| |
| |
| |
[300]
Verkenning inlijving uitstoting
D. Hillenius
Losse feiten en daar een werpnet overheen, niet om de feiten te vangen, maar om de hanteerder van het net te redden van verdrinking in onsamenhangendheid. Dat werpnet kan van alles zijn: een stelsel van magische handelingen, dwanghandelingen, wetenschap, anthroposofie, godsdienst. Kenmerkend voor elk net zijn de spelregels, waarschijnlijk te zien als het touwwerk dat de mazen vormt.
Sommige antilope-soorten hebben geurklieren tussen de hoefjes, zodat overal waar ze lopen hun geur wordt afgescheiden. Hun territorium is overdekt met een netwerk van paden, gekenmerkt door hun geur.
De wolapen van Leonard Williams. Voordat een nieuw territorium wordt binnengegaan gaat het dominante mannetje op verkenning. Elke tak wordt beproefd op sterkte, de zwakke worden afgebroken, wat geschikt is wordt gemerkt doordat het dier er met zijn borst, natgemaakt met speeksel, tegen aanwrijft. De later komende leden van de troep komen niet in een wildvreemd gebied, maar in iets dat letterlijk voor hen ingelijfd is.
Na tien keer dolen wordt een labyrint een laan (K. Schippers: Sonatines door het open raam. Querido 1972.)
De vaste plaats aan tafel. Bij een kadercursus voor de gemeentepolitie is een geleidelijke aflossing van de groepen cursisten, zodat terwijl groep A nog blijft, groep B afgelost wordt door C. Zo komt het voor dat nieuwelingen van C, die de indeling in de eetzaal niet kennen (die is trouwens niet vastgelegd, maar ontstaat in de loop van tijd) op de eerste dagen wel eens gaan zitten op plaatsen die de leden van A als hun vaste plaatsen beschouwen. De meesten van A zeggen niets, maar gaan met een minstens voor hen zelf waarneembaar gemok op andere plaatsen zitten. Enkelen nemen het niet en eisen hun plaats op.
Kinderen gaan soms met opzet op de vaste plaats van een ander zitten. Als het de stoel van een leeftijdgenoot is volgt er gegarandeerd ruzie, als het de stoel van een ouder is soms ook, maar wanneer de ruzie uitblijft wordt er vaak aan gekoppeld dat het kind speelt dat het degene is aan wie de plaats behoort, vader of moeder. Het territorium, de vaste plaats, is een eigenschap, een lichaamsdeel van de bezitter.
Op de televisie een film over territoriumgedrag bij stekelbaarsjes. Een groep stekeltjes wordt in een aquarium gedaan. Gevecht van alle manntjes tegen elkaar. Na enige tijd slagen twee mannetjes er in om enige ruimte om zich heen te scheppen. Ieder heeft grofweg een helft van het aquarium. Op de grens van hun gebiedjes leveren ze nog wel schijngevechten, maar ze kunnen nu aan andere zaken beginnen, nestelen, wijfjes lokken, broedverzorging. De andere mannetjes leiden een treurig bestaan, hun mannelijke showkleuren hebben ze afgezet, zodat ze er slapvissig uitzien. Hun gedrag is angstig, ze houden zich in de hoeken, aan de oppervlakte op en zouden waarschijnlijk het liefst uit de bak springen.
Wanneer men een territoriumbezittend mannetje, met bijbehorende opvallende kleuren en zelfverzekerd gedrag, brengt in het territorium van een van bovengenoemde territoriumbezitters, haast de nieuwgekomene zich zijn kleuren af te zetten en net als de andere verdreven stekeltjes een onopvallende plaats te zoeken aan de oppervlakte. Hij ziet aan de planten en de stenen en aan het gedrag van de rechtmatige bezitter dat hij vreemd is.
In een ander, kleiner bakje zit ook een mannetjes stekeltje. Hij voelt zich baas in huis en gedraagt zich als de bovengenoemde twee. Men neemt het hele bakje met territoriumbezitter en al, en plaatst het in de grotere bak tussen de twee andere territoria. Uiteraard komen de bezitters daarvan met opgestoken vaandel naar de indringer toe.
| |
| |
Maar in tegenstelling tot de eerder genoemde indringer blijft deze zich als een rechtmatige territoriumbezitter gedragen: felle kleuren, zelfbewust gedrag. Hij herkent w.s. zijn gebied aan de vertrouwde rangschikking van planten en steentjes, want zodra men die uit zijn bakje verwijdert voelt hij zich niet meer thuis, laat zijn kleuren vallen en vlucht als een bleke vis naar de oppervlakte.
