|
| |
| | | |
Drie toestanden
J.J. Peereboom
I
Onherroepelijk ja of nee; of misschien? Je moet een beslissing over zo'n koop niet telkens opnieuw uitstellen. Straks is de blauwe auto aan een ander verkocht. Het zou een opluchting zijn. Dan beginnen we weer bij het begin.
Anthonie liet langzaam de koppeling opkomen naar het punt van wegrijden. Juist voordat er beweging te wachten was drukte hij hem terug, en op hetzelfde ogenblik kwam een auto van achteren vlak voorbij. Aan omkijken had hij niet gedacht. Het ongeluk zou al gebeurd zijn. Dan lag die auto, uit zijn koers gestoten, nu aan de overkant op zijn zij bij een boom, met een bestuurder zacht kreunend, en verlamd of ontmand; en zelf zat je hier in een half wrak met een gezicht vol glassplinters, zodat het onzeker was of je linkeroog behouden zou kunnen worden.
Als zoiets niet gebeurd is, heb je duizenden guldens bespaard. Denk daar eens aan, dan lijkt de blauwe auto meteen minder duur. Wel zou er even later iets anders mis kunnen gaan. Nauwelijks zijn de duizenden guldens uitgegeven aan voertuigen en pretjes of het lot slaat toe en ze moeten nog eens opgebracht worden. Dan is de koop niet meer ongedaan te maken. Een handtekening is onherroepelijk. Meneer, wij zien wel dat u er lelijk aan toe bent en voor ons zou het verschil gering zijn, maar daar hebben wij niets mee te maken; uw geld teruggeven, daar kunnen wij niet aan beginnen.
Je moet je tegen alles verzekeren. Niet dat veiligheid te koop is. Nergens is een begin van geruststelling te vinden, op een nevelige winterdag rijdend langs de winkeltjes met hun lichten aan. Het hopeloze publiek schuift deur in deur uit, en koopt maar wat. Af en toe steekt er een over zonder opletten, en wordt gegrepen. Dan is het regelmatige leven in de war, hoe weinig het ook gescheeld had of het ongeluk was vermeden. Een sekonde meer of minder was genoeg geweest, maar daarna is er niets meer aan te doen. Dood en verminking, onherroepelijk.
Langs de straten zie je dat allemaal niet. De zieken en de verminkten en de berooiden blijven uit het zicht of zijn vermomd. Zo te zien zou je denken, het valt nog mee. Zou het werkelijk meevallen? Niet voor mij, ik weet te goed van huilen en verlies, en een hikkende dood onder vuile lage wolken.
Anthonie reed het betegelde terrein van de garage op en koos een parkeerplaats die een monteur vrij wilde houden. - Zet u hem maar daar. - Nee, daar zet ik hem niet. Ik zet hem wel op straat.
Van Olmen zat in zijn kantoortje aan de telefoon en gebaarde naar een stoel. Je voelt je meteen beter bij zo'n rolverdeling, koper en verkoper, maar aan de lijn praatte iemand onuitputtelijk door, en van Olmen zei zijn ja en zijn nee en zo gaan wij het voor u regelen. Als het op deze manier moet, kom ik nog wel eens terug. Zij denken dat ik niets beters te doen heb dan netjes wachten.
Toen hij eindelijk klaar was keek van Olmen of hij recht had op een verklaring.
- De blauwe.
- De blauwe... A! Wat denkt u ervan?
- Ik wil hem nog even kijken.
De blauwe stond net als de vorige keer.
- Dat lijkt mij makkelijk in het garagevak: je kan altijd zo een andere pikken, als iets tegenvalt.
- Was het maar waar.
- Het blijft een keurige auto.
- Ik zeg dat niet omdat u hem wilt kopen, maar hij is beter dan die groene die u gekeken hebt; die nou verkocht is.
- Leuk voor die koper.
- Een dierenarts, was dat.
- Zo'n man is natuurlijk al gauw tevreden.
- Haha ...
- Hij denkt, het gaat altijd harder dan een bokkewagen.
- Dat gaat ie zeker.
| | | |
- Hoe lang kunt u deze nog vasthouden?
- U zei vandaag. Ik heb er iemand voor.
- Mijn geldzaken zijn nog niet door en door opgehelderd. Begin volgende week, kan dat?
- Ik zal het proberen.
