als qua gedragsvormen een veel grotere variatie dan hun wilde soortgenoten. Tot zover valt er op Lorenz' betoog weinig aan te merken. Onzinnig is echter zijn stelling dat domesticatie altijd een kwalitatieve achteruitgang impliceert. Volgens Lorenz zullen door de domesticatie juist de mooie, sociale gedragvormen worden verzwakt en de lelijke, egoïste gedragsvormen worden versterkt. Deze stelling weet Lorenz echter noch met een theoretische noch met een empirische bewijsvoering te staven. Reeds op dit punt in het betoog worden persoonlijke waardeoordelen gepresenteerd als natuurwetenschappelijke feiten.
De interesse van de lezers van het Tijdschrift voor Toegepaste Psychologie en Persoonlijkheidsleer ging niet uit naar honden of eenden maar naar de mens. Volgens Lorenz is de menselijke soort begonnen zichzelf te domesticeren vanaf het moment dat alle natuurlijke vijanden waren overwonnen. Deze theorie van de autodomesticatie wordt ook tegenwoordig nog door verschillende deskundigen aanvaard. Lorenz heeft aan deze theorie echter nog een leerstuk toegevoegd. Het leerstuk van de aangeboren afkeer van gedomesticeerde soortgenoten. De theorie dat gezonde mensen van nature een afkeer hebben van gedomesticeerde ‘types’ is volkomen in overeenstemming met Lorenz' eigen opinie dat domesticatie gelijk staat aan degeneratie. Dit vooroordeel blijkt nu dus aangeboren te zijn! Reden voor Lorenz om neer te schrijven: ‘Ein guter Mensch in seinem dunklen Drange merkt sehr wohl, ob ein anderer ein Schuft ist oder nicht. Daraus ergibt sich ein vorläufiger Ratschlag, der im Munde eines kausalanalytischen Naturforschers vielleicht etwas sonderbar klingt, namlich der, dasz wir uns in bezug auf den anzustrebenden Soll-typus unseres Volkes auf die im Nicht-Analysierten wurzelnden Reaktionen unserer Besten verlassen sollen’ (Lorenz, '40, p. 70).
Ook wanneer een afkeer van mensen die afwijken van het Soll-typus inderdaad aangeboren zou zijn, betekent dat nog volstrekt niet dat een dergelijke afkeer positief zou moeten worden beoordeeld. Lorenz' propaganda voor de SS blijft geheel voor eigen rekening en heeft met causaal-analytische natuurstudie niets te maken. Er is alles voor te zeggen om mensen die met dergelijke vooroordelen rondlopen juist scherp te veroordelen. De theorie van Lorenz kan dan hoogstens een argument zijn voor een beroep op verminderde toerekeningsvatbaarheid. Zijn mensen als Lorenz inderdaad, zoals hijzelf beweert, erfelijk belast met een natuurlijke afkeer van bepaalde medeburgers?
De door Lorenz gepostuleerde intolerantie jegens gedomesticeerde mensen kan alleen erfelijk zijn, wanneer deze intolerantie positieve overlevingswaarde heeft voor de groep. Dit betekent dat het tegengaan van domesticatieverschijnselen positieve overlevingswaarde moet hebben. Dit kan alleen het geval zijn wanneer het oorspronkelijke gedrag positieve overlevingswaarde heeft. Domesticatie treedt echter pas op, zoals Lorenz zelf betoogt, wanneer het oorspronkelijke gedrag geen positieve overlevingswaarde meer heeft. Ergo, de door Lorenz gepostuleerde erfelijke afkeer van gedomesticeerde mensen is een biologische paradox. Zijn theorie kan zelfs de toets ener logische analyse niet doorstaan, zodat een empirische toetsing achterwege kan blijven. Het beroep op verminderde toerekeningsvatbaarheid moet zonder meer worden afgewezen. Racistische vooroordelen zitten niet in de genen.
De ethologie kan in geen enkel opzicht verantwoordelijk worden gesteld voor Lorenz' racistische waandenkbeelden. Wel kan men zich afvragen of een onderzoeker die de door hem beoefende tak van wetenschap op dergelijke wijze heeft misbruikt nog in aanmerking kan komen voor een wetenschappelijke prijs. Lorenz heeft zich weliswaar in Stockholm, onder pressie van Tinbergen, gedistantiëerd van zijn nazipublicaties maar hij houdt nog altijd vol dat gezonde mensen een aangeboren afkeer hebben van gedomesticeerde soortgenoten. Ook in zijn laatste boek heeft hij dit stokpaard weer eens de sporen gegeven.