Ik denk dat dit een illustratie is van het territoriumgedrag van de autobezitter. Iedereen ziet aan de in eigen wagen opgehoopte rotzooi dat hij thuis is en gedraagt zich zelfbewust en eventueel zeer kwaadaardig tegen andere autobezitters, die zich even biologisch-rechtvaardig zelfbewust voelen en kwaadaardig. Ook wat dat betreft zou een absoluut witkarplan wonderen kunnen doen, omdat dan alle automobilisten op vreemd terrein zitten en opeens weer toegankelijk zouden kunnen raken voor overwegingen van veiligheid en - wie weet - redelijkheid.
Nijlpaarden liggen overdag gezellig met de hele familie in bad, maar 's nachts gaan ze het land op om te grazen. De dominante mannetjes deponeren op vaste plaatsen hun vloeibare mest, die ze tegelijk met de naar achteren gespoten urine meters ver in het rond zwabberen met behulp van hun kleine platte staart. Het vermoeden bestaat dat deze geurhopen als functie hebben andere dominante mannetjes uit de buurt te houden, m.a.w. dat de mest net als zoveel andere geurende middelen bij andere zoogdieren gebruikt wordt om een territorium af te bakenen (vogelzang voor zwaarlijvigen).
Hans Frädrich (in Grzimek's Tierleben) is daar wel niet zeker van, maar een aantal bijkomstige verschijnselen wijst er wel op. Ten eerste wordt dat op vaste plaatsen rondsmijten met mest nooit gedaan door wijfjes, jongere en in rang lagere nijlpaardmannetjes. Ten tweede (zie Frädrich in de Nederlandse vertaling op blz. 124) ‘als een nijlpaardmannetje een tegenstander bang wil maken of indruk wil maken op een wijfje, verspreidt hij opzettelijk zijn mest. Degene die met korte tussenpozen de grootste hoeveelheden mest kan wegslingeren, is bij voorbaat de baas over de minder “productieve” soortgenoten’. Dat is precies wat men verwachten kan als de mest een territoriumafbakening betekent.
Denk aan de huishond, die als hij het zou willen (maar bestaat wil?) in vijf tellen zijn volle blaas zou kunnen ledigen. Maar hij moet (als hij gezond is) bij elke boom, elke huishoek enkele druppels afpersen, die de andere honden van de wijk laten weten dat hij er is. De hond heeft een groepsterritorium, anders zou je maar één paar honden per wijk kunnen houden.
Er was bij de Damslapers en hun bestrijders zoveel irrationeels, dat biologen gretig zouden moeten beginnen met bestudering. Het komt zelden voor dat menselijk gedrag niet verhuld is door rationalisaties.
Ten eerste: Amsterdam is vrijwel overal geasfalteerd. Alleen de Dam, o.a. rondom het monument, bevat nog ruwgehakte natuursteen als vloer. De slechtste plaats om te slapen.
Ten tweede: er zijn 6 à 7 stoplichtcomplexen in de buurt. Dat betekent dat een van de drukste verkeerspoelen in Amsterdam telkens wordt stopgezet en weer op gang komt met extra uitblazingen van het soort gassen waar vooral de bewuste jongeren tegen zijn.
Ten derde: het argument dat men leeftijdsgenoten van dezelfde afwijking, van over de hele wereld wil ontmoeten, de gewone congressmoes, is geen argument om juist hier te gaan liggen; er zijn veel en veel aangenamer plaatsen.
De tegenstanders waren even irrationeel in hun bezwaren. Dat het monument niet toegankelijk zou zijn voor kransleggers was niet waar. De ongenode gasten gingen rustig opzij en op hoogtijdagen wilden ze het pleintje zelfs wel helemaal vrij laten. Ook wilden de slapers zelf wel eens een kransje leggen, maar dat mocht niet. Heel vreemd was het verwijt dat het monument bevuild zou worden en dat men er zelfs zijn behoefte deed. Vreemd is dat, omdat als mensenmest objectief vies is, het viezer zou zijn voor wie er midden tussen liggen dan voor zelfs de naaste omwonenden (dat is niet zo erg naast bij de Dam).
