| |
| |
| |
De held van het potspel of het geheime huwelijk
W.D. Kuik
feuilleton
X
Onder de muts, de scheve hooiberg
tussen de struiken, de dwerg
geenszins de maan het verlorene
de schaduw gegeten door het water
maar werkelijk het verleden
duurzaam als ongezouten brood;
en zie en wacht{ geen woord te veel
en zie en wacht{ geen jachthoorn te weinig
Een minuut of tien, wellicht langer, begrip van tijd had ze nauwelijks meer, zat de oude vrouw stil als een geschrokken muis op haar keukenstoel en trachtte na te denken.
Trachtte, want tot veel helderheid kwam ze niet. Langzamerhand werd alles een raadsel voor haar, je zou bijna kunnen menen dat je er zelf niet meer bij was. Alle mensen, ik geloof dat ik in het huis van bewaring ben aanbeland, mompelde ze, wat zouden Va en Moe daar wel van gezegd hebben gesteld dat ze het hadden beleefd. Deze gedachte gaf haar wonderlijk genoeg de moed van haar stoel af te komen, het was toch allemaal hopeloos.
Toen haar ogen wat meer aan de duisternis gewend waren, er begon iets van licht door de raampjes te vallen, de opkomende maan, zocht ze haar weg naar het smalle ijzeren bed, want het enige dat op den duur echt scherp in haar hoofd speelde was: ga maar slapen, morgen komt er een nieuwe dag.
En toch leek hij in het begin aardig, zuchtte ze, terwijl ze zich treurig neerzette op de rand van de kale brits.
‘Dat is hij ook’ zei een hese stem, het klonk alsof er met een stuk ijzer tegen een kalken muur werd geschraapt, - dat is hij ook, beslist niet onaardig, alleen een beetje getikt.
Tegelijk werd er tegen het houten schot getrapt. Jezus Christus, wat is er nu weer! riep de oude vrouw met half gesmoorde stem, komt er nooit een end aan! Stil! zei de stem opnieuw, mens stel je niet aan, hoor je niet wie ik ben, ik ben gewoon het paard van de wagen, niks aan de hand. Het paard, zei de oude vrouw op een toon die duidelijk weergaf dat ze haar oren nauwelijks geloofde, paard, maar paarden kunnen toch niet spreken, en waar zit je, ik zie haast niks, het is hier bijna stikdonker, zonder licht.
| |
| |
Ik sta aan de andere kant van het schot in de stal, antwoordde het paard, hoog droog heel alleen zonder os of ezel en natuurlijk kan ik praten, er kwam iets smalends in zijn stem, jij kan immers ook praten, nou dan; je hoeft de zaken niet om te draaien: omdat jíj te stom bent om te hinniken kan ik nog wel praten, sufferd.
Er viel een moment van stilte, de oude vrouw had bar weinig zin iets terug te zeggen, verontwaardigd als ze was over de grove toon, en het paard scheen iets te bedenken waar hij niet zo eenvoudig uitkwam; mede geneerde hij zich over zijn uitval. Maar na een tijdje opende hij het gesprek weer. Het ziet er anders niet best voor je uit, zei hij weinig opbeurend, somber.
De oude vrouw gaf geen draad.
Zeg, als je geen raad van me wilt aannemen, dan laat je het, dan hou ik mijn bek, het paard werd nu duidelijk nijdig. Stom en nog spatsies ook, bromde hij. Raad, raad, een mooie raad zal ik van jou krijgen, snibde de oude vrouw, wie heeft me hier gebracht, jij toch zeker! Ze wilde er ‘stuk ongeluk’ aan toevoegen, maar hield zich net in, er was namelijk iets in zijn stem dat haar deed beseffen dat hij het niet kwaad meende, ze moest denken aan oom Knelis een groot vloekbeest, met een heel klein hartje, daar leek zijn stem op, ze kende het, eerst de boeman spelen een smoel opzetten en later kreeg je een kwartje voor de schrik; het klopte want het paard probeerde zich niet onmiddellijk te verontschuldigen. Kon ik niks aan doen, antwoordde hij; ben ik voor gehuurd, het is mijn vak om voor de kar te lopen, en wie er op de bok zit is mijn zaak niet.
