Hollands Maandblad. Jaargang 1974 (314-325)
(1974)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Foudraine en zijn boekAan de hand van de kritiek van mevrouw van Eyk in Holl. Maandblad nr. 320/321, wil ik op een aantal punten nog eens nader ingaan. Allereerst een paar inlichtingen: de krant waar het om gaat is de Volkskrant van 15-5-'71. De brief is uiteraard bewaard gebleven. Karel kende ik in die tijd al en door de omgang met hem, werd het voor mij onbegrijpelijk, dat een psychiater die uit zo'n warm hart spreekt en heel veel geduld heeft om een speldeknopje vertrouwen te winnen, ongevraagd dat gegeven vertrouwen publiceert. Is het niet een schandaal dat zoiets medisch ethisch gezien voor kan komen. Als de psychiater ‘clean’ wil blijven voor zijn patiëntenGa naar voetnoot*, mag een patiënt dan niet het recht hebben om ‘clean’ te blijven voor zijn familie, vrienden en kennissen. En waar kan een psychiatrische patiënt zich rechtvaardigen. Nergens. Hij is toch immers psychiatrisch patiënt en een psychiatrisch patiënt is gek en een gek slaat wartaal uit. Klaar is kees. En omdat er dan een boek verschijnt getiteld Wie is van hout, denkt men dat er nu iets gedaan wordt voor de mensen die krachtens hun etiket rechteloos zijn, terwijl hun rechteloosheid juist het boek dient. Maar, het volgende. Heiligt elk doel inderdaad het middel. Een psychiater die plat spuit, heeft toch als doel, mensen rustig maken. Waarom is dit middel dan niet heilig en wordt dat bij Foudraine verworpen? Als we alleen het doel ter discussie stellen en niet de middelen die daartoe gebruikt worden, dan komt de ethiek op losse schroeven te staan. Wat was trouwens het doel dat Foudraine nastreefde. Ik citeer uit Wie is van hout blz. 8: Ik wil mijn eigen gang door de psychiatrie beschrijven, mijn ervaringen opgedaan in Amerika, mijn ontmoetingen met mensen die ‘schizofreen’ genoemd worden en wat ik van hen heb geleerd. Blz. 470: Waarom werd dit alles geschreven en voor wie? Ik weet het niet. Waarschijnlijk voor mezelf. Zou het waar zijn dat Wie is van hout de knuppel in het hoenderhok is geweest, de mist heeft doen optrekken en heeft geleid tot verbeteringen? Onlangs was ik nog in een rasechte psychiatrische kliniek. Met veel sleutelgerammel werden de deuren voor me ontsloten en gauw weer op slot gedaan. De persoon die ik opzocht zat op een vergrendelde zaal van twintig personen; bed stoel, bed stoel. En er was een serretje om ‘mens erger je niet’ te spelen. Maar de kliniek was wel gemoderniseerd. De kliënten (hahaha) mochten het personeel bij de voornaam noemen en het uniform was afgeschaft. We moeten ons niet te gauw illusies maken. Bovendien waren een aantal centra met een geheel andere kijk op de psychiatrie al van de grond voordat Wie is van hout verschenen was. De kracht van Foudraine's boek is, dat het de tongen heeft losgemaakt, wat geleid heeft tot een grotere openheid. Volgens mevrouw van Eyk is Foudraine op ons overgekomen als profeet, verlicht man die de waarheid durft te zeggen en ook nog uit het wonderland Amerika komt. Dat is het beeld, zegt ze, dat zijn succes verklaart. Ik ben het helemaal met haar eens. Want dit beeld van de schrijver ondergaat de lezer onbewust door de romantische sfeer die op elke bladzijde aanwezig is. Romantische kenmerken: individualisme: Foudraine ging zijn eigen gang, eenzaamheid: niemand steunt hem, hij wordt zelfs uitgelachen, onvrede: Foudraine zoekt nieuwe wegen, een ver land: Amerika, revolutionaire aspiraties: aanvallen op het medisch bolwerk. Doordat het boek in de ik-vorm geschreven is, word je als lezer meegesleept en komt er een volmaakte identificatie tot stand. Wie is van hout wordt dan identiek aan Foudraine en kritiek op Wie is van hout wordt ervaren (en heb ook ik ervaren) als een aanval op de persoon Foudraine. Zonder enig onderscheids vermogen had ik het gevoel: wie aan Foudraine kwam, kwam aan mij. Maar door een aantal tegenstrijdigheden besefte ik, hoe kritiekloos ik was en hoe ik keek door de bril van Foudraine. Nadat ik die bril een keer afgezet had, toen pas realiseerde ik me, dat het boek los moest worden gezien van de persoon. En toen pas kon ik een kritische houding aannemen. Mevrouw van Eyk is nog niet zo ver, want ze zet de kritiek op een rijtje, springt voor de persoon Foudraine in de bres, neemt het op voor zijn boek en veegt tenslotte de kritiek van tafel om geen afbreuk te hoeven doen aan haar idealisering. En dat, tot slot, Foudraine ondanks kritiek niet geëerd zou mogen worden begrijp ik niet. Wie hem wil eren en van hem wil houden is daar toch vrij in. Alleen, ik ken Foudraine niet, ik ken slechts zijn boek. Judy van Emmerik |
|