Volgens mij was het conflict om de Damslapers (zoals zoveel strijd tussen ouderen en jongeren) een territoriumconflict. Ten eerste is de Dam het centrum van Amsterdam, ten tweede is Amsterdam ondanks Beel nog steeds de hoofdstad van Nederland. Wie zich in het centrum van het centrum van een leefgebied vestigt en daar niet alleen slaapt, maar ook eet, vrijt, zijn behoefte doet (alleen kinderen krijgen is er niet meer van gekomen), kan geen absoluter gebaar maken van territoriumbezetting.
Ze hadden schijt aan het monument, zei een nijdige politieman me. Letterlijk betekent die uitdrukking dat de ene groep mensen zijn mest deponeert, smeert, schijt, op een
| |
| |
gebied (in de ruimste zin) van anderen. Zie nijlpaard.
Freud merkt op dat het zo merkwaardig is dat uitwerpselen voor iedereen, behalve voor degeen die ze zelf gelegd heeft, zo onaangenaam zijn. Hij wist daar geen verklaring voor. Of ze zouden allemaal even onaangenaam moeten zijn, óf er zou toch minstens een grote scala van voor- en afkeuren moeten zijn. Niet die ene uitzondering. Maar binnen het algemene schema van zoogdier-territoriumgedrag - afbakening van territorium met behulp van mest, urine, andere lichaamsgeuren - is het heel begrijpelijk.
Melle. (Ter gelegenheid van zijn tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam, 5 februari-19 maart 1972.) Melle kwam een kamer binnen, deinsde weer terug en zei dat hij bij het binnengaan of zien van een fijne kamer onmiskenbaar aandrang voelt om te poepen.
Ik noteerde het gretig als een van de aanwijzingen dat sommige mensen althans nog niet zo ver verwijderd zijn van enige staat van natuur, want men kan Melle's aandrang alleen maar begrijpen vanuit de biologische drang een geschikt gebied in te lijven.
Het verhaal gaat verder, want waar voelt Melle die drang nog meer? Zittend voor zijn ezel, als alle zakelijkheden zijn afgedaan en als het belangrijkste, het tevoorschijn roepen van wat ik niet beter kan noemen dan droombeelden, kan beginnen.
Een wit doek is geen begin. Leonardo keek naar wolken of marmerpatronen om langzaam tot eigen vormen te komen. Melle schildert eerst appelgroene of appelrode wolkenvegen als een soort grondverf voor gedachten. Starend daarop als naar de flarden van een pipe-dream komen de vertrouwde Melle-vormen op, de zwangere peulen, de muizen, de neushoorns, de al of niet zwangere dood, de oude man in de bedstee, veel goudvinken, veel Melle's zelf.
Men zou zich kunnen voorstellen, en misschien is het al meer dan eens gebeurd, dat symbolenzoekers gretig tekeer gaan met de door Melle telkens weer opgeworpen vormen. Wat dat betreft schijnt hij een minstens zo rijk arbeidsterrein te bieden als Jeroen Bosch, waarop zijn gezicht trouwens wat lijkt.
Maar ik geloof niet dat zijn vormen symbolen zijn voor het een of ander. De goudvink is soms uitdagend, kwaadaardig, soms ligt hij op zijn rug, dood, soms is hij netjes naturalistisch, soms op de vreemdste wijze vervormd. Ik denk dat al die Melle-dieren, vruchten, Zuiderzeedorphuizen, zelfs de geslachtsorganen, niets zijn dan de kristallisatiekernen waarop de stemming van de schilder Melle aangrijpt.
Een stemming is een beestje zonder hoofd; men kan er beter mee praten als het wel een hoofd heeft.
Elk schilderij van Melle is een galerij apart, waarin men lang moet wandelen om alles te zien. Dan blijkt ook dat de vormen niet maar zo naast elkaar geplaatst zijn als uit het atelierdoosje van een bedenker. In elke vorm herhaalt zich het stemmingsmotief van het hele schilderij, meestal mistroostig, vol ongeloof in een stralende toekomst.