Poeh, mooie wereld zou het worden, vervolgde hij, wanneer wij ons daar ook al druk over zouden moeten maken, dacht je soms dat wij geen zorgen genoeg hebben? ik zou wel eens willen zien hoe jij je zou gedragen als je zeker wist dat ze je later voor een gulden het ons in de étalage gaan uitstallen, rookvlees heet dat. Maar goed, dat is een andere zaak, in ieder geval, ik kon het niet helpen dat ik je hier bracht, mijn opdracht is eenvoudig iedereen die de slagboom passeert naar dit huis te brengen, daar word ik voor betaald en daarmee basta; daar houd ik me aan. Prettige opdracht, zei de oude vrouw, en wie zegt me trouwens dat je de waarheid spreekt, je bent de eerste niet vandaag die zich aardiger voordoet dan hij is. Kan niet, het paard begon bijna in telegram-stijl te praten, kan niet liegen want ik ben van gips. Van gips? riep de oude vrouw uit. Gips? Ja, natuurlijk, wat dacht je, ik ben een paard van God en alles wat bij God hoort is van gips, engelen en heiligen zijn toch ook van gips en engelen en heiligen liegen niet.
Jij in ieder geval wel over dat rookvlees, zei de oude vrouw slim, en er was weinig tegen in te brengen.
Nu ja, dat was eigenlijk figuurlijk bedoeld, meer in het algemeen, ik heb natuurlijk geluk als buitenbeentje, hoogstens kunnen ze me voor kunstham gebruiken als het verkeerd uitpakt, antwoordde het paard na een ogenblik aarzelen, maar vermoedelijk zweef ik gevleugeld naar het hiernamaals. Naar het wat? vroeg de oude vrouw.
Naar het hiernamaals, de hemel! Mens wat ben jij dom, je moet je schoolgeld terug halen. Terzake echter, ging hij heel ernstig verder, als ik jou was nam ik beslist de benen. Brill valt nog mee in het gebruik, hij doet zich rottiger voor dan hij is, maar die aardige muzikanten, fraaie kennissen hou je er tussen twee haakjes op na, je weet wel de heren die je achter je aan hebt gehad bij de slagboom, daar zou ik persoonlijk minder gerust op zijn, zij hebben een onfris appeltje met je te schillen dacht ik. En over een uurtje, dat doen ze iedere avond, een vaste prik, komen ze hier hun visite maken zogenaamd om te musiceren, ik noem het gewoon lallen, gokken, zuipen en mijn baas uitkleden, hij is namelijk te stom om voor de duvel te dansen, heeft het niet eens in de gaten, de kaffer, och je kunt er verschillend over denken.
Nou, als dat smerige stelletje je in dit huis
| |
| |
aantreft ben je in de aap gelogeerd, kun je donder zeggen, als ik me alleen al even dat stuk bult herinner, lijkt het me hoogst onwaarschijnlijk dat hij erg vriendelijk goeiendag zal spelen.
Lieve genade, riep de oude vrouw geschrokken, dat nieuws had je me beter kunnen besparen en daar dacht ik alleen met een getikte ruitpet van doen te hebben, alsof dat nog niet genoeg was. Ja, wanneer hij dergelijke vuilakken zijn vrienden noemt dan moet hij zeker gek zijn en kan ik mijn testament wel maken. Vrienden, vrienden, wat zal ik zeggen, suste het paard, vrienden is een groot woord, kennissen, kameraden in de nood voor mijn part. Kijk, mijn baas is best een aardige vent, maar hij verveelt zich rot dat is het; iedere dag sta ik te wachten bij de slagboom in de hoop dat er een behoorlijke bezoeker komt, maar je ziet verdomme nooit iemand, dus heeft die man niks te doen, geen moer aanspraak; daarom haalt hij dat rottige gezelschap in huis uit armoe, als je het goed beschouwt is het gewoon zielig.
