‘Dood’.
‘Ajakkes, m'n geheugen laat me in de steek.’
Er wordt gegniffeld. Henk ziet dat er stiekeme tekens gegeven worden. De dikke vrouw lacht hardop.
‘Wat stelt dit voor?’ fluistert hij.
Hij krijgt geen antwoord.
‘Heeft u al iets gevonden?’ vraagt Thomas.
Weer onderdrukt gegiechel. Verlegen gepulk aan neuzen, gedraai aan haarpunten, gekrab aan oren.
‘Voor ik daarop inga’, zegt Bolhoed, ‘u herkent me toch niet hè?’
Henk ziet de katteoogjes op zich gericht.
‘Nee, nee, in het geheel niet’, zegt hij haastig.
Bolhoed buigt zich voorover. ‘Ik ben nogal bekend ziet u...’ Hij kijkt schichtig om zich heen. De te wijde hoed verschuift zodat de gaten naast zijn ogen zitten. Blind tast hij naar de rand en draait de hoed met een rukje op de juiste plaats.
‘Er zijn inderdaad gegevens binnengekomen’, zegt hij dan. ‘Kunnen we onze gast in vertrouwen nemen?’
Thomas knikt.
‘Welnu. We moeten minder ontkennen. Een deel van onze moeilijkheden zou opgelost zijn als we het woordje “niet” vervingen. Bijvoorbeeld. Dat is niet waar. Vervanging: dat is sprinkhaan. Het idee is van de Sumeriërs als ik het wel heb.’
‘Ik begrijp het niet’, zegt de dikke vrouw bedeesd.
Bolhoed springt op. ‘Alweer een ontkenning. Geen wonder dat men ons vervolgt. Mooi wasweertje vandaag, zegt uw buurvrouw. Begrijp ik niet, zegt u. Ja wat wil je dan? Als u iets niet begrijpt zegt u: dat is ster. Als het om nadere uitleg vraagt, zegt u: dat vínd ik ster.’
Henk schuifelt opgewonden met zijn voeten over de vloer. ‘Wordt u bedreigd? Kijken de mensen u aan alsof ze u doodwensen? Krijgt u hevige maagkrampen wanneer u door anderen klaargemaakt voedsel eet? Wordt u in de straten gevolgd door steeds hetzelfde onopvallende type in regenjas?’ Hij houdt hijgend op omdat Thomas een hand op zijn mond legt.
Er gaat een rilling van ontzetting door het gezelschap, alsof een onaangenaam geluid hen kwelt. Ook Bolhoed ziet er verslagen uit.
Thomas schiet Henk te hulp. ‘Mijn vriend weet nog niet dat men zwijgt over wat bekend is.’
‘Neem me niet kwalijk’, voegt Henk eraan toe. ‘Ik zal geen vragen meer stellen.’ Bolhoed herstelt zich. Met een manhaftig gebaar trekt hij zijn jas recht. ‘Er is een voorstel binnengekomen van een broeder die onbekend wil blijven.’ Hij haalt een bruine envelop uit zijn diplomatentasje. Hij trekt er fotoos uit. ‘Bekijkt u ze rustig’, zegt hij. De fotoos gaan van hand tot hand. Het zijn een vooraanzicht, twee zijaanzichten en een achteraanzicht van een pop waarvan de armen met in verhouding zeer dikke touwen aan het lichaam vastgebonden zijn. De mond is met een soort vlinderdas zonder vlinder gekneveld.
‘Ik vind het ster’, zegt een schrale, al bijna dode man aan Bolhoeds rechterhand.
‘Juist’, zegt Bolhoed. ‘De bedoeling is deze. We laten een dergelijke fotografie van onszelf vervaardigen en verspreiden die onopvallend zodat onze tegengestelde broeders weten kunnen dat zij van ons niets te vrezen hebben omdat wij ons vrijwillig binden. Ik persoonlijk zou de fotoos achter mijn rug op de grond laten vallen zoals klein duimpje zijn kruimels. Het is maar een suggestie.’ De fotoos verdwijnen in de tas.
Er klinkt een zacht geklater van handen en Henk merkt dat allen onder de tafel applaudisseren. Henk brengt zijn handen op zijn rug en doet ongemerkt mee.
De schrale Magere Hein neemt voorzichtig het woord. ‘Ik hoorde van iemand’ zegt hij hees, ‘dat je moet oppassen met het uitspreken van persoonlijke wensen. Neem bijvoorbeeld deze zin: Ik wil groter wonen. In plaats daarvan zou je kunnen zeggen: Zou het algemeen belang er niet mee gediend zijn wanneer ik een passender woonruimte zocht?’
‘Te lang’, vindt Bolhoed. Allen knikken, schuiven daarbij zenuwachtig over hun stoelen heen en weer.
‘Wat denkt u van: mag ik in het algemeen belang groter wonen?’ stelt Henk voor. ‘Nee, nee, wacht’, gaat hij voort, ‘mag het algemeen belang groter wonen?’ Weer een ondergronds applaus.
‘Mag het algemeen belang even passeren? Mag het algemeen belang een raam open?’ Het applaus zwelt aan.
‘Sssjt’, sist de dikke vrouw. Ze staat op. Henk schrikt als hij ziet dat het een verklede man is. Snel kijkt hij de rij langs. Nog meer verrassingen? Er zijn slechts frakties van gezichten te zien, de rest is verborgen achter handen, hoedranden, baarden, brillen, kragen en sjalen. De dikke ‘vrouw’ loert bang om zich heen. ‘We worden gadegeslagen’.
‘In de hoop dat we weer een stap verder zijn gekomen in het belang van het algemeen belang’, roept Bolhoed met schrille stem, ‘sluit ik deze vergadering.’ Niemand ver-