Dit is in al zijn werk te zien, maar heel mooi vind ik het in het schilderij met kijkgat. Men ziet op de voorgrond allerlei ellende. De goudvink is dood ditmaal. Er lopen sombere mannen met opgetrokken schouders, soms met een kind ernaast, waaraan ze de zaak zeker doorgeven. Er zijn weer de lieve huisjes van een Zuiderzee-achtige stad, maar duidelijk alleen maar voorgevels. Foetachtige gedaanten, schuw en dreigend. Het thema wordt bepaald door een heel klein figuurtje; een man die een schuit voortboomt en niet ziet dat hij al bijna over de rand van de tafel valt.
Dat lijkt op het eerste gezicht in strijd met het grootste deel van het beschilderde oppervlak: een idyllisch bos, gespleten door een zoete rivier uit de Aarde en haar Volkeren. Datzelfde bos en diezelfde rivier heb ik al eerder gezien, met een overrijpe gespleten granaatappel op de voorgrond. Toch iets van symboliek? Lieve sex? Maar in de fraaie bomen zie ik rechts ook al weer die hopeloze man lopen en dan zie ik opeens het kijkgat.
| |
| |
Dat hele fraaie landschap met dat onbetroebelde water - opeens toch wel wat decoratief - is de voorhang van een toneel. We weten niet eens of deze kant met de doodlopende schuitenvoerder het toneel is of de toeschouwerskant die straks nog wat ergers te zien zal krijgen.
Heel dun is alles geschilderd en soms ziet men twee of drie betekenislagen over elkaar heen. De werkelijkheid is een dun vlies, waaronder van alles gaande is, soms naar buiten scheurend, soms alleen dreigend, maar het eind is zeker.
Melle is duidelijk iemand die met schilderen zijn nest markeert. Daar past ook bij dat hij liefst geen schilderij uit handen geeft, ook niet voor een tentoonstelling.
De materialen die hij gebruikt zitten hem dwars, obsessies; hij smeert ze uit als een nijlpaard zijn mest en het wonderlijke is dat hij daarmee - zoals elke territoriumbezitter - de soms onwillig beginnende, maar tenslotte eerbiedige erkenning afdwingt van de omstanders.
Bij inbraak komt het nogal eens voor dat de inbreker zijn behoefte doet ergens in een kamer. Tot voor kort nam men aan dat de oorzaak daarvan was een hoge spanning, angst. Maar dat klopt niet met het feit dat in de meeste gevallen de mest niet geplaatst wordt ergens stiekem in een hoekje, onder een tafel, maar juist opvallend, op tafel, op een indrukwekkende sofa, en een keer in een banketbakkerij midden tussen de moorkoppen (al was dat minder opvallend). De indruk van een gebaar willen (= moeten) maken, en dat gebaar kan dan alleen zijn: het toe-eigenen van een territorium. De diefstal zelf is daar opeens logisch mee verbonden.
De dichter L. die met behulp van de wet uit zijn woning werd gezet en als laatste gebaar op de drempel zijn uitwerpselen plaatste.
De boeren van Tubbergen, die als meest effectieve wapen tegen aantasting van hun grondgebied (m.b.v. ruilverkaveling) de giersproeier hanteerden (zie nijlpaard). Dat was weliswaar niet hun eigen gier, maar die van hun eigen koeien, en dat is voor boeren minstens zo eigen (en minstens zo afschrikwekkend voor de politiemannen die wilden optreden).
Men vindt ongeveer dezelfde verschijnselen verbonden met andere lichaamsprodukten: snot, spuug, okselgeur, geslachtsgeur en misschien ook bloed en sperma.
Kinderen en in file wachtende automobilisten eten wel uit de eigen neus, maar zouden geschokt zijn als ze dat uit een andere neus moesten doen.
Een uiterst gebaar van minachting is het spuwen op iemand of vlak voor iemands voeten. Ik dacht eerst dat het tweede afgeleid zou zijn van het eerste, maar ik denk nu dat het tweede primair is; door te spuwen voor iemands voeten, neemt men biologisch de grond onder hem weg.
Freud, die als jongetje in de slaapkamer van zijn ouders plaste en daarover door zijn vader bestraffend werd toegesproken. De jonge Oedipus.
