaat uit zijn totale program eisen koos die volstrekt aanvaard moesten worden, de betekenis van de andere programpunten sterk verminderen. Andere partijen zouden weten dat ze zich daarom niet behoefden te bekommeren. Anderzijds zouden die partijen geen dictaat aanvaarden van eisen die niet veranderd zouden mogen worden. Ze zouden dan trouwens het recht moeten hebben zelf ook een dergelijk niet voor wijziging vatbaar minimumprogram op te stellen. Men zou in werkelijkheid elk overleg omtrent samenwerking onmogelijk maken.
Met deze argumenten bestreed ik op het congres van 1966 het voorstel, dat dan ook verworpen werd.
| |
| |
In 1972 stelde men weer een schaduwkabinet samen. Nu wilde men, en vooral Den Uyl, wel regeren, al zou het weer onmogelijk zijn geweest als men zich had gehouden aan wat men vooraf had gesteld. Weer echter kon men het schaduwkabinet kiezersbedrog noemen. Het kreeg immers de meerderheid niet. De kiezers hadden dus deze regeerders niet gekozen. Toch moesten, toen de progressieven in het kabinet kwamen, alle leden van dat schaduwkabinet, voorzover ze zich nog beschikbaar stelden, minister of staatssecretaris worden. Mede daardoor kwam het tot de overvloed van niet minder dan 17 staatssecretarissen.
| |
De centrale loonpolitiek
Van den Doel meent dat van de doeleinden van Nieuw Links nogal wat terecht is gekomen. Ik sta daar wat sceptischer tegenover, maar zal er niet te veel over zeggen. Er waren in elk geval zeer opvallende punten zoals de eis van de republiek en de heffing van 99% successiebelasting boven de f 100.000 waarover men is gaan zwijgen. Eén ding echter zit Van den Doel dwars. Men heeft de eis van centrale loonbeheersing, die hij een essentieel deel van de oorspronkelijke opzet acht, laten vallen, al is er iets gedaan aan nivellering van de inkomens, naar zijn mening voor het eerst. Ik bestrijd dit laatste. In de tijd van de beheerste loonpolitiek, toen gewild door vakbeweging en werkgeversorganisaties, is daaraan aandacht besteed, o.a. door de lonen van landarbeiders veel sterker te verhogen dan van anderen. De grote verschillen bij het overheidspersoneel tussen lage en hoge inkomens die nu onvoldoende worden verminderd, waren er nog niet. Ze zijn ingevoerd door een VVD-minister, toen de PvdA niet in het kabinet zat.
Maar nu de centrale loonpolitiek. Dat was, meent Van den Doel, een van de hoofdpunten van het program van Nieuw Links en die eis is los gelaten. Hij is er, met De Galan en Tinbergen, onlangs nog eens voor gaan pleiten.
Van den Doel heeft blijkbaar niet beseft dat hoofdfiguren van Nieuw Links als Lammers en Van der Louw er van het begin af niet voor hebben gevoeld. Ik heb eens met hen een gesprek gehad in verband met mijn kritiek op Nieuw Links en daarbij de vraag opgeworpen of men werkelijk een door regering en parlement beheerste loonpolitiek wilde, wat mij in strijd scheen met de door Nieuw Links in het algemeen opgewekte geest. Och, zeiden zij, dat was een liefbebberij van Van den Doel, waartegen wij maar geen bezwaar hebben gemaakt. Geen wonder dat men er niet tegen de vakbeweging in voor is gaan pleiten. De regering heeft er overigens wel iets aan gedaan, niet alleen incidenteel over de hele linie, maar meer blijvend door het vaststellen van minimumloon en jeugdlonen op een peil dat voor veel bedrijven te hoog lag om gedragen te kunnen worden. De regering is dus ook op grote schaal loonsubsidies gaan geven.
De verleiding is groot om meer te zeggen over het regeringsbeleid, dat mijns inziens de moeilijkheden, ontstaan door oliecrisis en internationale recessie, heeft vergroot in plaats van verkleind en noch de inflatie noch de werkloosheid doeltreffend weet te bestrijden.
Het gaat me intussen meer in het bijzonder om Nieuw Links. Voor mij is de hoofdvraag niet wat deze beweging op een of ander concreet punt heeft bereikt of verhinderd, maar welke algemene invloed van haar is uitgegaan op de Nederlandse politiek. Ik acht die bijzonder ongunstig.
De verhoudingen zijn in de jaren vijftig niet zo goed geweest als wel eens wordt beweerd, maar de toestand is nu wel heel bedenkelijk.
Dat is nog weer eens gebleken uit de aanmatigende resolutie van de besturen van PvdA en PPR waarin men ten aanzien van kabinetsformatie eisen vooropstelde, die, als anderen in dezelfde geest handelden, de vorming van elk parlementair kabinet onmogelijk zouden maken. Er is een geest ontstaan van polarisatie, van eigengereidheid, van verabsolutering en van gemis aan werkelijkheidszin, die samenstelling van een kabinet op brede basis bijzonder moeilijk maakt.
En juist aan een dergelijk kabinet, ware het mogelijk geweest een nationaal kabinet, zou juist nu behoefte bestaan, nu allereerst herstel van het bedrijfsleven, van de openbare financiën en terugdringen van de inflatie nodig zijn.
Daartoe zullen beperking van overheidsuitgaven en een kritisch bezien van de toepassing van sommige sociale voorzieningen onvermijdelijk zijn, Dit kan impopulair zijn terwijl toch een dergelijke sanering, allereerst ter wille van de grote massa, noodzakelijk is.
De sfeer van de laatste jaren maakt niet alleen een nationaal kabinet ondenkbaar, maar een kabinet op brede basis, van welke aard ook, bijzonder moeilijk.
Nieuw Links heeft daartoe het zijne bijgedragen.
|
|