gehouden als de jihad, de heilige oorlog waarbij geen vijand gespaard mag blijven - desniettemin van de subtiele onderscheiding zijn doordrongen.
Want wat doet het er toe of de vernietiging van het volk, met de staat, in de Arabische intentie ligt? Wat ik geponeerd heb is, dat deze vernietiging als consequentie is te verwachten. Dat is geenszins hetzelfde. Als ik, hartje winter, een eenzaam reiziger beroof van zijn pelsmantel, en hij daardoor een longontsteking oploopt, dan is de ziekte een consequentie van mijn gedrag, niet, althans niet per se, een zaak van intentie.
Ik heb dan bedoeld de vraag te stellen of - ongerekend de intenties van Sadat en de zijnen - het volk Israël wordt geliquideerd als de staat Israël wordt ‘ontmanteld’.
En dèze vraag beantwoord ik twee maal bevestigend.
Men hoeft het land Israël slechts een enkele maal te hebben bezocht om te weten dat geheel de Joodse bevolking leeft bij het beginsel ein bereira, wij hebben geen keus. Geen keus dan te vechten tot het uiterste. Dat deze wil tot uiterste zelfverdediging, als gebruikelijk bij krijgshaftige gevoelens, wel eens leidt tot poppekasterij (Masada), doet daaraan niets af.
Zo is dan allereerst te onderstellen dat de liquidatie van de staat zò veel gesneuvelde Israeli's met zich zal brengen dat er van Israël, als volk, geen noemenswaard mensen-materiaal zal zijn overgebleven om te genieten van de voorrechten die een nieuwe Palestijnse staat belooft.
Maar goed. Laat ik thans onderstellen dat de staat wordt geliquideerd doch de mensen in stand blijven. Valt dan te beweren dat het volk Israël alsnu nièt mede is geliquideerd?
Volgens de ‘inlichtingen’, ingekomen bij de heer Brugman, ben ik werkzaam als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Had hij de recherches omtrent mijn persoon verder uitgestrekt, hij zou zijn te weten gekomen dat ik, sinds jeugdige jaren, de Zionistische beginselen aanhang.
Mag ik het dan zeggen, onder variatie van de bekende ballade van Van Duinkerken?
‘Jawel, mijnheer, ik noem mij zionist, en twintig eeuwen kunnen 't woord verklaren.....’
Twintig eeuwen. Het zijn de eeuwen waarin de Joden, overal wonende als minderheid bij andere volkeren, vrijwel in elke periode, welhaast in elk land, zijn achteruitgezet, onderdrukt, beroofd, vervolgd, verdreven, vernietigd - de eeuwen, waarin zij zich, zo al niet acuut geteisterd, steeds hebben bevonden in de gevaarzone.
Wie deze lijdenshistorie niet kent, hij leze haar na in twee recente boeken, The Anguish of the Jews, 1965, van Edward H. Flannery, en Diaspora, 1972, van Werner Keller.
En men zegge nu niet dat, ergens in de diaspora, den Joden een rustig bestaan is te waarborgen. Hiertoe slechts één illustratie. In 1919 is, bij de voorbereiding van het handvest van de Volkenbond, de vraag gerezen of - evenals in de Balkan en Oostenrijk - ook in Duitsland minderheidsrechten waren toe te meten aan de daar wonende Joden.
Daartegen heeft zich als eerste gekeerd de Zentralverein deutscher Staatsbürger mosaischen Glaubens: alleen de vraag reeds was een affront aan het land van Bach, Kant en Goethe.
Het verdere verloop der geschiedenis is aan te duiden met één enkel woord: Auschwitz.
Het is de verdienste geweest van Theodor Herzl voor dit Joodse probleem de diagnose te stellen en de therapie aan te dienen.
De diagnose: de Joden zijn in de gevaarzone, en blijven bedreigd met vernietiging, niet alleen zo lang als, maar ook doordat zij zich als minderheid bevinden in enige staat die niet de hunne is.
De therapie: de Joden moeten streven naar de vestiging van een eigen Joodse staat, en - aangezien geen ander land ononderbroken in het Joodse bewustzijn, en het Joodse verlangen, is blijven leven, en aangezien geen ander land de inspanning, nodig voor de volksplanting, zó hoog kan opvoeren - is deze staat slechts denkbaar in Palestina.
En dit brengt dan mede dat, wordt deze staat, waarvoor het volk Israël goed en bloed en leven veil heeft, ‘geliquideerd’, de Joodse volksplanting zich weder in de gevaarzone bevindt: Palestina wordt een nieuwe sector in de diaspora.
In die zin heb ik bedoeld te zeggen, en mag ik zeggen, dat de liquidatie van de staat Israël de liquidatie van het volk Israël impliceert.
De heer Brugman merkt nog op dat de ontmanteling van de staat Israël ‘de maximale Arabische dreiging’ uitmaakt. En ik moet dan aantonen dat er, van Arabische zijde, met méér wordt gedreigd dan met deze ontmanteling.
Deze verschuiving van de bewijslast behoef ik mij niet te laten welgevallen, maar goed: ik statueer dan dat mij geen enkel Arabisch manifest bekend is, waarin niet ge-