|
| |
| | | |
Het vlooien van een heel klein aapje
Paul van 't Veer
Bij de SUN, de Socialistische Uitgeverij Nijmegen, een van de weinige of wellicht het enige overblijfsel van de Kritiese Universiteitsbeweging van enige jaren her, heeft de neerlandicus en auteur Michel van Nieuwstadt het boek Van Aardgetrouw tot Aziatisch gepubliceerd, ‘materiaal voor een taal- en ideologiekritiek van het fascisme.’ Het is zijn aandeel (de letter A.) in het werk van een Projectgroep voor fascistisch taalgebruik die in het voetspoor van verschillende Duitse voorbeelden drie jaar bezig is geweest en daarna klaarblijkelijk het hoofd moedeloos in de schoot heeft gelegd. Uit de duizend en een verontschuldigingen in de inleiding (niet definitief, niet afgesloten, fragmentarisch, bewerking van het complete materiaal te tijdrovend etc. etc.) wordt wel duidelijk dat de groep in het project is blijven steken.
De voornaamste inhoudelijke oorzaak daarvan zal wel zijn geweest dat Van Nieuwstadt en zijn makkers van een totaal verkeerd uitgangspunt uitgingen, namelijk dat de essentie van de fascistische ideologie in zijn woordgebruik zou liggen. Na enige tijd ontdekten ze dat ze op het verkeerde spoor zaten, maar toen hadden ze blijkbaar al zoveel materiaal verzameld (alle jaargangen van Volk en Vaderland doorgevlooid op zoek naar ‘typerende’ woorden!) dat ze het zonde vonden er niets mee te doen. De groep, althans Van Nieuwstadt zelf, is toen gaan proberen precies het tegenovergestelde te bewijzen van wat men eerst van plan was, nu dus: dat het taalgebruik van de Nederlandse fascisten in vergaande mate overeenkwam met het normale taalgebruik van de jaren '30. Deze onderneming lukte natuurlijk óók niet, want voor zo'n studie hadden ze nu eenmaal niet het juiste materiaal verzameld.
Van Nieuwstadt heeft blijkens zijn inleiding uit de impliciet door hem toegegeven mislukking van de studie nog niet enkele voor de hand liggende conclusies getrokken. Het is bijvoorbeeld niet tot hem doorgedrongen dat de Nederlandse fascisten, net zo als alle politieke groeperingen van toen en later, in hun propaganda-organen opzettelijk aansluiting zochten bij de akker die zij, aardgetrouw, wilden bewerken. Het taalgebruik van Volk en Vaderland, gemaakt als colportageblad, zegt weinig over een eventueel eigen taalgebruik van de NSB'ers in Nederland, omdat er met opzet zoveel mogelijk termen uit het politieke arsenaal van andere groepen werden gebruikt. Misschien is er een meer uitgesproken fascistisch taaleigen geweest in NSB-organen voor intern gebruik, maar die heeft Van Nieuwstadt niet bestudeerd.
Een tweede verschijnsel dat hem is ontgaan, is de opzettelijke betekenisvervalsing van woorden - al evenmin een onbekende truc in de politieke taaltuin. De woorden waren niet ongewoon, maar de betekenissen waren (en worden) vervalst.
Noch naar de ene, noch naar de andere kant is er met zo'n verkeerde materiaalkeuze en opzet als die van Van Nieuwstadt iets te beginnen. Toen het niet lukte het nationaalsocialisme als een taalkundige uitzonderingstoestand te analyseren, begon Van Nieuwstadt niet te twijfelen aan zijn studiemogelijkheid, maar trok hij meteen de meest vergaande conclusie naar de andere kant volgens de verrassende methode: als ik A. niet kan bewijzen, dan moet het wel B. zijn. Als er geen uitzonderlijk fascistisch taalgebruik bestaat waaruit een fascistische ideologie valt te abstraheren, dan moet daaruit geconcludeerd worden dat het fascisme geen uitzonderlijke beweging was, geen uitzonderingstoestand maar ‘een wetmatigheid waarvan de wetten niet los van de verlangens van het kapitaal en van de kapitalistische verhoudingen (eigendoms- en klasseverhoudingen) bestudeerbaar zijn.’ Ons treft even dat Van Nieuwstadt zijn kromme conclusie plotseling in een ‘wet’ heeft omgezet, maar dit is nog maar het minste in een
| | | | redenering waarin we midden in de theorema's van het (neo-) marxisme terecht zijn gekomen.
Nu zou het een schrijver die zo gemakkelijk met conclusies omspringt als Van Nieuwstadt, niet veel moeite kosten te bewijzen dat in Duitsland ‘wetmatig’ uit de kapitalistische eigendomsverhoudingen van de jaren '20 een fascistische staat ontstond, want het lijdt geen twijfel dat er zo'n staat is geweest. Maar in Nederland, waar het fascisme een randverschijnsel was en waar géén fascistische staat is ontstaan?