Zielig, leuk zielig, de oude vrouw begon bijna te jammeren, daar heb ik wat mee te maken, als dat schorremorrie mij vindt kan ik me wel opschrijven met en zonder je zielige baas en zijn boekje en zijn stempels, een
| |
| |
grote dwaas is het, dat is het. Juist, zei het paard, gelijk heb je, daarom geef ik je ook bij deze de raad de benen te nemen, nietwaar. Ach jij met je mooie praatjes, jij hebt makkelijk kletsen, je lijkt de dominee wel, onderbrak ze hem heftig, de benen nemen, waar naar toe, en hoe kom ik uit dit hok de ramen ze zitten te hoog, ze zijn te klein en de tralies moet ik zeker met mijn valse gebit doorknagen hè, of dacht je soms dat ik sterk genoeg ben om de deur open te breken die je flinke zielepoot van een baas op slot heeft gedaan? Je kunt er wel uit, zei het paard, er is toch een schoorsteen. Een schoorsteen, zei de oude vrouw, ze werd nu werkelijk pisnijdig, hoe kom ik met mijn 70 jaren door zo'n hoge schoorsteen! Zeg, belazer je soort, ik kan toch niet steil tegen een wand oplopen, ik ben geen vlieg, geen circusartiest. Kan je heel goed, grinnikte het paard. De schoorsteen is ruim genoeg, van binnen zijn er ijzeren steppen om er in te klimmen, begrijp je, hebben ze gedaan om hem eenvoudiger te kunnen vegen; en er zit ook geen kap op de schoorsteen, vervolgde hij, als je goed uit je ogen had gekeken in plaats van te gaan zitten jammeren had je dat al lang opgemerkt want er valt meer licht door de schouw naar binnen dan door die kleine rot raampjes.
Het was waar, de oude vrouw zag het, het paard had gelijk, er viel een brede streep maanlicht door de schoorsteen naar binnen. En wat schiet ik er dan mee op als ik bovenop de schoorsteen zit, vroeg of laat vinden ze me daar ook.
Nu werd het paard op zijn beurt ongeduldig. Aan de buitenkant van de schoorsteen zitten dezelfde ijzeren steppen, zei hij bits. En moet ik dan uit de goot naar beneden springen en mijn nek breken, hield de oude vrouw aan.
Nee, zuchtte het paard, dat hoeft niet, tegen de goot bij de schoorsteen staat een ladder, dat weet ik zeker mijn baas is gisteren nog op het dak geweest, om een paar pannen recht te leggen en de ladder heeft hij laten staan.
Maar stil! onderbrak hij zijn verhaal, ik geloof dat je lieve vrienden arriveren, laten we ons even rustig houden, het is beter dat ze ons niet horen.
Dan ben ik verloren, mompelde de oude vrouw; te laat, je goede raad is voor niets geweest. Maak je geen zorgen, fluisterde het paard, ik wist dat ze er aan kwamen toen ik je daarnet aankatste, op die feestbroeders kun je je keelgat gelijkzetten.
Voor vanavond is er echter niks aan de hand, dacht je werkelijk dat die heren meer belangstelling voor jou dan voor de jenever van mijn baas zouden hebben? Nou maak je daarover geen zorgen, eerst grijpen ze naar de fles; buitendien vergeet mijn baas gewoon te vertellen dat je er bent, als hij de gelegenheid krijgt het een en ander los te riedelen op zijn piano vergeet hij alles, die man weet van voren niet eens dat hij van achteren leeft; over een uur is het afgelopen, dan liggen ze onder de tafel en kunnen geen pap meer zeggen; morgen, dan wordt het lelijker, dan komen de ideetjes boven, dan is het zaak dat je weg bent. Het beste is, vervolgde hij bemoedigend, dat je eerst wat probeert te slapen, vergeet niet je hebt een stevige tocht voor de boeg, als je tenminste
| |
| |
door dat lawaai heen kunt slapen, voegde hij er weifelend aan toe. Tegen de tijd dat ze als dronken ossen in hun stoelen hangen maak ik je weer wakker en vertel je, wat je nog meer te doen staat als je uit de goot bent gekropen.
Eerst echter een uiltje knappen, dat lijkt me van het grootste belang, dus slaap gerust en goede nacht, zei hij nog plechtig, een beetje spottend klonk het vond ze.