Ik ben ervan overtuigd dat het oedipuscomplex - althans voor zover het gaat om het antagonisme tussen vaders en zonen - niet veroorzaakt wordt door sexuele jalouzie maar door territoriale jalouzie: het conflict dat ontstaat wanneer op het domein van het ene mannetje langzaam een ander plaats in beslag nemend mannetje opgroeit. Niet de nogal theoretische angst voor overspel met de moeder, maar de in ieder gezin te constateren conflicten die ontstaan door de rommel die de jongere achterlaat in de rommel van de oudere, de schoenen, de kleren, de haren in de kam.
Uit het feit dat het speciaal de mannen zijn die het taboe overschrijden door een geliefd dier om te brengen, plus de aanwijzing dat dat dier als een soort medemens beschouwd wordt, plus dat hele schijnheilige verhaal rondom de offering van Izaak (zie mijn eerder verhaal over het offer), valt misschien af te leiden dat het doden van een dier, vooral het rituele doden, beschouwd moet worden als een zonenmoord, het omgekeerde van wat Freud bij Oedipus vermoedde. Zie ook Jaap van Heerden en
| |
| |
Brenan (Autobiography). Zie de bijbel over moorden in het groot op eerstgeborenen. Freud's ‘wensdroom’ in de eerste wereldoorlog dat zijn zoons gesneuveld zouden zijn. Ik geloof wel dat Freud hierbij te dogmatisch vasthield aan zijn stelling dat alle dromen wensdromen zijn, maar los van die stelling - waarop tegenwoordig zinnige amendementen bestaan - is het veelbetekenend dat Freud aan de interpretatie als wensdroom vasthield.
Behalve heel veel specialisten uit andere takken van bedrijf zijn er ook nogal wat medici in actiecomitees tegen de herrie en de stank van Schiphol, tegen de smogleverende fabrieken, tegen de brakende watervervuiling, tegen het omhakken van bossen, tegen de opspuiting van vogelbroedterreinen etc. etc. Ik ken er verschillende die met al hun energie bezig zijn harde feiten te zoeken over de schadelijke invloed die de vervuiling heeft op de volksgezondheid en die ondanks hun vooropgezette mening dat die feiten er moeten zijn (anders zaten ze niet in die actiecomitees) weinig concreets vinden.
Zeker, als men zich te lang ophoudt in de naaste omgeving van popversterkers, komt er een aanwijsbare beschadiging van het oor. Maar de herrie van Schiphol maakt de mensen alleen maar razend. En zelfs nog niet eens alle mensen. Het comité ‘De lastige Zwanenburger’ kent iedereen. Maar onder dezelfde rook en herrie van Schiphol ligt een ander dorp, waarvan ik de naam alweer vergeten ben, omdat ze er helemaal niet lastig zijn en - bij navraag - ook niet van plan zijn het te worden. De meeste mannen van dat tweede dorp werken op Schiphol. Als zij of hun familieleden een vliegtuig horen of ruiken is dat een levensteken van de eigen zaak: brood op de plank. Hetzelfde geldt voor de meeste arbeiders, chefs, directeuren van de afschuwelijkste fabrieken, eigen mest stinkt niet. Het is als met een feestje in eigen huis: de muziek moet goed hard, anders word je door het luide gepraat van de anderen uit je dansrhythme gebracht. Natuurlijk is die herrie aanvaardbaar, zelfs zeer vrolijk. Maar de buren, die er toch maar een fractie van horen, worden razend.
Niet de organische storing door herrie, door vergiftiging is het grote kwaad van de milieuvervuiling. Wat dat betreft zouden de medici hun onderzoek wel kunnen staken. Er moet nog een hoop meer vervuild worden eer er zoveel kinderen aan kapot gaan als aan het autoverkeer. Toch zijn er veel meer mensen razend op de vervuilers dan op de auto's; een grote organisatie die
zich al vaker warm maakte voor de bescherming van de auto's (het zal de A.N.W.B. wel zijn) kan zonder angst voor ledenverlies met grote aanplakbiljetten adviseren te stemmen op partijen die voor de auto's opkomen (de droom van de arrebeider, volgens mevrouw van Someren).
Het grote kwaad van de vervuiling is (nog) niet organisch maar psychisch. Mooi weer is in de Rijnmond steeds meer de tijd die men achter gesloten ramen moet uitzitten. Stank en herrie zijn de aanwezigheid van vreemden tot in het hart van ons territorium. Er is geen grondiger reden voor razernij.
