Hollands Maandblad. Jaargang 1974 (314-325)
(1974)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||
[324]Wie is Morpheus?
| |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
geen verstand van auto's, kijk maar onder de motorkap, of zoiets. Het mechanisme van de auto immers is slechts een zeer partiële determinant van mijn rijgedrag. (Zo zou het erg gevaarlijk worden als alle auto-ongelukken toegeschreven werden aan mankementen van auto's). Maar goed, men kan natuurlijk inzien dat de auto lang niet altijd de belangrijkste determinant hoeft te zijn voor het rijgedrag, één van de voorwaarden voor dat gedrag is hij toch wel. Vanuit zo'n gezichtspunt is het nuttig om het werkingsmechanisme van een auto te bestuderen, en men komt in zo'n geval in de verleiding om vragen naar het gedrag van een auto + automobilist als waarom-vragen te beschouwen en vragen naar het werkingsmechanisme van de auto als hoe-vragen. Niemand zal echter het mechanisme van een auto kunnen beschrijven los van de functie die dat mechanisme heeft, noch de onderdelen van het mechanisme met voorbijzien van de functie die zij hebben t.o.v. elkaar, d.w.z. los van de vraag waarom gedraagt dit onderdeel zich zoals het zich gedraagt, of beter waardoor gedraagt het zich zo en waartoe. Dit is erg vanzelfsprekend in ons voorbeeld. En in feite zou het ook vanzelfsprekend moeten zijn in de slaapresearch. Theoretisch is dat ook zo, maar praktisch niet. In de praktijk heeft slaapresearch haar prioriteit als het ware onder de motorkap gelegd. Het is echter het organisme als geheel dat slaapt en niet alleen zijn slaapmechanisme, zoals het ook het geïntegreerde geheel van auto en automobilist is dat rijdt en niet de auto alleen. De hoe-vraag is altijd een waarom-vraag als men mechanismen bestudeert, of het nu om het gedrag van gehelen of kleine onderdelen van die gehelen gaat of niet. Wat is de functie van een automobiel? Waarom bestaat de automobiel, of liever, waardoor wordt hij in ons bestaan opgenomen en waartoe? Is ons gedrag afhankelijk van een automobiel, een functie van het automobilisme of is het automobilisme een functie van ons gedrag? Kan men zeggen, zoals mijn kennis ten aanzien van de slaap: ik rijd auto omdat ik een auto heb of moet men zeggen: ik heb een auto om in te rijden. Ik vind dat men beide moet zeggen. Het hebben van een auto heeft echter nog veel meer konsekwenties voor het gedrag dan dat je er in rijdt, men kan zich er ook een hele piet in voelen b.v. Omgekeerd kan men een auto aanschaffen ten behoeve van de status. Een automobiel kortom kan verschillende functies vervullen. Er kunnen verschillende oorzaken zijn voor de aanschaf en de aanschaf kan verschillende doelen dienen. Om het nog iets ingewikkelder te maken: dezelfde behoefte aan status hoeft niet alleen tot uitdrukking te komen in de aanschaf van een auto, men kan zich van alles aanschaffen om deze behoefte te bevredigen, afhankelijk van de culturele situatie waarin men verkeert b.v. De aanschaf is dan dus mede een functie van het cultuurpatroon. Ook is men voor zijn verplaatsing niet aangewezen op een auto, er is ook openbaar vervoer. Het doel dat men zich gesteld heeft is ook anders dan met de eigen auto te bereiken. Maar laten we terugkeren naar de slaap en het een en ander zo eenvoudig mogelijk visualiseren. In fig. 1 is het organisme, in dit geval het centraal zenuwstelsel afgebeeld als een kastje. Het kastje heeft een input, de externe omstandigheden en het heeft een output: gedrag. Het gedrag koppelt terug op de externe omstandigheden: een handeling vormt op zijn beurt weer een van de elementen van de externe omstandigheden waaronder men leeft. In het geval van slaapgedrag: men schept zelf mede de condities waaronder slaapgedrag het gemakkelijkst tot stand blijkt te komen, men sluit de gordijnen, regelt de temperatuur, plast, enz. enz. Kan men het gedrag voorafgaande aan het slapen beschouwen als gedrag dat de voorwaarden schept waaronder men kan inslapen, het gedrag tijdens het slapen kan men beschouwen als gedrag dat doorslapen mogelijk maakt, doordat veel input onmogelijk wordt gemaakt. Het is een zich afwenden van de wereld in de dubbele zin: men luistert en kijkt niet meer en men antwoordt, respondeert niet meer. Tegen de slaper praat men niet, want hij antwoordt niet, en hij antwoordt niet omdat hem niets wordt gevraagd. In het kastje denken wij een kastje S, het slaapmechanisme, de ‘slaapautomobiel’. Daarnaast denken wij een kastje X en daarvan weten wij niet wat erin zit, want dat kastje representeert alle zaken waarmee de slaapmachine relaties onderhoudt. Om een voorbeeld te noemen: ik voel mij dankzij b.v. de externe omstandigheden (gekraak op de trap, gehuil in de schoorsteen en ik heb eerder op de avond een griezelfilm gezien) angstig. Dan kan ik moeilijk slapen. Anderzijds: ik heb ‘slecht geslapen’ en voel mij bij het wakker worden geïrriteerd en gedrukt, of juist vreemd opgewekt en actief. In feite gaat het in de slaapresearch om de aard van díe relaties: waardoor wordt de slaapmachine in gang gezet en waartoe dient het effect van de slaapmachine. Het kastje S is, net als de grote kast waar het in zit, een systeem met enerzijds een input, de toestand van de rest van het zenuwsteldel, en een output, een effect op de rest van het zenuwstelsel. | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
Fig. 1 Schematische weergave van de samenhang tussen de belangrijkste categorieën variabelen in de slaapresearch. (Uit: R.H. van den Hoofdakker, Slaapstoornissen en depressies. In: Stemming en ontstemming. H.M. van Praag en H.G.M. Rooymans, Red. Erven Bohn, 1974).
