negeren. Tenslotte moet er toch eens opgeruimd worden, maar dan zijn die opzijgelegde stukken al zo oud! - daar kan je niet meer aan beginnen.
c) Eergisteren droomde ik dat ik met de baas van een nachtclub, althans een soort kroeg, had afgesproken dat ik na twaalven als zij haar ander werk aan kant had zijn hoer zou opzoeken, Ik vond haar een aantrekkelijk meisje, maar de afspraak kwam vooral doordat ik gezellig met die baas had staan praten. Hij was het type geschikte afzetter, dat zich met mij onderhoudt op voet van gelijkheid, alsof ik ook in louche zaakjes ben; dat vleit mij dan.
Maar later dacht ik, in die droom, jezes wij hebben niets gezegd over wat het moet kosten - wat vervelend, misschien ga ik dan maar niet - het zou wel over de honderd gulden kunnen zijn, droomde ik - wat moet dat nu. Zo werd ik wakker met hulpeloos droomverdriet in mijn gedachten, omdat ik niet wist hoe duur.
Die rijksdaalder voor het kleine dikke meisje was een beetje tegenwicht.
Eerst werd de ondergang van de wereld alleen verwacht door Christelijke extremisten, boven op een berg met een tekst. Toen kwamen de atoomontwapenaars, die vreesden voor kettingreacties. Hoewel de kans daarop sinds de grote tijd van CND nog is toegenomen, horen we weinig meer van ze. Ook onheilsverwachtingen zijn modegevoelig; en toen hadden wij de milieureinigers, die de schuimvlokken van de sloten willen hebben, en de stad laten ruiken naar bloemenwinkels.
Hoe lang nog? Er is alweer een nieuwe verwachting kenbaar gemaakt. De volgende ijstijd komt misschien eerder dan het leek; het is nog niet erg koud, maar het gaat vreemd met het weer. Wat mij betreft, ik ben daar het meest benauwd voor. De klimatologische onheilspartij krijgt mijn stem.
Het sterke van deze partij is dat haar verwachting soepel aansluit op de dagelijkse ervaring. Een boom in een windvlaag, een wolk van ongewoon gele kleur, een plas die niet weg wil op de hoek van de straat; alles herinnert eraan. Bovendien, er is niets tegen te doen. Bij de ontwapenaars en de reinigers kreeg de mensheid nog een kans: inbinden, dan was er misschien hoop.
Bij mij niet. Alle maatregelen zullen ijdel blijken tegen de natuur. Zo zagen de vorigen het eigenlijk ook, vermoed ik. De natuur was dan de menselijke, die op den duur niet in kan binden. Daar zijn wij ongeschikt voor, en veel van de ondergangsprofeten, degene die ik het best begrijp, zouden het niet anders willen.
Wij willen de ondergang, want ondergang is vrijheid. Het is nu genoeg geweest met iedereen z'n waarden, en al onze tekortkomingen. Wij willen ons niet kreatief ontplooien, noch willen wij met zijn allen samen over de toekomst denken; wij weigeren solidair te zijn, en wij zeggen Neen tegen bewustwording; van mentaliteitsverandering willen wij niet horen, kritisch doorlichten van strukturen wijzen wij af, en het is ons om het even of er een grens bestaat waarvoorbij kunst geen kunst meer is, of juist wel.
Dat is makkelijk te begrijpen, maar ten onder gaan is ook vreselijk. Denk eens hoe het gezin zal zitten aan een tafel met lege borden, terwijl de sneeuwstorm het huis inbouwt. Langs de straat, ongeveer kenbaar aan enige zwarte boomstompen die nog uit het eeuwige ijs steken, komen figuren verhuld in kranten en lompen voorbij, die een slee met langwerpige kisten trekken. Moeder wat zit er in die kisten? Niemand weet dat. Gisteren hebben wij gehoord dat onze aanvraag van een vestigingsvergunning in Indonesië ten derde male is afgewezen. Morgen is het de langste dag van het jaar. Wij hebben gedacht dat de mooiste oplossing, als alles op is, zal zijn om...
Ontzettend, dat is zo; maar een paar duizend jaar later ontspant het klimaat zich. Dan wordt het land weer groen; het water van de rivieren klotst en tortelt op de oevers; en nergens, zover het oog reikt over het mistige zonnige land, is iemand te zien; wij niet, noch iemand anders.
Sinds mijn vroege jeugd waarschijnlijk al heb ik last van een gewoonte om mijn bezigheden wanneer ik alleen ben af te ronden met gemompelde slotwoorden. ‘Zo, heel goed’, is er de eenvoudigste vorm van; hoger ontwikkelde formules zijn ‘Dit gaat weer zeer snel’, ‘Wat een smeerboel’ (terwijl ik aan het reinigen ben), ‘Uitstekend gepoept vandaag’, ‘Jezes wat een sterk werk’, ‘Nou is het godverdomme genoeg’. Het is heel wat anders dan mijn zelfkritische uitspraken af en toe, zoals ‘Doe eens iets behoorlijk’, of ‘Dit is helaas gelul’. De slotwoorden zijn minder beheerst, zo goed als onhoudbaar, en zij oordelen eigenlijk niet, zij zijn altijd tevreden. Vooral de krachttermen die er bijkomen geven de indruk dat wij hier te doen hebben met een onopgegroeide rest van gezagsverwachting: vader of meneer op school keurt goed wat ik doe, maar zij zijn er niet, dus ik zeg het zelf.