|
| |
| | | |
[337]
Verrassingsvrije projekties en zieke mussen
J. Pen
Er lijkt weer hoop te zijn voor degenen die de economische toekomst van Nederland somber inzien. In verschillende Haagse commissies en clubs wordt nijver gewerkt aan ‘toekomstschetsen’ voor de komende decennia. Omdat het voorspellen van de toekomst een ouderwetse bezigheid is, die getuigt van grote naieveteit, spreekt men liever van ‘verkenningen’ en het liefst van ‘verrassingsvrije projekties’. Dat zijn cijferreeksen die aangeven welke ontwikkeling bij hun opstellers, naar zij zelf vermoeden, geen verbazing teweeg zouden brengen, als de werkelijkheid zo vriendelijk zou zijn om de cijferopstellingen te realiseren. Het eigenaardige is, dat deze calculaties wellicht verbazing, om niet te zeggen verbijstering, oproepen bij andere mensen. Ondergetekende hoort tot dezulken. Ik ben bang dat de scenarios die ik gezien heb, ons blij maken met dode, althans zieke mussen, en ook dat de realisatie ons voor onaangename verrassingen zal stellen.
Want wat is het geval. De verrassingsvrije projekties tot het jaar 2015 brengen aan het licht dat de produktie in Nederland stug doorgroeit en de consumptie ook. Per hoofd van de bevolking zal over een jaar of veertig drie tot vier keer zoveel geconsumeerd worden als nu. Let wel, de berekening loopt in termen van reële welvaart - de inflatie heeft op dit cijfer geen directe invloed. Het totale consumptiepakket voor Nederland als geheel stijgt misschien nog wat meer dan de genoemde faktor, omdat intussen het aantal Nederlanders nog toeneemt; of wat minder, als het actieve deel van de bevolking relatief terugloopt, maar erg veel maakt dat niet uit. Een welvaartsstijging met faktor drie à vier, dat is wat er, ruwweg, uitkomt.
Zo'n bericht moet veel pessimisten, en vooral jonge pessimisten, hoogst curieus voorkomen. Misschien zal het hen opmonteren. Wie nu twintig jaar is kan op zijn zestigste, als hij dan een modale Nederlander zou zijn, drie à vier keer zoveel consumptiegoederen ter beschikking krijgen als de gewone Nederlander nu. Dat wil zeggen, als de overheid geen bijzondere maatregelen neemt die de produktie afremmen. Want in de discussiegroepen waarover ik het heb, zitten natuurlijk mensen, zoals Tinbergen, die een dergelijke onmatige consumptiestijging moreel verwerpelijk vinden; zij willen dat onze produktie trager groeit dan met de projektie overeenkomt, opdat de welvaart in de arme landen sneller kan stijgen. We moeten ons beperken terwille van de derde wereld, dus om ethische redenen. Maar dat is een wenselijkheid. Vanzelf gaat het niet; om zo'n verschuiving te bereiken moet de groei bij ons opzettelijk worden vertraagd. Zonder zo'n beleid, zo leert ons de verrassingsvrije projektie, groeit onze welvaart gestaag door. Ik vrees echter dat dit te optimistisch is.
Toegegeven, de mensen die zulke dingen uitrekenen houden slagen om de arm. Er mag allicht geen oorlog tussenbeide komen, geen grote internationale crisis, geen monetair debâcle. De produktiegroei mag niet langdurig worden verlamd door een gebrek aan afzet; dus moet de huidige recessie spoedig verdwijnen. Sektorsgewijze verzadiging moet worden gecompenseerd door een te rechter tijd op gang komende expansie elders. Er mag geen onaangename tegenwind opsteken vanuit de technische ontwikkeling, bijvoorbeeld doordat de toepassing van nieuwe vindingen achterblijft bij de ramingen. Ruilvoetverslechtering mag wel een beetje tegenwerken, maar niet teveel. Regeringen mogen geen stompzinnige dingen doen, die tot afbraak van de bestaande produktie leiden, en het economisch ‘beleid’ in Portugal verdient dus geen navolging.