Fig. 2 Het electroëncephalogram in de waaktoestand (Stage o), in een toestand vlak voor het inslapen (Stage 1) en in de slaap (Stage 2, 3 en 4). E.M. = Eye Movements, oogbewegingen. Bij daling van bewustzijn (d.w.z. bij afname van reactiviteit op wekprikkels) verandert het electroëncephalogram. Er zijn geen oogbewegingen. De stadia 2, 3 en 4 worden tezamen het NREM (= Non-Rapid Eye Movements) stadium genoemd. Zie ook fig. 3.
Fig. 3 Het electroëncephalogram (bovenste tracé) van dezelfde persoon uit fig. 2, in de slaaptoestand, waarin snelle oogbewegingen (REM = Rapid Eye Movements) worden geregistreerd. Dit slaapstadium wordt het REM-stadium genoemd.
Fig. 4 Schematische weergave van de slaapnacht van gezonde jonge mensen (± 22 jaar). (Uit: R.H. van den Hoofdakker, Slaapstoornissen en depressies. In: Stemming en ontstemming. H.M. van Praag en H.G.M. Rooymans, Red. Erven Bohn, 1974).
| |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
Ik spreek steeds over het zenuwstelsel niet omdat de rest van het lichaam er niet toe zou doen, maar omdat de informatie vanuit en naar de rest van het lichaam via het zenuwstelsel verloopt. In het geschetste model zit de rest van het lichaam dus zowel aan de input- als aan de outputkant van de grote kast, en bovendien in het hokje X, waar het in de vorm van de binnenkomende informatie a.h.w. gerepresenteerd is, aan de in- en outputkant van het kastje S. Als we dus het slaapmechanisme op cerebraal niveau willen beschrijven, dan is het lichaam één van de elementen van de context waarbinnen geslapen wordt. Wat het bovenstaande in het kort betekent, is, dat een analyse van het slapen in feite steeds een analyse is van eenzelfde proces, op welk niveau die analyse zich ook afspeelt: op gedragsniveau of cerebraal niveau. De aard van het te bestuderen object is voor de neurochemicus, de neurofysioloog, de psycholoog, de etholoog, of de socioloog steeds dezelfde. Zij bestuderen altijd een element dat gerelateerd is aan andere elementen: cellen, conglomeraten van cellen, conglomeraten van conglomeraten van cellen, mensen, conglomeraten van mensen. De elementen hebben niet alleen zelf een periferie, een context, ze vormen ook mede de periferie en de context voor anderen, en daardoor weer voor zichzelf. Men kan ze centraal stellen - en afhankelijk van de discipline komen steeds verschillende elementen centraal -, maar daardoor zijn ze nog niet het centrum van wat dan ook. Men maakt ze tot centrum. En door de context, de in- en outputverhoudingen te manipuleren, het aantal vrijheidsgraden in de relaties tussen in- en output te reduceren, kan men de elementen dwingen tot een uniform, rigide, ééndimensionaal gedrag en daaruit kan men concluderen tot dé functie van dát element. Men vergeet daarbij echter dat het principe van het element juist zijn contextgevoeligheid is, dat zijn eigenschappen uitgedrukt dienen te worden in aantallen vrijheidsgraden, aantallen die variëren met de context, d.w.z. met de plaats in de organisatie op dat moment. Nog even de auto: als ik pijlsnel naar het ziekenhuis geroepen wordt, staat mijn auto centraal, is zijn functie in termen van waardoor en waartoe zeer scherp en strikt omschreven als middel van vervoer. Op een mooie zondag echter heeft hij voor mij, in mijn situatie (boerderijbewoner) d.w.z. binnen die context, geen functie. De mens slaapt iedere nacht. Waarop is dit gedrag een respons en waartoe dient die respons. Waar heb dat nou voor nodig? Op deze manier is de vraag nog niet zo vaak en nog niet zo lang gesteld. Ik zei al, de wetenschap, i.c. de neurofysiologie, heeft zich als het ware nog vóór de vraag naar de functies van het automobiel onder de motorkap begeven, om te kijken ‘hoe hij werkte’. En natuurlijk gaat men ervan uit dat hij maar op één manier kan werken als men de idee heeft dat hij maar één functie kan hebben: rijden. Hoe is het gegaan in de slaapresearch? In 1929 publiceerde