Wel, de wet moet worden toegepast. Nederland moet tot een staat worden verklaard die van 1930 tot 1950 een ‘fascistoide fase’ heeft gekend, ‘waarin de traditionele burgerlijke democratie voor een deel een soortgelijke missie opknapte als waarvoor elders reactionaire massabewegingen met pseudorevolutionaire inslag door het kapitaal zo niet gemobiliseerd dan toch ondersteund werden.’ Een ‘specifiek fascistische structuurverandering’ was bij ons onnodig, aldus de schrijver, die blijkbaar niet beseft dat hij op deze manier het fascisme als zelfstandige verschijning geheel wegredeneert - een spandienst die de fascisten hem in dank zullen afnemen, want dat is precies wat zij ook altijd zeggen. Wat kun je nu tegen een beweging hebben die eigenlijk niets is of was, die zich niet van de ‘burgerlijke democratie’ onderscheidt dan in een wat meer militante houding jegens het cultuur- en ander bolsjewisme?
Hoewel er toch volgens Van Nieuwstadt wel iets bijzonders geweest moet zijn, want al in de volgende zin zegt hij: ‘Dat die structuurverandering’ (dus toch) ‘zich zo geruisloos kon voltrekken moet met de specifieke ontwikkeling van het kapitalisme in Nederland als koloniale mogendheid en met de daarmee gegeven mogelijkheid tot “export” van klassetegenstellingen samenhangen.’
Wederom loopt Van Nieuwstadt in een val, nu een van zijn eigen vrienden, de Duitse neo-marxisten uit wier arsenaal dit argument stamt. Hij doorziet niet dat het een typisch Duits argument is. Ja, kunst dat jullie (Nederlanders, Engelsen, Fransen, Amerikanen) geen echte fascistische periode hebben gehad. Jullie hadden koloniën en wij, Duitsers, niet. Als wij koloniën hadden gehad, hadden wij ook onze klassetegenstellingen kunnen exporteren en dan hadden ook wij geen fascisme gehad. Dit is een Duitse argumentering die rechtstreeks van Hitler is overgenomen, maar die nu als excuus in plaats van als eis wordt gehanteerd.
Maar als Van Nieuwstadt zijn importstelling over de export van klassetegenstellingen heeft weergegeven, zegt hij opeens: ‘Een taal- en ideologiekritiek kan die ontwikkeling niet blootleggen.’
Nieuwe teleurstelling! Ook hier is alles weer voor niets geweest. De wetmatigheden komen bij nader inzien toch niet voort uit het taalonderzoek van de projectgroep maar waren al van elders aangereikt. Van Nieuwstadt wist al dat het fascisme ‘wetmatig’ uit het kapitalisme was voortgekomen, of hij heeft 't in elk geval halverwege zijn studie ergens gelezen en toen alleen gekeken of het bij hem ook uitkwam. Toen dat niet zo was, heeft hij ten tweeden male zijn onderzoek gestaakt zonder aan zijn eigen opzet te twijfelen, nu omdat het achteraf eigenlijk altijd al had vastgestaan dat een taalkritiek hier geen uitsluitsel kon geven. Zo kun je lang aan de gang blijven.
Ons zou dit alles ontslaan van de verplichting de alfabetische woordenlijst van Aardgetrouw tot Aziatisch verder door te nemen (het is een verzameling van willekeurige historische, politieke, sociaal-economische en soms zelfs taalkundige opmerkingen, aan elkaar geregen op de wijze van A. is een Aapje, waarvan sommige kennelijk uit de eerste bewustzijnsperiode van Van Nieuwstadt stammen en andere uit zijn tweede), als het boek niet uit nóg een aardgetrouwe aardlaag bestond en misschien nog wel de interessantste van de drie. Behalve taalkunde en politiek wordt in deze even gebrekkige als veelzijdige studie ook ideologie bedreven en wel daar waar Van Nieuwstadt zijn bedoelingen in het licht houdt van de ‘materialistische’ cultuurtheorie.
Ook hier bewijst hij dat Nijmegen niet voor niets vanouds als ons venster op Duitsland geldt. In het Nijmeegs Universiteitsblad, waarvan Van Nieuwstadt redacteur is geweest en later een bloemlezing verzorgde, schreef hij in de jaren toen Ton Regtien er zijn eerste ideeën over een studentenvakbeweging in ontvouwde, al stukken die veel meer dan onder de meer ‘westerse’ studenten van Nederland gebruikelijk was en is, ingingen op Duitse politieke-culturele problemen. Toen Van Nieuwstadt in 1969 (eveneens bij de Arbeiderspers) een heruitgave van de Las Casas' bekende 16e eeuwse boek over de Spaanse gruwelen in Amerika liet verschijnen, was dit een directe navolging van een Duits voorbeeld. De Duitse links-radicale schrijver Hans Magnus Enzensberger had eerder een moderne Las Casas-vertaling gepubliceerd met een voorwoord dat door Van N. werd overgenomen en waarin de lijn van de West-Indische eilanden naar Vietnam
| | | | wordt doorgetrokken. Van Nieuwstadt voegt er in zijn eigen nawoord een paar Nederlands-Indische voorbeelden aan toe, benevens enige toepasselijke citaten van Marx, die blijkbaar zijn leidsman was geworden. (En niet alleen via Enzensberger of wie ook. Eigenhandig heeft Van Nieuwstadt op pagina 779 en 780 van Das Kapital een stukje gevonden over de Nederlandse slavenhandel op Celebes; volgens Marx was ‘niets karakteristieker’ voor de Nederlanders dan dit. Toch niet. Een betrekkelijk gering aantal slaven uit Celebes en Bali was op Java als huisbediende in gebruik. Karakteristiek voor de Nederlandse exploitatie van Nederlands-Indië was niet de slavenarbeid maar de gedwongen leverantie van produkten.)