Van Olmen was ontevreden. Hij liet blijken dat hij dit geen zaken doen vond. Op weg naar huis dacht Anthonie terug aan zijn gezicht, en werd er driftig van. Dat tuig, net bereid om een schrale vriendelijkheid op te zetten zolang ze winst van je verwachten, en uit hun humeur als je niet dadelijk klaarstaat om hun altijd open buidels te spekken. Het is te krankzinnig: de klant als bediende van de leverancier. Godverdegodverdomme. Zo, van Olmen, stuk levend huisvuil, ik ken je soort, maar jij slaat toch een toon aan, en bedreigt mij? Hier dan, ik smijt je tegen de stenen, ik verblind je met een rechtse, ik geef je een trap dat je zieke kloten naar buiten vliegen door je pik, en als je bebloed en smekend opkrabbelt is mijn minachting nog zo onhoudbaar dat ik je een dreun verkoop op je dompige bek. Blup, blup, blup... wat is dat voor geluid? Dat zijn van Olmen's rotte tanden die op de betonnen vloer vallen. Is hij dood? Doe hem dan maar weg. Moord lucht op.
Thuis zag Mies, die bij een bovenraam stond, de auto stilhouden aan de stoeprand. Zodra het portier openging was zij van plan haar hoofd terug te trekken; maar het gebeurde niet. Zij keek op het dak neer. Wat was daar aan de gang? Een zwijgende worsteling op leven en dood, of gegiechel met een blondje dat op haar onderlip beet, of iets weerzinwekkends met een stinkend dier? Nee: met zijn laatste krachten had Anthonie de auto op zijn gewone plaatsje gezet - nu lag hij dood te staren, met zijn mond open, op de bestuurdersplaats.
Toen het portier eindelijk openging bleef Mies toch kijken. Anthonie stapte uit, en veegde zijn haar opzij van zijn voorhoofd voordat hij de auto afsloot. Er was niets met hem. Er is nooit iets bijzonders. Wat je ziet is het enige.
| |
II
- En wat Claesberg betreft, zei Jan Mille, heb je daar zelf nog verder over nagedacht?
- Jawel... zei Boris. Voor een raam schuin tegenover aan de gracht stond een meisje haar haar te doen, of zoiets. Zij was niet duidelijk te zien, onder lamplicht achter een netgordijn; je zou willen weten of zij naakt was, of aangekleed, of half.
- En wat dan?
- Een oplossing heb ik er ook niet voor; niet zomaar. Het blijft principieel onjuist, dat is het enige.
- Je moet Claesberg wel wat meer ruimte toestaan dan anderen - terecht of niet.
- Jawel ...
Het meisje trok iets uit over haar hoofd - een truitje zeker. Haar silhouet veranderde niet van kleur. Er was helemaal geen kleur in het beeld, alleen beweging. Zij boog zich voorover, en bleef even onzichtbaar. Wel was haar hoofd nog te herkennen, zo leek het tenminste; en daar kwam zij weer overeind.
- Dan is het principe al aangetast, zou ik denken.
- Dat is wel zo... maar wat wou ik zeggen? Het moet niet zover gaan dat anderen op kantoor denken, Claesberg mag de zaak oplichten dus wij toch zeker ook.
- Oplichten!
- Dat woord ontkom je niet aan. Dat hij voor anderen werkt in tijd die hij door ons betaald krijgt, daar kan je nog over twisten; dat hij ontwerpen hier aanbiedt en tegelijk naar buiten verpatst, dat ...
Het meisje was nu bijna zeker naakt, omringd door flodderige kledingstukjes op de grond en op het bed. Op meisjeskamers vroeger had je die ook. Bij Anneke en bij Cora hingen soms jurken, onderjurken, broekjes, kousen, zomaar over een leuning of over een rand. Als Anneke even de kamer uit was had je ze aan willen raken maar durfde niet, uit vrees voor vingerafdrukken. Cora had een diepe kast waar stapels poezele dingen lagen, in een lucht van huid en poeder.
- Wat is dat?
- Nou ja, dat is oplichting. Het is natuurlijk waar dat wij hem toch liever niet kwijt willen. Wij zijn in de rol van de bedrogen minnaar. Liefste, je bent een lellebel en hoer, ik veroordeel dat ten zeerste maar kan niet zonder je.
- Het is toch onzin om te denken dat hij onvervangbaar is.
- Nee, je zou alleen ...
- Heeft je vrouw niet hoe heet het bij hem?
- Les, ja. In een groepje.
Ellen had vroeger ook poezele dingen, maar zonder huidlucht: die roken naar kale zeep of werelds reukmiddel. Dat waren de laatste sporen geweest van de wereld van het andere geslacht die je niet durfde aan te raken. De vreemde wezens met een gleuf onder aan hun buik zijn niet meer omfloerst door poezele kleertjes; zij staan vierkant midden in de kamer, met vooroordelen en humeuren.
| | | |
- Wat wou je zeggen - wat zou je alleen?
- O... Uitkijken naar een vervanger, en dan pas Claesberg de pin op de neus zetten, als je iemand weet.
- Ja... ja. Dat kan altijd. Dan zien we wel.