Berger, een Duitse psychiater, (psychiaters waren toen nog ‘zenuwartsen’) de eerste electroëncephalogrammen van de mens. Hij constateerde dat aan de hoofdhuid electrische spanningsverschillen te meten waren, die als functie van de tijd op papier geregistreerd, op sommige plaatsen van het hoofd een regelmatig sinusvormig signaal opleverden, op andere plaatsen een rommelig, ruisachtig signaal. Deze ontdekking kunt U ongeveer vergelijken met de ontdekking van een dove nadat hij een gehoorapparaat gekregen heeft: auto's die eerst zwijgend aan hem voorbijgingen blijken ineens geluid te produceren. En zoals de dove langzaam gaat ontdekken dat het lawaai componenten bevat: het ruisen van de luchtwervelingen en het geknal van de motor, de muziek uit de autoradio e.d. en zoals hij ook gaat ontdekken dat het lawaai systematisch verandert als het gedrag van de auto verandert, zo gingen ook fysiologen ontdekken, dat het electroëncephalogram componenten bevat en dat het signaal verandert als het gedrag verandert. (Fig. 2). De meest duidelijke veranderingen die men aantrof, waren veranderingen in het bewustzijn, met name bij het slapen. De euphorie was groot, het electroëncephalogram immers kan opgevat worden als de resultante van de electrische activiteit van hersencellen en veranderingen in dit EEG betekenen dus veranderingen in electrische celactiviteiten, veranderingen in organisatie van celpopulaties. De euphorie was zo groot dat de bestudering van gedrag jarenlang achterwege bleef en dat men zich stortte op de analyse van het signaal en op de speurtocht naar de herkomst van dat signaal. ‘Ingenieurs’ dwaalden met microfoons om de brommende motorkap teneinde via frequentie-analyses, en via analyses van de samenhang van signalen die op verschillende plaatsen van de motorkap geregistreerd werden, te komen tot de localisatie van de diverse geluidsbronnen. Weer anderen haalden brokstukken uit de motor om te zien of liever te horen hoe de motor dan weer bromde. Slapen werd hetzelfde als een slaap-EEG produceren, autorijden werd hetzelfde | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
als het produceren van een bepaald geluid. En tot op de dag van vandaag is er een enorme kloof tussen de signaalverwerkende onderzoekers van hersenmechanismen, neurochemici en neurofysiologen enerzijds, en psychiaters, psychologen en andere gedragswetenschapsmensen anderzijds. Een kloof die o.a. tot uitdrukking komt in het feit dat het vaak volstrekt niet duidelijk is wat de relevantie is van het fysiologische onderzoek voor een beter begrip van de functie van het slaapgedrag. Het duurde dan ook tot 1953, nadat het gedragsonderzoek zoals overal in de medische wetenschap decennia in het verdomhoekje had gezeten, dat Aserinsky en Kleitman via gedragsonderzoek de stoot gaven tot een verdere ontwikkeling. Zij ontdekten dat kinderen tijdens hun slaap met betrekkelijk constante tijdsintervallen van 50-60 minuten, snelle oogbewegingen (Rapid Eye Movements = REM) produceerden en periodiek motorisch actief waren. Enige tijd later ontdekte dezelfde onderzoeksgroep dat het EEG tijdens die periode van snelle oogbewegingen het aspect krijgt van het EEG tijdens het waken (fig. 3). Bovendien werd vastgesteld dat in dat stadium de spieren sterk verslappen (sommige mensen kennen wel de ervaring van ‘verlamd’ wakker worden), de hartslag onregelmatig wordt, evenals de ademhaling, en dat er tijdens deze perioden ook gedroomd werd. Kortom, fysiologisch en gedragsmatig konden duidelijk twee soorten slaap onderscheiden worden (fig. 2 en 3). Deze twee soorten slaap worden de REM slaap en de N(on) REM slaap genoemd, naar het al of niet voorkomen van snelle oogbewegingen. In fig. 4 ziet U de huidige stand van onze kennis: de nacht van een gezonde jeugdige persoon bestaat uit een serie van 2 elkaar periodiek afwisselende toestanden, die zich fysiologisch en gedragsmatig laten onderscheiden (NREM en REM-slaap).