En hoewel ze zich ellendig voelde was ze door het gebeuren, de spanning dermate vermoeid dat het haar niet zwaar viel de raad van het paard op te volgen ondanks het gesnerp van de viool, het gezaag van de harmonica, het gejoel geschreeuw geblèr van het feestvierende gezelschap; het slaan op de tafel, het rinkelen van de glazen, het gevloek, het deerde haar niet, weldra sukkelde ze in een onrustig slaapje, maar voor ze de ogen sloot murmelde ze: toch zijn er goede dieren op de wereld. Het paard hoorde het echter niet, het had het te druk met de inhoud van zijn ruif.
Hoe lang ze geslapen had was niet te zeggen, maar ze schrok wakker door geschraap tegen het schot, in de rest van het huis was
| |
| |
het doodstil geworden en de maan scheen hoog door de raampjes.
Psst, ik ben het, siste het paard tussen zijn tanden, het is zo ver, ze zijn onder zeil, bezopen, de kust is veilig; luister nu goed naar hetgeen ik je te vertellen heb: als je via de ladder bij de schoorsteen, weet je nog, de schoorsteen waar je doorheen kunt, uit de goot op de begane grond gekomen bent loopt er een klein paadje achter het huis naar de heg toe, dat paadje komt uit op de grote weg, dezelfde weg die zij zijn afgereden en die bij het huis afbuigt naar het meer, het meer dat je gezien moet hebben in de verte toen je naar het bos toekwam naar de slagboom.
Ja, dat herinner ik me, zei de oude vrouw, dat was een prachtig gezicht vanaf de hoogte. Juist precies en let nu op, langs dat meer loopt een spoordijk die kruist de weg en iedere morgen tegen een uur of zeven - op de minuut kan ik het niet zeggen, ik heb geen horloge ik doe alles op de zon - komt daar een treintje langs; wanneer je kans ziet om dat te halen, dan kun je mee rijden naar het dorp aan de andere kant van het meer en daar ben je beslist veilig voor de muzikanten. Je zult echter op moeten schieten, want het is zeker een uur of drie en je hebt dacht ik hoogstens een kleine vier uur de tijd, het is te doen, ook voor jou mits je er de pas inzet.
Denk er echter om, als je het treintje niet haalt, dan geef ik geen cent voor je; over een paar uur zijn die kerels weer nuchter en merken beslist dat je hem gesmeerd bent. Vanzelfsprekend spannen ze mij voor de wagen en gaan achter je aan, daar kan ik niks aan doen, dat is mijn taak zoals ik je zei, nou en met mij voor de wagen hebben ze je zo ingehaald, als je de trein mist.
Oké, zie wat je doen, dit is alles, hou er echter de kuierlatten in en je roer recht, donder op voor het te laat is, grijp je kans, geen gemekker, vooruit en hopelijk niet tot ziens, succes!
Een ogenblik aarzelde de oude vrouw toen ze onder de vuurkap van de schouw stond en door de hoge schoorsteen naar boven keek, het was echter kiezen of delen begreep ze, er op of er onder, het was haar enige kans, het paard overdreef niet. Bedankt, riep ze nog en begon moeizaam aan de tocht naar boven. Niks te danken, bromde het paard zachtjes, geluk ouwe.
Het kwam geheel uit zoals het dier het gezegd had, het viel zelfs mee de klim door de schoorsteen.
Op de rand rustte ze, een beetje duizelig geworden, even uit en zag de weg kronkelen over de maanbeschenen heuvels, de weg die naar het meer liep dat als een zilveren spiegel in de verte lag bij de spoorlijn.
Lang talmde ze niet, ze had weinig tijd wist ze, voorzichtig klom ze weer aan de buitenkant van de schoorsteen naar beneden en kwam inderdaad via de goot en de ladder in de tuin terecht achter het huis. Het bleek niet moeilijk het paadje te vinden, weldra had ze het brede zandpad bereikt en zette de pas er in, een klein gebogen figuurtje, het groene manteltje om de schouders, eenzaam in het maanlicht op weg om op tijd de trein te halen.
|
|