der eeuwigheid tot in de Atlantische Oceaan en later en nog voor wij woorden hadden om te spreken zijn monding koos in de wateren van de Noordzee. Hij legde zand en slik neer en vormde een land genaamd Nederland. Mensen bereikten dit land en onlangs, nog geen duizend jaar geleden, bouwden zij een stad, de stad Amsterdam. Ik zag een hoog bouwwerk verrijzen op het Frederiksplein. Het was de Nederlandse Bank. Waarschijnlijk was het een bedevaartplaats. In de kelders van de Bank lagen goudstaven. Ze dienden als dekking voor een betaalmiddel, grijze nikkelen schijven met het wensje ‘God zij met ons’.
Rachab wees mij een zitbank in een plantsoen met een fontein en spelende kinderen. Zij zei: ‘Rust een weinig oudste des volks’.
Ik zag vele wagenen zonder paarden, zeer driftige wagenen die elkaar achtervolgden naar mij scheen.
Een man kwam naast mij zitten. Hij zei: ‘Jij bent zeker ook al lang aan je AOW’. Het was een bejaard man en vriendelijk zo te zien. Hij wilde een praatje maken. Heel begrijpelijk. Zoiets ben ik gewoon. Hij had het over Lou de Palingvisser, een man die god was en hij zei: ‘Wij wachten op zijn wederkomst’. Nu ken ik Lou niet maar ik dacht als jij hem kende is die palingvisser nog geen honderd jaar dood. Ik zei dan ook: ‘Vandaag of morgen staat ie voor je en dan is het terug van even weggeweest’.
‘Zo is het’, zei de man, ‘met jou kan ik praten. Want grootvader als je es wist wat een ongeloof hier heerst in dit Sodom van heden ten dage. Zie daar nu die jongens met hun baarden en lange haar. Ze vormen een optocht. Ze gaan zeven keer om de Nederlandse Bank lopen en dan gaan ze op ramshoorns blazen en dan moeten de muren van de Bank omvallen.’
Ik had de stoet jongelingen al gezien. Ik meende dat het jonge nazareners waren. Geen gewone natuurlijk, maar in nationale klederdracht, mogelijk in feestgewaad. Met zoiets heb ik geen probleem. Ik denk al gauw: 's lands wijs, 's lands eer.
‘Deze jongens noemen zich De Kabouters’, zei de man naast mij. ‘Het is geen religieuze secte, het is meer een actie-groep. Ze hebben de bijbel gelezen. Ze weten dat zo'n honderd jaar geleden de muren van Jericho zijn omgevallen. Ook al door een actie, een optocht om die muren. Heb je wel eens van Jericho gehoord?’
‘Ja’, zei ik, ‘ik ben er nog moe van, stijf in mijn knieën, maar dat gaat wel over.’ De man moest lachen. Hij lachte als een oude geit met een hoge stem.
‘Met jou kan ik praten’, zei hij en hij vervolgde: ‘Kijk die muren van Jericho dat was nog niet veel. Tegenwoordig bouwen ze met zand en een beetje cement. Zulke muren regenen vroeg of laat weg maar niet meteen. Ze zijn omwandeling-bestendig. Die Kabouters kunnen lopen tot ze een ons wegen en dan blijven die muren nog maanden en maanden lang staan’.
‘Misschien verwachten de Kabouters een aardbeving,’ zei ik voorzichtig.
De bejaarde man naast mij moest uitbundig lachen. De tranen liepen uit zijn ogen. ‘Met jou kan ik praten’, zei hij, ‘wil je een pijp stoppen? Ik heb tabak bij mij hoor. Ach je pijp vergeten, in de bejaardenflat laten liggen, ik ken het hoor. Overkomt mij ook wel eens hoor. Dan heb ik zin in een pijp en dan voel ik in mijn zak en dan denk ik: Verdraaid ik heb hem niet in mijn zak. Volgende keer beter grootvader.
Maar om even op die muren terug te komen. Begrijp jij het verschil tussen vroeger en vandaag de dag? Daar is wel een verklaring voor. Kijk, vroeger was de Here met zo'n optocht maar daar is mooi verandering in gekomen. Vandaag de dag is de Here met die goudstaven. Geloof mijn woorden, hij staat achter de muren van de Nederlandse Bank nou en dan kunnen die jongens lang lopen hè.’
Toen de Kabouters op hun ramshoorns bliezen werd ik indachtig: Daar staat geschreven - Uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen eer de grote en doorluchte dag des Heren komt.