U begrijpt dat de vraag opkwam of de slaap misschien twee functies heeft. Hadden wij dan twee slaapmachines in het hoofd, hadden wij bij wijze van spreken een auto met twee verschillende versnellingen, één voor begrafenissen en één voor de wedstrijdsport o.i.d. Wederom dook men onder de motorkap op zoek naar waar ze zaten, hoe ze werkten en hoe hun onderlinge relaties waren. Tienduizenden artikelen zonder één woord over het gedrag van het totale organisme. Functionele analyses van celconglomeraten, zonder dat het ergens duidelijk wordt wat de relevantie is van het gehele organisme voor het element dat men bestudeert en omgekeerd: wat het onderdeel voor het grote geheel betekent. Nogmaals: het is niet de auto die rijdt, noch tijdens de begrafenis, noch tijdens de Grand Prix, het is de automobilist in samenwerking met zijn auto.
Het onderscheid tussen REM en Non-REM | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
slaap heeft daarnaast echter veel psychofysiologische research op gang gebracht met betrekking tot de functie van slaap en slaapstadia, binnen het gedragsrepertoire van het gehele organisme. Een aantal strategieën zijn daarbij grofweg in de volgende vragen samen te vatten (waarbij ik mij beperk tot de slaapresearch bij de mens):
U ziet, een heel programma. Het spreekt vanzelf dat ik op al deze punten slechts schetsmatig in kan gaan. Mijn opzet is, enkele cruciale experimenten te toetsen aan het model dat ik aan de hand van fig. 1 heb uitgewerkt. | |||||||||
1. De ontwikkeling van slaapgedrag en slaapfysiologie.De eerste tekenen van een NREM-REM slaapcyclus zijn gemeten bij embryo's van ± 20 weken oud. In fig. 5 ziet U metingen van de motoriek van een ongeboren vrucht via de buikwand van de moeder. Het lijkt erop, blijkens de metingen van de slaapcycli van de moeder, dat de vrucht de moederlijke cycli niet volgt, d.w.z. dat de vrucht een eigen cyclus ontwikkelt die niet als een respons is op te vatten op de moedercyclus. De cyclische, motorische activiteit die in de baarmoeder een periodeduur heeft van ± 40 minuten blijkt aan te sluiten op de NREM-REM cyclus na de geboorte. Hetgeen wil zeggen dat de NREM-REM cyclus in ieder geval in zoverre context-onafhankelijk verloopt, dat het natuurlijke experiment van de dramatische verandering in de omgeving van uterus naar wieg, waarschijnlijk geen dramatische veranderingen in slaapfysiologie en slaapgedrag teweegbrengt. Er is meer evidentie voor een relatieve context-onafhankelijkheid van de ontwikkeling van slaap dan uit het zoëven genoemde onderzoek blijkt. Kleitman onderzocht b.v. hoe het slaapgedrag zich over 24 uur ontwikkelt, als men baby's geen voedingsschema opdringt (fig. 6). Er zijn weliswaar verschillen met pasgeborenen die wel aan een bepaald regiem gebonden zijn, maar de uitkomst is toch uiteindelijk de ontwikkeling van een binnen dat cultuurpatroon normaal dagnachtritme. In fig. 7 ziet U de totale slaaptijd van de mens afgebeeld als functie van de tijd. Vlak na de geboorte wordt er zeer veel geslapen, er volgt een steile afname, waarna er een plateau ontstaat, vanaf ± het 20e levensjaar. Pas op hoge leeftijd treedt er weer afname op. In fig. 8 ziet U hoe de NREM slaap zich gedraagt: als een hyperbolische functie. In fig. 9 tenslotte zien we dat de REM slaap zich ongeveer gedraagt als de totale slaaptijd, voor zover we het hebben over de leeftijd van volwassenen. Vroeg in de jeugd worden beide slaaptypes in grote hoeveelheden geproduceerd. Slaap lijkt dus sterk gekoppeld aan een zich ontwikkelend organisme. Stellen wij ons model in fig. 1 nog even voor, dan mogen we veronderstellen dat globaal genomen ontwikkeling betekent dat de grote kast, het centrale zenuwstelsel inputoutput verhoudingen creëert van steeds complexere aard, anders gezegd: dat er programma's moeten komen. Men zou dus kunnen veronderstellen dat slaap een functie heeft in het programmeringsproces, dat de slaapproduktie afneemt naarmate de programma's meer voltooid zijn en dat er een constante slaapproduktie optreedt op het moment dat het basispakket aan programma's aanwezig is. Het verschil in de curves van NREM en REM slaap zou ervoor kunnen pleiten dat de REM slaap belangrijker is in dit verband dan de NREM slaap. Ter afsluiting moge ik U erop wijzen dat deze gegevens de mogelijkheid volledig openlaten dat slaap belangrijk is voor alle input-outputrelaties. Zolang er niet geëxperimenteerd is met specifieke inputveranderingen en zolang die niet resulteerden in specifieke outputveranderingen, d.w.z. in de vorm van specifieke veranderingen in de slaaprespons, kunnen aan de slaap geen speciale functies worden toegeschreven. Misschien hebben we wel een auto in ons hoofd die alles doet: hij rijdt, en hij klopt en hij veegt en hij zuigt. | |||||||||