- Beginselvastheid verzacht door opportunisme, begrijp je.
- Jawel, jawel. Je kan je beginsel ook laten verzachten door de overweging dat Claesberg een kind in zaken is. Hij is niet echt een oplichter; anders zou jij toch ook niet willen dat je vrouw een groepje bij hem had.
- Ik weet niet of ik dat in zijn voordeel vind. Echte slechte mensen, daar blijf je benieuwd naar; van die half-bewuste, onderontwikkelde, daar zijn er al teveel van.
Het meisje was niet meer zichtbaar, al bleef het licht aan. Toen Jan Mille weg was ging Boris bij het raam staan en stelde zich voor dat zij op haar bed lag, met een been opgetrokken en de knie opzij, met haar kleertjes door de kamer verspreid, met een prulroman in de hand, met een huidlucht om haar heen. Of anders las zij niet, zij had pillen genomen en lag al bijna zonder adem naast het lege flesje - en de vloer bezaaid met kleren.
Het was bijna half zes. Hij belde Ellen op om te zeggen dat hij het kantoor verliet.
- Goed hoor; tot zo, antwoordde zij, en legde de telefoon neer.
- Je moet dan toch maar weg, zei zij, jammer hè?
Henkie, in het bed met zijn armen onder zijn hoofd, liet zijn slordige tanden zien in een grijns. - Gelukkig heb ik het druk. Ik heb een hoop te doen.
- Verdomme! Het kan je niet eens wat schelen!
Henkie stak haar zijn armen toe om het goed te maken. Wat een leuke lelijke man, dacht zij alweer. Als schilderes, al ben je dan maar amateur, hoor je meer te hechten aan interessante vormen dan aan conventionele schoonheid, en het had haar een goed teken geleken toen zij door Henkie dadelijk werd aangetrokken.
- Ga je nou vanavond weer met hem? vroeg hij toen zij op zijn borst lag.
- Ach schei uit. Je weet toch dat hij ook haast nooit meer... en dan nog uit beleefdheid.
- Dat is iets geweldigs, een opvoeding.
- Hup - anders moet je je zo haasten, zei Ellen. Zij ging overeind zitten en keek hem aan. Hoe zou het zijn om met hem te leven? Gelukkig was het gesprek daarover nog niet begonnen. Het zou moeilijk zijn zonder Boris, de mooiste man van het Gooi. Zo dekoratief als hij aan tafel zit, zo grappig hij kijkt als hij niet meer kan begrijpen waar je het over hebt, en zo vertrouwelijk als zijn mond en zijn ogen door het masker van slaapdronkenheid heensteken als hij opstaat: je hebt er niets aan, maar je gaat er op rekenen.
- Wat zou hij zeggen als hij mij hier vond, in bed? Henkie probeerde een geaffekteerde toon: - Zeg, ik weet dat u het druk hebt, wij willen u niet ophouden. Hebt u alles? Colbert, sokophouders, wandelstok?
Ellen lachte maar trok al gauw bij en zei, - Zo deftig is hij niet.
- Jij wel, hè? O, jij bent zo deftig.
Hij wilde haar weer naar zich toe trekken, maar zij bleef met gestrekte armen op zijn borst leunen, en kietelde glimlachend in het haar dat hij daar had. - Henkie, zei zij. - Henkie Claesberg.
| |
III
Ga jij eens even kijken, zei Frans, Ceciel ligt boven op de slaapkamer te huilen en in de lucht te trappen. Hij kon zich ternauwernood verstaanbaar maken boven het gedruis van een kamer vol gasten, maar Connie had aan een paar woorden genoeg. Het was niet de eerste keer dat Ceciel hulp nodig had bij haar emoties, meestal op ongelegen ogenblikken. Connie keek bits naar de schokkende smalle rug en het rode golvende haar op het bed voordat ze ernaast ging zitten. Wat is er dan?
Hij zou komen, hij had er allang moeten zijn en anders zou hij opbellen, zei Ceciel. O God, ik kan het niet, ik kan toch niet in mijn eentje alles, ik ben bijna veertig en ik dacht nu eindelijk... Wat is er dan met mij, het enige wat ik wil is hem helpen, en van hem houden, en dat kan hem blijkbaar niets schelen. Ik wil niet alleen staan in een gezelschap waar iedereen iemand heeft, ik blijf liever weg. Hij zei gisteren ga jij maar, dan kom ik ineens door uit Den Bosch, en dan wordt het niet zo laat; ik had moeten zeggen nee, kom me afhalen, dan zat ik nu tenminste thuis waar niemand last van me heeft.
