toe. Ik was woedend. ‘Ben jij ons gevolgd, kreng!’ Ze zei niets. Ze keek mij bang aan en duwde haar gebogen wijsvinger tussen haar tanden. Ik kende die gewoonte, en had vaak de afdruk van die tanden van haar huid weg moeten strelen. Ik pakte haar bij de schouders en schudde haar heen en weer. Ze hield haar groene ogen wijd open. Ik smeet haar tegen de grond en liet mij bovenop haar vallen. ‘Je bent ons gevolgd!’ Ik brulde.
Ze was ineens niet bang meer. Ze lachte.
‘Ik ben jòu gevolgd’, sprak ze.
‘Waarom?’ zei ik zacht. Ik was kalm geworden.
Ze maakte haar armen vrij en sloeg ze om mij heen. ‘Omdat ik je bemin, maar jij zo nodig met je broertje moet wandelen’.
Ik wilde woedend reageren op dat zo nodig en dat broertje. Maar ze begon mij te kussen. En Anna kuste goed. Ze kuste perfect.
Het hielp haar niet. Ik wilde haar pijn doen. Haar afstraffen. De Sade-scènes flitsten door mij heen. Ik richtte mijn hoofd op. ‘Ramses!’ riep ik. ‘Ramses!’ Ramses en Rimboud, twee naakte bronzen goden zouden haar - ‘Ramses, verdomme!’ gilde ik. Ik sprong overeind en rende het weiland in.
Mijn broeder trof ik aan in de armen van de slanke blonde boerenzoon, die met ontzaglijke kracht zijn boerengeslacht Ramses' onderlichaam indreef. Ik zag dat mijn broeder pijn leed èn volmaakt gelukkig was. Hij wendde zijn ogen af. ‘Hij is mij gevolgd!’ hijgde hij. En Ramses sloot zijn ogen. Zijn bevende dijen omklemden de harde heupen van zijn boerenminnaar, zijn nagels verdwenen in het zachte vlees van de schokkende billen.
Ik greep mijn kleren en liep naar het woud.
Anna staarde met grote ogen naar het jongemannenpaar.
‘Ze zijn aan het rotzooien. Nooit van gehoord, soms’, zei ik ruw.
Ze giechelde. ‘Wel van gehoord, maar nooit gezien’.
‘Als je hier ooit je bek over open doet, vermoord ik je’, zei ik, terwijl ik mijn kleren aantrok. Ik greep haar arm. ‘Hou op met staren. We gaan’.
‘Ik wil met je vrijen’, zei ze klagelijk.
‘Niet hier’, zei ik. ‘We zoeken een plaats in het bos’. Ik trok haar mee, het smalle bospad op.
Ik veronderstelde dat het zuidelijke woud van nu af aan taboe zou zijn. Maar ik had het mis. Ramses ging in het vervolg bij voorkeur in de zuidelijke bossen wandelen. Met geen woord repte hij ooit over het gebeurde in dat weiland. Ik had hem verteld dat het Anna was geweest die ik in het woud had aangetroffen. Hoewel hij dus met zekerheid kon weten dat zij zijn verkrachting had gezien, reageerde hij niet. - Ik noem het verkrachting, daar ik zeker weet dat Ramses om zùlk een binnendringen niet had gevraagd.
Vermoedelijk vertrouwde hij er op dat ik Anna wel zou laten zwijgen. Tenslotte was mijn macht over de dorpsmeisjes groot.
Verlangend dacht ik aan het moment dat ik, eens, in mijn Luchtmachtuniform gehuld, weer in het dorp zou verschijnen. Maar eer het zover zou zijn, zouden we nog heel wat moeten doormaken, vermoedde ik.
Ramses, naast mij, zat nog altijd krampachtig uit het raam te staren.
‘Waar denk je aan?’ vroeg ik. Hij gaf geen antwoord. ‘Heb je verdriet?’
‘Ja’.
‘Om hem?’
Ramses schudde het hoofd. ‘Hij speelt geen rol meer’.
Het zuidelijke woud lag nu achter ons. ‘Misschien zullen we hem daarginds terugvinden. Een verbeterde uitgave’, zei ik hoopvol.
‘Werkelijk, hij speelt geen rol meer. Ik heb verdriet, omdat onze moeder lijdt’.
‘Er is niets aan te doen’, merkte ik op.
‘Sommeer de bestuurder te keren, en we vluchten met haar en verbergen ons’.
De wangen van mijn geliefde, naieve broer kleurden zich rood.
‘Met z'n drieën vluchten we naar een warm land bij een blauwe zee. We zullen gelukkig zijn’.
‘Onze moeder dwingen haar dorp te verlaten’, zei ik sceptisch. ‘En om gelukkig te zijn is zon en wat lauw water niet voldoende. Nee, mijn lieve Ramses, we gaan moedig naar de stad Engmijne, waar men dappere Luchtsoldaten van ons zal maken’.
Hij begon weer te wenen. ‘Het is zo vèr. Het is er vreemd en koud. God weet wat ze met ons zullen doen’, klaagde hij.
‘We hebben niets te vrezen. We leven in een beschaafd land, en daar zijn ook onze krijgsmachten naar’, zei ik berispend.
‘Krijgsmacht. Alleen het woord al,’ huiverde hij.
‘Heb vertrouwen in de toekomst’, zei ik en ik wist hoe voos dit klonk.