2. SlaaponthoudingHet is een gedachte zo oud als de mensheid dat slaap goed voor ons is. Het is in deze gedachte vooral een gedragstoestand die niet zozeer een respons is, als wel een gedragstoestand die in dienst staat van toekomstig functioneren. Het gedrag na de slaap hangt af van het soort slaap dat men gehad heeft. Hoeveel mensen excuseren hun gedrag niet met de mededeling dat ze slecht geslapen hebben. Ik kom te laat en zeg: | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
Fig. 5 Aktiviteitsregistratie bij een ongeboren vrucht. Drukgevoelige electroden zijn zo geplaatst dat zoveel mogelijk bewegingen kunnen worden geregistreerd. Ook bewegingen van de moeder worden gemeten, evenals hier niet getoonde physiologische slaapvariabelen. De tracés laten zien dat de bewegingen van moeder en kind onafhankelijk gemeten kunnen worden. A: gegeneraliseerde bewegingen van het kind. B: verschillende bewegingspatronen. (Uit: N.B. Sterman and T. Hoppenbrouwers, The development of sleep-waking and restactivity patterns from fetus to adult in man. In: Brain Development and Behavior, Academic Press, N.Y. 1971).
Fig. 6 Slapen, waken en drinken van een baby van zijn 11e tot zijn 182e levensdag. De baby kreeg geen voedings- en slaapritme opgedrongen. Iedere lijn vertegenwoordigt een etmaal. Zeven lijnen vertegenwoordigen een week. De ononderbroken lijnstukken zijn slaapperiodes, de onderbrekingen waakperiodes, de punten voedingen. Links zijn de weken aangegeven. Rechts de percentages tijd die het kind per week slapende doorbracht. Aan de schuine van linksboven naar rechtsonder verlopende witte banen ziet men dat het kind aanvankelijk een slaapritme ontwikkelde met een periode van langer dan 24 uur. Vanaf de 16e week begint dit ritme zich aan het normale dagnachtritme aan te passen. (Uit: N. Kleitman, Sleep and Wakefulness. Univ. of Chicago Press, 1967).
| |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
mijn auto deed het niet. Mijn gedrag wordt gedicteerd door de auto. Op deze gedachten berusten de slaaponthoudingsexperimenten. Een belangrijke stimulans is de ontdekking van de REM-slaap geweest. In de REM-slaap droomt men en op gezag van S. Freud geloofde men dat dromen een belangrijke functie hadden voor onze geestelijke gezondheid. Door sommigen werden dromen gezien als mentale toestanden die te vergelijken waren met vormen van krankzinnigheid bij helder bewustzijn. Zouden krankzinnigen geen wakende dromers kunnen zijn, mensen met een gestoorde REM-slaap dus en zouden mensen die men verhinderde te dromen dan niet wakende gaan dromen, c.q. krankzinnig worden? Deze hypothesen hebben de eerste jaren na de REM-slaap ontdekking sterk gespeeld. En jawel, in 1963 rapporteerde Dement dat REM-slaap onthouding en dus droomonthouding zou leiden tot: ‘een sterke intensivering van de druk om instinctieve behoeften te bevredigen, eventuele doorbraak van de droomcyclus in de toestand van wakker zijn en de ontwikkeling van hallucinaties, wanen en andere psychotische symptomen’. Studies in de daarop volgende jaren echter, toonden dat REM-slaaponthouding geen significante effecten had op het gedrag. In 1965 schrijft Dement dan ook dat hij niet langer gelooft dat de REM-slaap tot doel heeft ons in de gelegenheid te stellen onze behoefte aan dromen te bevredigen. Er moest dus omgezien worden naar een andere functie. In dit verband kan men de NREM-slaapexperimenten plaatsen. Immers, de vergelijking van de gevolgen van REM en NREM slaaponthouding zou misschien verschillen aan het licht brengen, die ons op het spoor zouden kunnen brengen van speciale functies van de twee slaaptypes voor het gedrag van het gehele organisme. Maar ook deze approach heeft niets opgeleverd. De meest zorgvuldige experimenten, de meest doordachte en ingenieuze testmethoden, hebben geen evidente, significante verschillen in het gedrag opgeleverd. Eén van de meest vooraanstaande onderzoekers op dit gebied, Johnson, schrijft dan ook als conclusie van zijn review (1973): ‘In