Je bedoelt toch Chris? vroeg Connie, want het kon altijd alweer een ander zijn. Ja, het was Chris. Maar ze kende Chris toch langzamerhand? Als ze iemand had gezocht die altijd precies deed wat hij beloofde moest ze bij hem niet zijn. Hij had zijn charmes natuurlijk, maar hij vatte alles makkelijk op.
Hij komt helemaal niet! Het is al half tien, en hij zou hier om een uur of zeven zijn! En hij heeft niet eens opgebeld! Laat me maar
| | | | alleen, ik heb wat pillen in mijn tas, misschien is het wel genoeg.
In ieder geval, zei Connie, als hij nu nog komt kan je beter uit zijn buurt blijven. Laat hem maar denken, waarom zou ze er niet zijn, dat is veel beter dan dat je met rode ogen op hem staat te wachten. Maar dan zie ik hem niet, dan zie ik hem niet! riep Ceciel uit. Ik zal wel eens kijken hoe het met hem is, zei Connie, ik bel je even op als hij gekomen is, om af te spreken hoe we hem aanpakken, goed?
Ceciel ging dankbaar naar huis, een klein vrouwtje in een grote jas, en even later kwam Chris. Hij had een echtpaar meegebracht dat hij van vroeger kende en tegengekomen was in een café of zo. Ceciel voelde zich niet erg goed, zei Connie, zij is naar huis gegaan en zij hoopt morgen van je te horen. Zal ik haar even opbellen? vroeg Chris? Nee laat maar, misschien slaapt ze net; anders belt zij zelf wel, straks.
Zij belde tegen twaalven. Is Chris er nu nog niet? Jawel hoor, hij is gekomen, maar hij is even weg, iemand naar huis brengen met de auto. Ik heb gezegd dat hij jou liever met rust moest laten, het leek mij het beste om het zo te zeggen. Hou nog even vol, dan hoor je van hem - al is het morgen, dat geeft niet.
Maar je zou mij opbellen als hij gekomen was: hoe lang is hij er nu al? O, pas heel kort hoor: je moet het gewoon even aan mij overlaten, morgen ben je vast tevreden zoals het gegaan is.
In werkelijkheid was niemand tevreden de volgende dag. Dat je gezegd hebt dat ik iemand weg was gaan brengen terwijl ik een paar meter van je af stond, dat begrijp ik het minst van alles, zei Chris aan de telefoon. Terwijl je wist dat Ceciel ongerust was! Lieve Chris, zei Connie, het leek mij beter voor jullie om gisteravond niet bij elkaar te komen, want jullie zouden elkaar alleen geirriteerd hebben: en kijk eens hoe gelukkig jullie nu zijn.
Chris werd daar boos van. Wat een onzin, wij zijn geen vijftien, jij hoeft onze zaken niet voor ons te regelen, en Ceciel heeft een ellendige slapeloze nacht gehad. Je mag van geluk spreken dat het slapeloos was, zei Frans later, ik begrijp ook niet waarom je zulke dingen doet: Ceciel had best al die pillen kunnen nemen die ze altijd bij zich heeft, en dan was het jouw schuld geweest.
En waarom doe ik zoiets? Waarom? riep Connie tenslotte getergd uit. Omdat het hier gezellig en leuk was, daarom, ik kan iedereen gaan bemoederen en zeggen ga eens voor je minnaar en je vader en je oma zorgen, maar dat is hun zaak, als zij dat willen moeten ze het vooral doen, het enige waar ik mee te maken heb is dat ze het leuk hebben zolang ze hier zijn.
Als de poes een moraal onderwoorden kon brengen, zei Frans, zou het net zoiets worden als van jou; gelukkig dat ik er ben om je af en toe een beetje af te remmen. Hij vergaf haar altijd alles. Chris natuurlijk niet, die bleef na al de jaren dat ze elkaar al kenden onverzoenlijk, iedere keer verontwaardigd als hij zich herinnerde wat zijn kleine Ceciel was aangedaan. Ceciel zelf liet niets van zich horen; zij was waarschijnlijk ook erg verontwaardigd, en Connie had het te druk om er verder aan te denken.
Niet dat het zo bleef. Een maand later verliet Chris zijn kleine Ceciel, en zij lag weer erg te huilen en te overwegen om er een eind aan te maken totdat Connie kwam, haar hielp met de rommel in haar flat opruimen en haar mee naar huis nam om te eten en te horen over de last die bijna iedereen heeft met mannen. Nog een poosje later zag Chris ze, Connie en Ceciel, uit winkelen zeker, en geweldig aan het lachen, zodat er voor hem geen teken van herkenning af kon. Hij voelde zich buitenstaander, en het leek hem een eerbare rol. Ik doe wel niet altijd het goede, dacht hij, maar ik maak verwijten aan iedereen, ook aan mezelf, en zo hoort het.
|
|
|