Maar al met al worden deze stoornissen en hindernissen blijkbaar niet zo waarschijnlijk geacht dat ze de verrassingsvrije projektie volledig doorkruisen. Ik denk daar persoonlijk zorgelijker over, maar wil daar nu geen punt van maken. Het is geen kunst om allemaal rampen te voorspellen. Wel heb ik het gevoel, dat de empirische grondslag voor de berekeningen ligt in een periode (te
| | | | weten de afgelopen decennia) die gekenmerkt werd door een uitzonderlijk gunstige combinatie van omstandigheden: goedkope energie, snelle technische ontwikkeling, de totstandkoming van de EEG, het Japanse wonder. Wat Nederland betreft was er nog genoeg ruimte om onze caravans en onze auto's neer te zetten. Op een herhaling van deze combinatie mag m.i. niet worden gerekend. Maar nogmaals, zulke kritiek is makkelijk, en bovendien speculatief. De technische ontwikkeling kan best aangename verrassingen opleveren, die de verrassingsvrije wereld realiseren. Bovendien: al houden we rekening met een wat trager groeitempo, dan komen we over veertig jaar nog steeds uit op een vertwee- of verdrievoudigde produktieomvang. Ook dat is een verrassingsvrije projektie, met wat bescheidener uitkomsten, maar opnieuw één die mij persoonlijk verrast. Ik wil met mijn commentaar dan ook een andere kant op.
Een aanwijzing van het wonderlijke karakter van de projekties ligt bij een hoogst onverwachte - en naar mijn smaak ongeloofwaardige - consequentie: de overbevolking in Nederland werkt niet storend op onze welvaartsontwikkeling. Er komen, volgens sommige van deze becijferingen, nog een paar miljoen Nederlanders bij voor de bevolking in 2015 is gestabiliseerd, maar dat geeft niet. Deze landgenoten consumeren wel, maar ze produceren ook. Zelfs een relatieve teruggang van de actieve beroepsbevolking heeft weinig invloed op de consumptiemogelijkheden; vergrijzing, toenemende pensionering, een groter overdracht van inkomen naar niet-aktieven - het tast de consumptiemogelijkheden nauwelijks aan. De verrassingsvrije projektie gaat stug door naar een verveelvoudiging van de consumptie per hoofd, en ‘economisch gesproken’ is er geen sprake van overbevolking. Zo bekeken kunnen we best met vijftig miljoen Nederlanders in dit land leven - en welvarend leven bovendien.
Ik moet bekennen, dat deze manier van rekenen en denken, waaraan de bekwaamste Nederlandse economen meedoen, mij persoonlijk niet opbeurt. De voornaamste reden daarvoor is dat een stijgende produktie en een stijgend inwonertal in Nederland opbotsen tegen de schaarste ruimte. We kunnen misschien wel een hogere produktie bereiken, maar dan raakt Nederland gaandeweg volgepakt met mensen en vooral met dingen. Als we de bevolking stabiliseren neemt toch de volte toe, doordat we per persoon meer ruimte opeisen voor onze bezittingen, voor onze verplaatsingsdrift, voor ons afval. De overbevolking stijgt dus bij constant inwonertal. We krijgen iets wat op Manhattan lijkt. Manhattan wordt geteisterd door armoede, die alleen wordt gecompenseerd doordat de New Yorkers vlak in de buurt ruimte, natuur, frisse licht vinden (de Catskills b.v.). Er zal als de Nederlandse projekties werkelijkheid worden, ook bij ons armoede aan natuur, ruimte, veiligheid, stilte optreden, en die wordt dan niet gecompenseerd door vrije natuur over de grens. (Ik moet er niet aan denken dat de Duitsers ook ‘verrassingsvrij’ expanderen!) Deze armoede is niet ‘immaterieel’ of alleen maar ‘psychologisch’ (‘crowding’) zoals sommige opstellers van verrassingsvrije projekties menen, maar uitermate materieel en in hoge mate economisch: geen bomen meer, stinkend water, vieze lucht, nucleaire vervuiling, veel ongelukken. Dit is de ‘nieuwe schaarste’, het typisch economische probleem waar Hueting een heel proefschrift over geschreven heeft. De produktiegroei doet een aanslag op de welvaart - dàt is het conflict waarover de verrassingsvrije projekties geen opheldering geven.