closing, we must candidly admit that the stages of sleep and their relation to performance remain a mystery’. De resultaten van algehele slaaponthouding zijn al even teleurstellend. De grootste moeilijkheden die iemand na zeer landurige slaaponthouding ondervindt, zijn gelegen op het gebied van de aandacht: het wordt moeilijk om de aandacht langdurig op iets gericht te houden en zich van stimuli die niet bij de taak horen af te schermen. In het emotionele functioneren vallen geïrriteerdheid en zogenaamd ‘antisocial’ gedrag op. Dat wordt pas duidelijk na 4 of meer dagen continue onthouding. Dan hebben de mensen niet zoveel zin meer in tests, onder deze zeer extreme, op geen enkele wijze met ‘alledaags’ slaaptekort vergelijkbare condities. Enkele effecten van het onthouden van slaap of van slaaptypes zijn duidelijker. In de eerste plaats wordt het in het verloop van het experiment steeds moeilijker om de mensen wakker te houden. In de tweede plaats blijkt dat tijdens de nachten daarna, als de mensen onbelemmerd kunnen slapen, juist dié soort slaap in abnormale grote hoeveelheden wordt geproduceerd, die onthouden is. In de derde plaats blijkt, dat het effect van slaaponthouding context-afhankelijk is. De oorspronkelijke berichten over de psychotische verschijnselen b.v. worden thans geïnterpreteerd als de gevolgen van de verwachtingen van de onderzoekers en de proefpersonen en van de mentale en fysieke toestand van de proefpersonen. Verscheidene van hen hadden reeds psychiatrische stoornissen in hun voorgeschiedenis. Bij controle van de context in het experiment en bij zorgvuldige selectie van de vrijwillige proefpersonen bleef er van de dramatische gedragsveranderingen niets over. Alle effecten van slaapdeprivatie overziende, verzucht Webb, één der meest kritische en ervaren onderzoekers op dit gebied, dan ook: ‘the effect of sleep deprivation is to make the subject fall asleep’. (1971). Stel, men verbiedt iemand in zijn auto te rijden, wat voor gevolgen heeft dat dan voor zijn gedrag? Dat hangt ervan af, zult U zeggen. Inderdaad, dat hangt ervan af waar je dan naar gaat kijken, wie het is, in welke omstandigheden hij leeft enz. enz. Hij verandert zijn leven, het zal zijn repercussies hebben op velerlei gebied, en de duidelijkste daar waar zijn zwakste punten liggen, daar waar hij op de input het slechtste antwoord heeft. Maar stel, dat wij helemaal geen enkel effect kunnen meten, behalve dat alles een beetje trager gaat. In een dergelijke positie bevinden wij ons na 15 jaar slaapdeprivatie. Bij de één vind je dit effect, bij de ander dat, de ene onderzoeker vindt dit, de ander dat, en van dat alles een beetje. Wat zijn dat dan voor effecten? Producten van de individuele eigenaardigheden van proefpersonen en van hun privé omstandigheden, producten van laboratoria, met hun privé belangstelling? Wat is het gemeenschappelijke, generale, context-onafhankelijke | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
effect? Voorlopig laten de resultaten wederom de mogelijkheid volledig open dat slaap een hele globale functie heeft, voor alles. Het lijkt er bovendien op dat wij uitgerust zijn met een enorme reserve. Men moet ons bij wijze van spreken alles afnemen om te maken dat we alles verliezen, dat al onze input-output relaties die wij zorgvuldig hebben opgebouwd afgebroken worden. Want op den duur gaat men dood aan slaaponthouding. | |||||||||
3. Slaap en psychiatrieIk wil mij beperken tot die gedragsstoornis die gepaard gaat met de duidelijkste klachten over slapeloosheid, de depressie. Wat in het nu volgende deel van mijn betoog voor de depressies geldt, geldt overigens voor alle psychiatrische stoornissen. De ernstig depressieve patient vertoont in zijn gedrag een massale blokkade: hij trekt zich terug, hij eet niet meer, hij huilt en lacht niet meer, zijn stemming wordt getypeerd door leegte, lusteloosheid, uitgeblustheid, zijn gedachten zijn ingeperkt. Kortom hij lijkt afgesloten voor input en de output is gering: een toestand van sterk verlaagde responsiviteit, een toestand die in de verte doet denken aan een toestand van extreme en langdurige slaaponthouding. Het is begrijpelijk dat, gezien deze toestand en gezien de hardnekkige klacht niet te kunnen slapen, de hypothese kan ontstaan, dat depressies in feite terug te voeren zouden kunnen zijn tot de gevolgen van een stoornis in de slaapfysiologie. Omgekeerd