schien iets langer duur dan het stoffelijk lichaam maar uiteindelijk even vergankelijk. Het Boeddhisme, sinds de eerste eeuw na Chr. in China bekend, baseerde zijn leerstellingen wel op de eindeloos herhaalde wedergeboorte maar ontkende het bestaan van een eigen ik, laat staan het voortleven van een persoonlijke identiteit na de dood! De enige belofte de dood te overwinnen werd geboden door het Taoïsme dat het lichamelijke eeuwige leven nastreefde. De Taoïstische adept trok zich daartoe terug uit het maatschappelijke leven om zich op ontoegankelijke plaatsen, door middel van ademtechnische, diëtistische, sexuele of andere technieken, op dit doel toe te leggen en, indien succesvol, ‘op klaarlichte dag ten hemel te varen’. Het is begrijpelijk dat de dichter bij ‘De Toren van de Gele Kraan’ aan deze mogelijkheid denkt, maar hij is pessimistisch: de toren staat er nutteloos want de kraanvogel, zelf een symbool voor het eeuwige leven, kwam nooit terug om een tweede onsterfelijke op te halen zodat de witte wolken, de metgezellen van de kraan en symbolen voor de absolute vrijheid, nutteloos langs de hemel drijven.
Als het dan onmogelijk is uit de maatschappij te treden en het eeuwig leven te verwerven, moet men in de maatschappij zijn bijdrage leveren tot rust en orde door zijn talenten in dienst te stellen van de door de Hemel aangestelde keizer, zoals het Confucianisme voorschrijft. Maar wanneer de dichter zijn blik laat dalen van de wolken naar de aarde, vallen ze uiteindelijk op de Papegaaiebank. De Papegaaiebank was niet een willekeurig eilandje in de Yang-tzukiang, het was de plaats waar Mi Heng (173-198) begraven was. Mi Heng was een van de kleurrijkste randfiguren uit de Chinese geschiedenis geweest. Een jongeman trots op zijn literaire gaven, weigerde hij zijn idealen op te geven door dienst te nemen bij de corrupte militaire potentaten van zijn dagen. Een van deze heren, Cao Cao, dwong hem het baantje van trommelaar aan te nemen. Mi Heng verscheen in zijn oude plunje op zijn werk en Cao Cao gaf hem nieuwe kleren. Ten overstaan van de gasten kleedde Mi Heng zich spiernaakt uit. Op de verontwaardigde verwijten van Cao Cao antwoordde Mi Heng dat hij slechts het smetteloze lichaam toonde dat zijn ouders hem hadden geschonken maar dat Cao Cao door en door bezoedeld was door zijn smerige praktijken. Cao Cao zorgde er daarom later voor dat Mi Heng in Hanyang werd gedood. De verwijzing naar Mi Heng suggereert dat ook de dichter, door tegenwerking van machtige figuren aan het hof, zijn idealen niet kan verwezenlijken.
Wanneer de ambtelijke carrière onmogelijk is, kan men niets anders doen dan zijn ontslag nemen en terugkeren naar zijn geboortestreek. Het woord dat ik heb vertaald met geboortestreek, xiang, betekent weinig anders dan ‘dorp’ maar het heeft een geweldige emotionele lading. Het is het dorp waar men vandaan komt, de Heimat, maar ook het dorp tegenover het corrupte hof. Het dorp is dan een idyllische landelijke samenleving die geen gebrek kent, waar het altijd voorjaar is en waar door de vriendelijke bevolking de natuurlijke hiërarchische verhoudingen spontaan worden geëerbiedigd - kortom, een paradijselijk oord buiten de wereld. Als we weten dat de ‘geboortestreek’ voor dat aardse oord van gelukzaligheid staat, is het ook duidelijk waarom de dichter niet weet waar hij het moet zoeken.
Toch moet de dichter nù voor het hof of dorp een keuze maken. De rivier stroomt onophoudelijk voort, en op dezelfde wijze verschiet de tijd. ‘De avond valt’. Geconfronteerd met de dubbele onmogelijkheid òf om aan het tijdelijke, sociaal gebonden leven te ontsnappen, òf om gedurende dat leven actief ordenend in de wereld in te grijpen, dan wel er passief van te genieten, wordt de dichter overvallen door droefheid, een uitzichtloze melancholie.
Voor de tijdgenoten en latere critici ontleende het gedicht zijn kwaliteit niet aan de originaliteit van de ideeën erin verwoord - die eis werd niet aan poëzie gesteld. De kracht van het gedicht school in de ordening van die ideeën en de formulering die door haar eenvoud met succes de indruk wekte van spontaniteit. Ik zeg met indruk ‘school’ en ‘wekte’. Ook al kan een moderne westerse lezer misschien reconstrueren waarom 1200 jaren geleden een gedicht mooi werd gevonden, dat betekent nog niet dat hij het zelf ook mooi vindt. Niet alleen zijn zijn verwachtingen van poëzie anders, ook de waarden en symbolen die voor hem een emotionele lading hebben zijn anders. Lichamelijke onsterfelijkheid is voor ons een exotisch bijgeloof, de ambtelijke carrière is voor ons geen door de natuur opgelegde taak, en het kuise vredige dorpsleven is een ander visioen dan pastorale vrijerijen in Arcadië. Dat betekent niet dat de Chinese poëzie als geheel voor ons ongenietbaar is, wel dat het percentage dat zonder uitvoerig commentaar zelfs maar te begrijpen is, zeer beperkt blijft. Maar daar staat dan weer tegenover dat de omvang van de Chinese poëzie enorm is, alleen uit de Tang (618-906) zijn al een kleine 50.000 gedichten bewaard.