Hollands Maandblad. Jaargang 1971 (278-289)
(1971)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdHollands Maandblad. Jaargang 1971 (278-289)
auteur: [tijdschrift] Hollands Maandblad
bron: Hollands Maandblad. Jaargang 1971 (278-289). Stichting Hollands Weekblad, Den Haag 1971
i.s.m.
[Vervolg van: Oculare Biesheuvel]terhangende postwagen springen. Eva had ik spoedig hervonden. Water om de zeep van mijn lichaam te verwijderen was er niet in de trein en daarom voelde mijn lichaam, na afdroging, nog wat kleverig aan toen ik weer in de kleren zat. ‘Hehe’, zuchtte ik en wilde mijn bril van het venstertafeltje pakken. De bril lag daar helemaal niet. Een reserve bril had ik op deze reis dom genoeg niet meegenomen. Na lang piekeren kwam ik tot de conclusie dat ik mijn bril bij het fonteintje van de stopplaats had laten liggen. Eva wilde, hetgeen verschrikkelijk op mijn lachspieren werkte vanwege de vermeende zinloosheid van haar voorgenomen handeling, de conducteur gaan waarschuwen. Dacht ze soms dat hij de trein stop zou zetten en dat een fietser of een of ander hulplocomotiefje mij mijn zware oogprothese na zou komen brengen? Hoewel ik met een linker min vijf- en een rechter min zesglas nagenoeg blind ben zonder bril, leek me dat toch teveel gevraagd. Maar de conducteur bleek uiterst ontdaan en belde bij de volgende stopplaats, veertig kilometer oostelijker van Poznan en een even zo grote afstand dichter bij Warschau, op naar de plek des onheils waar men hem te kennen gaf dat de bijna onmiddellijk na vertrek van onze trein gevonden bril aan de machinist van de | |
[p. 25] | |
volgende Hoek van Holland-Moskou Expresse zou worden meegegeven, die hem in Warschau zou afgeven bij het loket ‘Verloren voorwerpen’, waar ik mijn hulpstuk op die en die dag, zo en zo laat gegarandeerd zeker zou kunnen afhalen. Twee dagen later was ik op de afgesproken plaats, waar niemand mijn Engels of Duits verstond, Eva probeerde haar Russisch, waarop de lokettiste een nog meer ongeïnteresseerde houding aannam dan tijdens mijn eigen explicaties. Een Poolse dame, rijzig en charmant, naar haar uiterlijk te oordelen, iemand tussen de 45 en de 50 jaar schoot ons te hulp. Ze sprak rap Frans en ik vertelde haar de gang van zaken. Toen bleek dat ik een Nederlandse student op kunstreis was, raakte ze er stellig van overtuigd dat men mij mijn bril zo spoedig mogelijk moest terugbezorgen, daar ik anders geen schilderij kon bekijken, geen kerk kon betreden, zonder er een enigszins fatsoenlijke indruk van mee naar huis te kunnen nemen. Later bleek de dame iemand van oude Poolse adel te zijn, uit een geslacht waarvan vele namen verbonden zijn aan roemruchte feiten uit de geschiedenis. Toen zij zich in de zaak mengde en de lokettiste in haar deftige, misschien iets te hoogstaande, Pools viendelijk maar dringend verzocht de bril zo snel mogelijk voor mij op te zoeken, ging deze op onderzoek uit en kwam na een half uur, in welke tijd de dame Eva en mij op chocolademelk met gebak had getracteerd, terug met het bericht dat de machinist van de Hoek van Holland-Moskou Expresse de bril wel in ontvangst had genomen maar vergeten had hem in Warschau af te geven, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat ik naar Moskou was doorgereisd. Weliswaar had de machinist zijn vergissing teniet willen doen, door op zijn tocht naar de Hoek terug de bril alsnog in Warschau af te geven, maar dat was hem niet mogelijk geweest omdat hij voor een zieke machinist op de lijn Moskou-Chabarovsk had moeten invallen. Zodoende had hij de bril overhandigd aan een andere machinist, die, door ik weet niet wat voor omstandigheden, plotseling weer op de lijn Moskou-Moermansk was ingezet. ‘Luister eens’, zei Eva. Ik luisterde en hoorde driemaal heel duidelijk tussen alle voor mij onverstaanbare, Poolse reisinformatie, gericht aan mij volstrekt vreemden, door ‘Oculare Biesheuvel’* zeggen, mijn familienaam met een haast onvervalst Nederlands accent uitgesproken, wat op mij net zo'n vreemde uitwerking had als het zachtjes gemompelde ‘Dat zouden we wel willen’ aan het eind van ‘I am the walrus’, zoals gezongen door het Engels muziekgezelschap ‘The Beatles’. ‘Oculare Biesheuvel?’, vroeg Eva aan de dame. ‘Inderdaad, beaamde de dame, uw zaak wordt nu aan de informatie-hoofdcentrale van de Poolse Spoorwegen doorgegeven; binnen een week heb U uw bril terug’. ‘Maar hij is nu toch in Moermansk?’, vroeg ik verbaasd. ‘Natuurlijk’, zei de dame, ‘maar binnen de week is hij weer hier’. ‘Over vier dagen ben ik in Krakau’, jammerde ik. ‘Dat weet ik toch’, zei de dame, ‘dan krijgt U uw bril wel in Krakau’. Vanaf dat moment leende ik enige malen per dag van willekeurige passanten een bril om de détails van zienswaardige monumenten en kleinere kunstobjecten, waar je niet met je neus op mag gaan staan, te kunnen bekijken. Toen we uit Warschau vertrokken was mijn bril er nog steeds niet. Wat mij, in de dagen die volgden, aan beelden en indrukken verscheen, zag ik nu eens door een paarse vlinderbril van een verwijfde Russische sportleraar, dan weer door een gouden of randloos brilletje van een Engelse dame of Franse hoogleraar: musea, huizen en kerken in Krakau, Zakopane, Osweetsjiem en Katowice. En tot mijn verbazing meende ik op alle Poolse stations steeds weer, zij het met grote tussenpozen en steeds geheel onverwacht, de klank ‘Oculare Biesheuvel’ te horen weerklinken. Eva hoorde het ook, dus ik kan me haast niet vergist hebben. De Poolse dame was er echter niet meer en alle vier de keren kreeg ik, bij zenuwachtig navragen aan het loket ‘Verloren voorwerpen’ van de Spoorwegen, nul op het request. ‘Jouw bril is nu misschien in Odessa’, zei Eva, ‘of ze hebben hem achter de Oeral laten slingeren, misschien spelen de kinderen er daar nu doktertje mee’. In Tsechoslowakije hoorde ik helemaal niets meer met betrekking tot de bril, ook werd mijn naam niet meer publiekelijk over de spoorwegemplacementen uitgeroepen. In P'lzen, toen we al haast in Nürnberg West-Duitsland, waren, hoorde ik van een Uzbekse toerist met een veelkleurig geitenharen petje op het hoofd dat ik me, in werkelijk het hele gebied, waar het communisme zijn zegenrijke arbeid had verricht, bij iedere opticien zonder enige tegenprestatie van mijn kant, zoals het tekenen van formulieren, schuldbekentenissen of betaling met geld of goed, een nieuwe bril had kunnen laten aanmeten, die altijd en overal, zonder mankeren, binnen twee dagen klaar zou zijn geweest. |
*‘De bril van Biesheuvel’.
|