zou natuurlijk ook de gestoorde slaapproduktie het gevolg kunnen zijn van de gestoorde input-outputrelaties. Iemand blijkt weinig meer in zijn auto te rijden, hoe komt dit? Is zijn auto minder geworden of hoeft hij niet meer? Op dit gebied is en wordt nog steeds zeer veel onderzoek gedaan, onder andere door de groep waarvan ik zelf deel uitmaak. De gegevens uit de verschillende laboratoria wisselen sterk. In de eerste plaats is het lang niet altijd zeker dat verschillende laboratoria dezelfde diagnostische criteria hanteren. Het is in de psychiatrie nu eenmaal zo, dat dezelfde diagnose op grond van zeer uiteenlopende gedrags- en belevingsafwijkingen gesteld kan worden. In de tweede plaats is veel onderzoek stilzwijgend van de veronderstelling uitgegaan dat het depressieve gedrag een functie is van de slaapstoornis en niet omgekeerd of beide. In de derde plaats berust veel onderzoek op een vergelijking van groepen depressieve mensen met een | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
norm ontleend aan veel jongere gezonde mensen; we hebben al gezien dat slaapgedrag en slaapfysiologie varieert met de leeftijd. Dergelijke verschillen in approach zijn er wellicht voor verantwoordelijk dat over het soort slaapstoornissen bij depressies geen eenstemmigheid bestaat. Het meest zinvolle onderzoek lijkt hier het longitudinale, d.w.z. het onderzoek van individuele patienten over lange perioden, waarbij variaties in slaapgedrag en slaapfysiologie vergeleken kunnen worden met variaties in het gedrag gedurende de dagen tussen de meetnachten. Dan immers kan men de slaap bestuderen als respons op de toestand van de voorafgaande dag èn als determinant voor het gedrag van de volgende. Maar juist dit onderzoek is zeer weinig gedaan. Enkele veel voorkomende bevindingen wil ik U noemen. Vrijwel alle depressieve patienten blijken zeer weinig NREM-slaap te produceren, vergeleken met hun jeugdige gezonde species-genoten. Zoals ik al gezegd heb is het produceren van weinig NREM-slaap niet specifiek voor de depressie, men treft het ook aan bij ouderen die niet depressief zijn (zie fig. 9). In longitudinale studies blijkt het NREM-slaap kwantum ook niet te variëren met de klinische toestand. Verder vertonen depressieve patienten een sterke neiging om reeds heel vlug na het inslapen REM-slaap te gaan produceren. Echter, ook bij niet-depressieve psychiatrische ziektebeelden komt dit voor, evenals bij mensen die langdurige REM-slaap onthouding hebben ondergaan en niet depressief zijn. Ook dit symptoom is dus niet specifiek voor de depressie. En zo kan men doorgaan. Ter opheldering van deze kwestie hebben mijn medewerkers en ik slaap en het gedrag overdag gemeten bij een groep depressieve patienten, over lange tijd en dezelfde procedure herhaald bij een groep niet-depressieve vrijwilligers van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht. De gegevens zijn nog niet volledig geanalyseerd, zodat ik hierover nog geen mededelingen kan doen. Als ik echter de literatuur overzie, dan dringt de conclusie zich aan mij op, dat, àls de slaap van depressieve mensen gestoord is (ik bedoel in objectieve zin; de subjectieve klacht bestaat ongetwijfeld), deze stoornis een weinig specifiek karakter draagt. Ook hier weer blijft de mogelijkheid volledig open dat slaapstoornissen samenhangen met stoornissen in alles en dat slaap een functie heeft voor alles. | |||||||||
4. Slaap en context-variatiesEthologisch onderzoek naar buiten het organisme gelegen determinanten van slaapgedrag en slaapfysiologie is er vrijwel niet, zeker niet bij de mens. Eigenlijk is er niets onderzocht met betrekking tot vragen als: wanneer en waarom trekt de mens zich terug om te slapen, hoe doet hij dat, welke voorwaarden schept hij in zijn omgeving, wanneer staat hij weer op, waarom staat hij op etc. etc. Deze situatie is tekenend voor de medisch-fysiologische afkomst van het slaaponderzoek. Evenzeer tekenend is het feit dat er, voordat dit soort basaal gedragsonderzoek plaats gevonden heeft, onmiddellijk begonnen wordt met manipulaties. Het enige laboratorium waar dit soort onderzoek plaats vindt, is naar mijn weten, het onze (en dan nog alleen bij proefdieren). Van dieren als kat en rat, die al tientallen jaren bij miljoenen zijn geofferd op het altaar van de medisch-fysiologische slaapresearch, is in feite nog niets bekend over de externe