weten de afgelopen decennia) die gekenmerkt werd door een uitzonderlijk gunstige combinatie van omstandigheden: goedkope energie, snelle technische ontwikkeling, de totstandkoming van de EEG, het Japanse wonder. Wat Nederland betreft was er nog genoeg ruimte om onze caravans en onze auto's neer te zetten. Op een herhaling van deze combinatie mag m.i. niet worden gerekend. Maar nogmaals, zulke kritiek is makkelijk, en bovendien speculatief. De technische ontwikkeling kan best aangename verrassingen opleveren, die de verrassingsvrije wereld realiseren. Bovendien: al houden we rekening met een wat trager groeitempo, dan komen we over veertig jaar nog steeds uit op een vertwee- of verdrievoudigde produktieomvang. Ook dat is een verrassingsvrije projektie, met wat bescheidener uitkomsten, maar opnieuw één die mij persoonlijk verrast. Ik wil met mijn commentaar dan ook een andere kant op.
Een aanwijzing van het wonderlijke karakter van de projekties ligt bij een hoogst onverwachte - en naar mijn smaak ongeloofwaardige - consequentie: de overbevolking in Nederland werkt niet storend op onze welvaartsontwikkeling. Er komen, volgens sommige van deze becijferingen, nog een paar miljoen Nederlanders bij voor de bevolking in 2015 is gestabiliseerd, maar dat geeft niet. Deze landgenoten consumeren wel, maar ze produceren ook. Zelfs een relatieve teruggang van de actieve beroepsbevolking heeft weinig invloed op de consumptiemogelijkheden; vergrijzing, toenemende pensionering, een groter overdracht van inkomen naar niet-aktieven - het tast de consumptiemogelijkheden nauwelijks aan. De verrassingsvrije projektie gaat stug door naar een verveelvoudiging van de consumptie per hoofd, en ‘economisch gesproken’ is er geen sprake van overbevolking. Zo bekeken kunnen we best met vijftig miljoen Nederlanders in dit land leven - en welvarend leven bovendien.
Ik moet bekennen, dat deze manier van rekenen en denken, waaraan de bekwaamste Nederlandse economen meedoen, mij persoonlijk niet opbeurt. De voornaamste reden daarvoor is dat een stijgende produktie en een stijgend inwonertal in Nederland opbotsen tegen de schaarste ruimte. We kunnen misschien wel een hogere produktie bereiken, maar dan raakt Nederland gaandeweg volgepakt met mensen en vooral met dingen. Als we de bevolking stabiliseren neemt toch de volte toe, doordat we per persoon meer ruimte opeisen voor onze bezittingen, voor onze verplaatsingsdrift, voor ons afval. De overbevolking stijgt dus bij constant inwonertal. We krijgen iets wat op Manhattan lijkt. Manhattan wordt geteisterd door armoede, die alleen wordt gecompenseerd doordat de New Yorkers vlak in de buurt ruimte, natuur, frisse licht vinden (de Catskills b.v.). Er zal als de Nederlandse projekties werkelijkheid worden, ook bij ons armoede aan natuur, ruimte, veiligheid, stilte optreden, en die wordt dan niet gecompenseerd door vrije natuur over de grens. (Ik moet er niet aan denken dat de Duitsers ook ‘verrassingsvrij’ expanderen!) Deze armoede is niet ‘immaterieel’ of alleen maar ‘psychologisch’ (‘crowding’) zoals sommige opstellers van verrassingsvrije projekties menen, maar uitermate materieel en in hoge mate economisch: geen bomen meer, stinkend water, vieze lucht, nucleaire vervuiling, veel ongelukken. Dit is de ‘nieuwe schaarste’, het typisch economische probleem waar Hueting een heel proefschrift over geschreven heeft. De produktiegroei doet een aanslag op de welvaart - dàt is het conflict waarover de verrassingsvrije projekties geen opheldering geven.
In de dissertatie van Hueting (Nieuwe schaarste en economische groei, 1974) wordt het conflict tussen produktiegroei en menselijke behoeftenbevrediging voor Nederland vrijwel als absoluut beschouwd: de functieverliezen van het natuurlijk milieu zullen ons bij verdere groei van het nationale produkt armer maken. We staan, in deze visie, nu op een top van de welvaart; straks wordt het slechter. Dit is een subjectief oordeel dat men niet hoeft onderschrijven om toch in te zien, dat een verveelvoudiging van de huidige produktieomvang het conflict in alle scherpte op de spits zal drijven en economische achteruitgang zal teweeg brengen. Als de verrassingsvrije projekties als realisaties over ons komen neemt de schaarste in ons land toe, niet af. Voor wie nu twintig jaar is moet dat perspectief treurig stemmen.
Nu is het weliswaar mogelijk om deze misère deels te ontgaan en het conflict te verzachten. Bijvoorbeeld door de groei in de ruimte- en energievretende sektoren af te remmen; fietspaden inplaats van het onmenselijke en surrealistische wegenlandschap rond Rotterdam, en het geld dat we overhouden besteden we b.v. aan muziekinstrumenten (alle ci-devant autobezitters een vleugel in huis), en we wandelen eens wat meer. Maar dat betekent toch dat de totale groeicijfers van de produktie, ook bij volledige werkgelegenheid, lager uitvallen dan die van de projekties, Met de dienstensector, fluitspel, zang en dans kunnen we de nega-