seurs (o.w. McGeorge Bundy), dat een ‘deescalatie’ van de oorlog ondernomen moest worden - een van de nieuwe woorden die we, mét ‘fragmentatiebom’ en ‘bomtapijt’, aan Vietnam hebben overgehouden. Eind maart riep Johnson zijn Senior Informal Advisory Group bijeen: mannen als Dean Acheson, George Ball, Omar Bradley, Henry Cabot Lodge, Matthew Ridgway, allemaal naaste adviseurs van vroegere presidenten en vrijwel allemaal juist met veel internationale ervaring, civiel of militair. Niet het parlement, geen senatoren? Het is merkwaardig en typerend voor het Amerikaanse presidentiële systeem dat zelfs in dergelijke ogenblikken het parlement in het geheel niet bij de historische beslissingen betrokken wordt, bij Johnson evenmin als bij Nixon. Hetzelfde geldt trouwens voor ‘de regering’ in de betekenis die wij eraan hechten: de ministers. De president regeert alleen, zijn naaste adviseurs zijn de ‘special advisors’ op het Witte Huis, de ministers zijn administrateurs, het parlement controleert de president niet.
De Senior Informal Advisory Group gaf McNamara gelijk en de generaals ongelijk. Binnen een week verscheen Johnson voor de televisie om het staken der luchtaanvallen aan te kondigen, een vredesaanbod te doen en zijn persoonlijke terugtreden bekend te maken.
In de voorafgaande maanden was nog veel gediscussieerd over de internationale repercussies van eventueel spectaculair uitgebreid militair optreden.
In het licht van latere gebeurtenissen, is het interessant aan te halen dat toen reeds werd gedacht aan blokkade van de Noordvietnamese havens door het leggen van mijnen en het bombarderen van de verkeerswegen tussen China en Noord-Vietnam die altijd nog zorgvuldig ontzien waren. Na de ervaringen in Korea, waar China door massale deelneming aan de oorlog in 1950 de Amerikanen en geallieerden had teruggedrongen naar de 38ste breedtegraad, was een tegenactie van China in Vietnam altijd denkbaar indien (zoals McArthur in Korea gedaan had) de Chinese grens te dicht werd benaderd. Niet dat de vergelijking met Korea ooit, althans voorzover ik in de Pentagon Papers gezien heb, expliciet in de Amerikaanse militaire rapporten is gemaakt, maar impliciet staat zij bij alle overwegingen op de voorgrond.
In mei 1967 overziet Walt Rostow in een memorandum aan minister Dean Rusk van buitenlandse zaken de verschillende mogelijkheden om Operatie Rollende Donder uit te breiden. Hoewel hij niet gelooft dat de Sowjet-Unie of China rechtstreeks aan de oorlog zullen deelnemen zolang er geen regelrechte invasie van Noord-Vietnam wordt ondernomen, acht hij bij de bestaande chaos in China een ‘irrationele daad’ mogelijk. Het is de eerste maal dat de culturele revolutie in China en de controverse tussen China en de Sowjet-Unie een rol gaat spelen in de Amerikaanse overwegingen.
Rostow ziet een kans dat de Sowjet-Unie tegenover een Amerikaanse aanslag op zijn prestige als voornaamste bondgenoot van Noord-Vietnam, in Europa met een crises rond Berlijn zou antwoorden. Minister McNamara gaat in een eigen memorandum aan de president korte tijd later nog verder in zijn evaluatie van de internationale gevolgen bij ‘escalatie’ van de oorlog. (Het is in deze nota dat McNamara op grond van CIA-studies tot de conclusie komt dat de Operatie Rolling Thunder op Noord-Vietnam veel minder uitwerking heeft gehad dan verwacht was.)
Ook McNamara verwacht bij drastische acties zoals een invasie van Noord-Vietnam of het leggen van mijnen in Noordvietnamese havens een Russische reactie in Korea, Turkije, het Midden-Oosten of Berlijn. ‘Van China kan worden verwacht dat het de mijnblokkade van Noordvietnamese havens zou aangrijpen als gelegenheid om de Russische invloed in Noord-Vietnam te verkleinen, indien de Sowjet-Unie niet tot militaire actie zou overgaan om de havens weer te openen. (...) Hanoi zou uiteraard geheel van Chinese bevoorrading afhankelijk zijn en de Russische invloed in Noord-Vietnam zou dus achteruitgaan. Ambassadeur Sullivan is ervan overtuigd (feels very strongly) dat het een ernstige fout zou zijn als wij door onze actie tegen de havens, Hanoi van Moskou zouden verwijderen en in de richting van Peking zouden drijven.’
Zo begint in deze fase van de Vietnamese oorlog, de laatste vijf jaar, internationaal een nieuwe situatie te ontstaan, waarbij de Verenigde Staten, heel anders dan tot nog toe, volgens sommigen de oorlog in Vietnam zouden kunnen ‘inpassen’ in de wereldstrategie, in plaats van het omgekeerde: dat de wereldstrategie, de strijd tegen het communisme op alle fronten, de oorlog in Vietnam eenvoudig als demonstratie voorschrijft, ook al zou de strijd niet te winnen zijn.
Deze gedachte, die dus reeds in de nadagen van de regering-Johnson bij mensen als McNamara en McGeorge Bundy te vinden is, komt onder president Nixon dan ook niet geheel uit de lucht vallen met de verschijning van de briljante Harvardprofessor Henry