determinanten van slaapgedrag in vrije situaties. En voor de mens geldt hetzelfde. Een onderzoek naar deze externe determinanten zou in feite de aanwijzingen moeten opleveren voor de soort van inputmanipulaties die relevant zouden kunnen zijn voor de vraag naar de functie of functies van slaap. Een volgend probleem is, dat het publiceren van zogenaamde ‘negatieve’ resultaten in de wetenschap niet tot de gewoonte behoort, zodat men in het duister tast omtrent alle manipulaties die mogelijk ooit geprobeerd zijn, maar die niet tot veranderingen in slaapgedrag en slaapfysiologie leidden. Want verandering, dat is wat men wil zien. Welnu, het blijkt niet mee te vallen om slaappatronen te veranderen door middel van veranderingen in de context. Vooral de NREM-slaap toont zich bijzonder standvastig. Sommigen zeggen dat fysieke vermoeidheid de NREM-slaap doet toenemen, anderen konden dat niet bevestigen. De REM-slaap is enigszins flexibeler. Een duidelijk specifiek verband met input variabelen is echter niet te geven. Samenvattend lijkt het er op dat alle mogelijke vormen van ingewikkelde en emotionele situaties, die om reorganisatie van input-outputverhoudingen vragen (zoals het leren leven met prismabrillen die de wereld omkeren, en derg.) de REM-slaapproduktie doen toenemen. Maar hoe specifiek zijn deze manipulaties? Ik vraag mij af, of dergelijke experimenten meer aantonen dan het feit dat wij slaap nodig hebben voor alles wat ons dagelijks aan ingewikkelds en emotionerends overkomt, nodig dus voor onderhoud en eventuele uitbreiding van programma's | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
Fig. 7 De totale slaaptijd als een funktie van de leeftijd. De kruisen geven de gemiddelde waarden in de leeftijdsgroepen. De theoretische curve is gestippeld. (Evenals fig. 8 en 9 uit: I. Feinberg and V.R. Carlson, Sleep variables as a function of age in man. Arch. Gen. Psychiat. 18: 239-250, 1968).
Fig. 8 Stadium 4 als funktie van de leeftijd.
Fig. 9 REM-slaap als funktie van de leeftijd.
| |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
waarmee wij informatie verwerken en doorgeven. | |||||||||
SlotWie is Morpheus, heb ik gevraagd. Ik heb U een kastje laten zien met een input en een output en een kastje S, waar Morpheus, de slaapmachine zou wonen, Morpheus, die alles voor ons zou regelen in samenwerking met het kastje X. Stel, er is een automobilist, maar wij fysiologen weten het niet dat hij dat is, want je kunt het niet aan hem zien. Hij is niet een gewone automobilist, hij is verslaafd aan auto's. Hij kan niet zonder, ook al kan hij niet precies zeggen waarom. Hij wil het niet weten. Wij zetten hem onder druk, wij manipuleren zijn context zo, dat hij de auto pakt. Dan slaan wij toe, wij pakken zijn auto en denken, nu is hij geen automobilist meer. Maar, helaas, enkele uren later heeft hij een andere auto. Ook die nemen we hem af, enzovoort, enz. tot zijn laatste cent is neergeteld. Iets dergelijks overkomt iemand die wil weten wie Morpheus is, wat de motor in ons hoofd is die ons laat slapen. Talloze mensen hebben electroden in het hoofd gestoken, electrische stroom door hersengedeeltes laten lopen, zenuweellen in werking gezet en dieren zien slapen. Kijk, dat is Morpheus zeiden ze dan. Samen met mijn collega Roelofs heb ik talloze hersengebieden chemisch gestimuleerd, en als we dat maar voorzichtig genoeg deden, de juiste stimulusparameters kozen, en de juiste externe omstandigheden dan sliepen onze katten altijd. En als je de literatuur ziet, dan is er van zeker wel duizend plaatsen in de hersenen vermeld dat je er electrisch slaap kan opwekken. Er zijn veel mensen die meedeelden dat zij het plekje of het ‘systeem’ in de hersenen ontdekt hadden waarvan de vernietiging slapeloosheid veroorzaakte. Kijk, dat is Morpheus. Met collega Bouhuys heb ik het meest overuigende, het meest besproken en het meest ‘onbesproken’ plekje vernietigd, maar onze dieren sliepen volkomen normaal. Morpheus was weg. Ik ben ervan overtuigd dat wij slaap nodig hebben, dat slaap een functie heeft. Maar ik denk dat slaap een functie heeft voor alle informatieverwerking. Ik ben ervan overtuigd dat slaap in ons hoofd zit, maar hij woont nergens dacht ik, of overal, het is maar hoe je het bekijkt. Ik denk dus, dat Morpheus als morphologisch en fysiologisch afgrensbare eenheid niet bestaat. Zijn naam is Haas als je hem zoekt. |
|