Mest en lichaamsgeuren zijn niet voor alle anderen afstotend. Zoals alle territoriumafbakening - vogelzang, opvallende kleurpatronen bij vissen, imponerende parades of acrobatiek - dienen ze wel om rivalen af te weren, maar geslachtspartners worden er juist door aangetrokken, terwijl ook bij dieren met een groepsterritorium de geuren van leden van de eigen groep eerder bindend dan afstotend zijn.
Waarom zijn mensen, die toch duidelijk ook groepsterritoriale trekken vertonen, dan zo gekant tegen elkaars mest, waarom kan een industrie opkomen die zich specialiseert in spuitbussen, zalven, zepen, ter onderdrukking van lichaamsgeuren?
Morris wijst in The Naked Ape terecht op de onaangenamer geur van roofdiermest vergeleken met die van planteneters, en dat de voormens na zijn overgang tot het jagersleven wel zindelijk moest worden, maar dat verklaart niet de uitzondering t.o.v. de eigen mest (zie boven). Ten tweede lijkt het me logischer om de afkeer voor de
| |
| |
mest van anderen te verbinden aan de demonstreerbare afkeer van andere lichaamsgeuren.
Biologisch lijkt het op het eerste gezicht onzinnig, pervers, om geuren die zo duidelijk functioneel zijn, sexueel en/of sociaal, kunstmatig te onderdrukken. Biologen nemen over het algemeen aan dat elke eigenschap die men bij plant of dier waarneemt een functie moet hebben (of nog niet zo lang geleden gehad heeft), omdat als dat niet het geval was die eigenschap in de strijd om het bestaan, blootgesteld aan een onophoudelijk bombardement van verliesmutaties, verloren zou gaan.
De oksels en de omgeving van de geslachtsorganen van de mens bevatten niet alleen duidelijk waarneembare geurkliervelden, maar tevens een beharing die alleen maar tot functie kan hebben die geuren langer vast te houden. (Haar is een berucht geurvasthouder. Na elke vergadering voel ik me verplicht om mijn haar te wassen, te bevrijden van de stank van sigaren.)
Het lijkt me heel waarschijnlijk dat de lichaamsgeuren bij de mens dezelfde functie hadden als b.v. bij de wolaap. Het kind leert vanaf de vroegste tijd na de geboorte de okselgeur van de moeder kennen, een geur die later bij een partner terug gezocht wordt.
Maar 10.000 jaar geleden, voor de meeste volken veel later, begonnen landbouw en veeteelt, en vanaf die tijd konden - wat voedsel betreft - een veel groter aantal mensen op hetzelfde stukje grond leven. Vanaf dat moment leeft de mens w.s. - net als treksprinkhanen vlak voor het zwermen, muizen, apen en zoveel andere dieren in gevangenschap - in de vrijwel constante stress-toestand die veroorzaakt wordt door overschrijding van een bepaald aantal individuen per oppervlakte-eenheid. Dat bepaalde aantal is per soort vastgelegd in miljoenen jaren evolutie, voornamelijk bepaald door wat - over langere perioden gemeten - de optimale ruimte is om voldoende voedsel te hebben voor alle individuen.
In dierentuinen zogoed als bij de meeste volkeren is voldoende voedsel aanwezig, maar deze voedselrijkdom bestaat nog maar te kort om diepgaande invloed te hebben op de in zo lange tijd uitgeselecteerde, ingeboren bevolkingsdichtheidslimiet.
Watervlooien boven een bepaalde dichtheid scheiden een stof af die verdere voortplanting stopzet. Konijnen boven een bepaalde dichtheid raken in een spanningstoestand waarvan in de eerste plaats jonge wijfjes te lijden hebben. Ze krijgen geen jongen meer, als ze zwanger zijn wordt de vrucht geresorbeerd door het lichaam, reeds
geboren jongen krijgen geen melk of worden opgevreten. Lemmingen raken in paniek en trekken weg tot hun aantallen zijn opgesleten door verdrinking, kannibalisme (normaal zijn het vegetariërs), roofdieren, ziekten, uitputting. De benevolente leiders van apengemeenschappen, voor wie jonge en zwakke dieren heilig zijn, veranderen in de dichtheid van dierentuinen of op kunstmatige voederplaatsen in de natuur in tirannen, terreur verspreidend vanaf hun top naar beneden, waar de jongen en zwakken een bedreigd bestaan leiden.