In de dissertatie van Hueting (Nieuwe schaarste en economische groei, 1974) wordt het conflict tussen produktiegroei en menselijke behoeftenbevrediging voor Nederland vrijwel als absoluut beschouwd: de functieverliezen van het natuurlijk milieu zullen ons bij verdere groei van het nationale produkt armer maken. We staan, in deze visie, nu op een top van de welvaart; straks wordt het slechter. Dit is een subjectief oordeel dat men niet hoeft onderschrijven om toch in te zien, dat een verveelvoudiging van de huidige produktieomvang het conflict in alle scherpte op de spits zal drijven en economische achteruitgang zal teweeg brengen. Als de verrassingsvrije projekties als realisaties over ons komen neemt de schaarste in ons land toe, niet af. Voor wie nu twintig jaar is moet dat perspectief treurig stemmen.
Nu is het weliswaar mogelijk om deze misère deels te ontgaan en het conflict te verzachten. Bijvoorbeeld door de groei in de ruimte- en energievretende sektoren af te remmen; fietspaden inplaats van het onmenselijke en surrealistische wegenlandschap rond Rotterdam, en het geld dat we overhouden besteden we b.v. aan muziekinstrumenten (alle ci-devant autobezitters een vleugel in huis), en we wandelen eens wat meer. Maar dat betekent toch dat de totale groeicijfers van de produktie, ook bij volledige werkgelegenheid, lager uitvallen dan die van de projekties, Met de dienstensector, fluitspel, zang en dans kunnen we de nega-
| | | |
tieve groei van het vliegverkeer niet opvangen; de produktiestatistiek geeft, in weerwil van de verschuiving een lager resultaat te zien. Als we minder energie gaan gebruiken (bijvoorbeeld door woningen minder te verwarmen, ons minder te verplaatsen, minder energie-intensieve produkten te verbruiken) zal de verdrievoudiging van het consumptiecijfer (gelukkig) niet worden gehaald. Dan hoeven we ook die enorme kerncentrales niet te bouwen.
Wij moeten een dergelijk beleid voeren in naam van de economie, en niet in naam van ‘immateriële’ of ‘psychologische’ of ‘ethische’ motieven; een lager groeitempo van de produktie is vereist omdat anders de welvaart in Nederland zal dalen. En hetzelfde geldt voor de bevolkingsgroei; die moet ook naar beneden, en zelfs negatief worden, omdat anders bij ons een welvaartsverkleining dreigt.
De bovenstaande redenering heeft in zoverre zwakke kanten, dat zij niet nauwkeurig kwantificeert hoe groot de welvaartsdaling door de nieuwe schaarste zal worden. Er zijn pogingen gedaan, bij ons o.a. door het C.B.S., maar de vaststelling van schaduwprijzen levert nog te grote moeilijkheden op. Wat de natuur ons waard is kon nog niet worden vastgesteld. De econometristen die zich met projekties bezighouden gebruiken wèl getallen en zullen geneigd zijn te zeggen: kom maar met betere cijfers dan de onze. Ik zou hieruit echter alleen willen concluderen dat de kritiek makkelijker is dan de econometrie, en niet dat de ingebrachte bezwaren er lichter door tellen.
Wat ik vooral wil zeggen is dit: mijn redenering is een geheel andere dan die welke zegt, dat we een soberder leven moeten leiden terwille van de welvaartsontwikkeling in de derde wereld. Dat ethische argument wil ik onderschrijven, zij het met toenemende tegenzin. Ik ben ook niet geneigd om meer consumptie walgelijk te vinden - wat is er tegen betere woningen, veel reizen naar leuke landen (er komen er overigens steeds minder), boeken en beeldhouwwerk in huis, lekker tennissen? Mijn redenering komt er op neer dat Nederland, gedreven door puur economisch eigenbelang, moet zorgen dat de vooruitberekeningen met hun hoge groeicijfers van de produktie en hun stijgende overbevolking niet worden gerealiseerd. Dat zal krachtdadig selectief beleid vergen en een anti-overbevolkingsbeleid; de verrassingsvrije projekties ondermijnen de bereidheid daartoe.
|
|
|