Hoe ontstaat de paniek in een lemming? Doordat die ingeboren dichtheidsdrempel wordt overschreden. Maar hoe neemt het dier die overschrijding waar? Waarschijnlijk door een soort telmechanisme dat waarneemt hoeveel individuen per tijdseenheid gezien, gehoord, geroken en/of gevoeld worden.
De mens leeft sinds 10.000 jaar in een dichtheid die vele malen groter is dan wat er in het voorgaande roofdierstadium kon worden toegelaten. Een deel van onze cultuur is er op gericht om de werkelijke dichtheid in effect te verminderen. De verscheidenheid van beroepen, kleding, interessen, is een groot hulpmiddel om het effect van de gelijksoortigheid te verbrokkelen. Legers en andere militante organisaties streven niet voor niets naar gelijkvormigheid, omdat de daardoor veroorzaakte dichtheidsagressie nu juist het doel is van de organisatie, om gekanaliseerd op anderen te richten. Ik denk dat kleding als een van de oorspronkelijke middelen werd gekozen om de lichaamsgeur af te zwakken. De ontwikkeling van het W.C.-wezen, de antilichaamsgeurindustrie. We kunnen meer mensen om ons verdragen, naarmate ze zich minder manifesteren als levende, geluidmakende, ruikende wezens.
Het stomme van industrie echter (dezelfde
| |
| |
stomheid die leidt tot import van gastarbeiders als eindelijk het eigen geboortecijfer wat daalt) is dat ze op honderdduizend andere manieren het effect van de bevolkingsdichtheid vermenigvuldigen. Over de stank, het lawaai en de smaakbederving van het water hebben we het al gehad. Het is veelzeggend dat vervuiling gemeten wordt in inwonersequivalenten. Maar wat daarnaast aan communicatiemiddelen wordt geproduceerd: kranten, radio, televisie, telefoon, vervoersmiddelen, wegen, etc. maakt dat onze werkelijke dichtheid vrijwel massief wordt. Elk telefoontje, elk beeld op de televisie van zo maar een man of een menigte, of van een kapotgemaakt kind, wordt door ons ingeboren tellertje opgenomen en werkt mee aan de onterugschroefbare stress-toestand.
In de natuur leidt stress tot vluchten of agressie. Het doel is in beide gevallen: ruimte. Vluchten is er voor de mens niet meer bij, ook al probeert iedereen het in vakanties, weekends, kunst, drank, godsdienst, drugs, ruimtevaartfantasie. De enige uitweg is dan agressie, niet meer de territoriumagressie, die altijd gepaard gaat met ridderlijkheid, genade voor wie de overwinnaar erkent, maar dichtheidsagressie die alleen nog maar gericht is op destructie van het andere, man, vrouw, kind, zieken en ouden van dagen.
Maar als men niet kan vluchten en machteloos is tot agressie? Dan krijgt men het verschijnsel van de muis in de kooival, waaromheen een aantal uitgehongerde katten grauwen. De muis wordt door zijn klieren volgespoten met stoffen die hem dwingen tot vlucht (of in andere situaties tot aanval), maar hij kan niet weg. Dan worden die stress-stoffen tot vergif, de muis wordt apathisch en sterft zonder door een kat aangeraakt te zijn. Hetzelfde is waargenomen (door Calhoun) bij muizen die geboren worden in een overbevolkte, overagressieve populatie. Ze maken geen geluid, zijn zo niet in staat tot sociaal en sexueel contact, en sterven tenslotte zonder nakomelingschap. Calhoun vergelijkt het gedrag van zijn apathische muizen met dat van drugaddicts en andere drop-outs, die als ze al enig argument voor hun gedrag geven, vaak letterlijk zeggen dat ze niet mee willen doen aan het carrièremaken, aan de oorlog, aan de agressie van de ouderen.
(Waarom schrijf ik dit chagrijnig verhaal? Waarom besteed ik mijn kostbare vrije zondag aan het uittikken ervan?
Het is mijn beeld van de werkelijkheid, mijn werpnet over het moeras.)
|
|