Ook Van Aardgetrouw tot Aziatisch gaat regelrecht op Duitse voorbeelden terug, bv. op het boek Vom ‘Abstammungsnachweis’ zum ‘Zuchtwart’. Vokabular des Nationalsozialismus. Van Nieuwstadt rekent ze tot de ‘idealistische’ geschriften, d.w.z. die waarin volgens hem en de door hem aangehangen Duitse neo-marxisten, verkeerdelijk van ‘ideeën’ wordt uitgegaan, terwijl men om de ‘wetmatigheden’ ook in kunst en cultuur op het spoor te komen, moet uitgaan van materiële omstandigheden. Nu wordt ook meteen duidelijk waarom Van Nieuwstadt in zijn lexicografische studies wel moest blijven steken. Hij verwijt de ‘idealisten’ dat zij door het opstellen van zulke woordenlijsten de voorstelling in de hand werken dat het fascisme zou kunnen worden uitgeroeid door deze wóórden te verbieden. Welke waanzinnige tot zulke gedachten zou komen, vertelt hij niet. Wel is hij zelf het slachtoffer van zijn eigen theorie of dogma geworden doordat hij in zijn vrees voor ‘ideeën’ eigenlijk niet met een goed geweten op de betekenis van woorden en de daarmee aangeduide begrippen in kan gaan, dus ook het verschijnsel van woordvervalsing niet kan hanteren. Daarmee stelt hij een der meest essentiële taalverschijnselen van het fascisme buiten zijn onderzoek. Misschien omdat hij anders noodgedwongen op verwante verschijnselen bij andere en bij alle totalitaire systemen zou moeten ingaan (zoals Orwell in zijn Newspeak doet), hetgeen in zijn kraam der wetmatigheden niet te pas komt?
Steeds als Van Nieuwstadt bij een Awoord van de betekenis uitgaat, moet hij zichzelf tot de orde roepen. Het woord Arbeid, kernwoord uit het hele A-lexicon, omvat met zijn afleidingen 125 van de 187 tekstpagina's. Het bestaat uit een reeks van meest economische en sociale opmerkingen
| | | | over het begrip arbeid onder het fascisme, de situatie van de arbeiders en de verbindingen met het grootkapitaal, waaruit een argeloos lezer zou moeten afleiden dat het fascisme eerder door het Duitse grootkapitaal is overgenomen dan het omgekeerde, hetgeen Van Nieuwstadts eigen ‘wetmatigheid’ verkracht. En middenin staat dan deze onthullende en bij alle dogmatiek toch weer vertederende voetnoot: ‘Overigens ligt de preciese bewijslast van wat hier bewezen wil worden natuurlijk bij de economie, slechts zeer indirect bij het taalgebruik. Ik kan alleen maar vurig hopen dat dit boek een aansporing inhoudt tot bestudering van de werkelijke verhoudingen in Nederland.’
Van Nieuwstadts vrees voor directe woordbetekenissen in de orthodoxe zin, dus ook voor woordvervalsing, is een sterk voorbeeld van de verduisterende werking die absurd gebruik van het (historisch) materialisme kan hebben. In het neo-marxisme nummer van Wijsgerig Perspectief (12e jg. nr 1) tonen o.m. B.C. van Houten en Bart Tromp nog eens aan dat Marx zelf nooit zover gegaan is het historisch materialisme als een universele wetenschap, laat staan als een allesomvattende wereldbeschouwing voor te stellen. Dat ideeën van geen betekenis zouden zijn voor een taalbeschouwing waarin de relaties tussen taal en maatschappelijke achtergrond aan de orde worden gesteld, is een gekkigheid die Van Nieuwstadt bij zijn eigen onderzoekingen het uitzicht belemmert.
Natuurlijk bestaat er samenhang tussen taalgebruik en sociale situatie. Nancy Mitford heeft dat met haar society-spelletje over U en Non-U voor het Engels duidelijk gemaakt zonder ook maar één keer aan Engels (of Marx) te denken. Elke sociale kring heeft zijn specifieke taalgebruik, al is het voor mij zeer de vraag of dit met iets zo algemeens als een ‘klasse’ ook het geval is. (De arbeidersklasse omvat volgens van N. immers ook studenten en wetenschappelijke arbeiders.) Dit zou onderzocht kunnen worden, het zou in elk geval éérst vastgesteld moeten worden alvorens men met gebruikmaking van een aantal goedgekozen sleutelwoorden zou kunnen nagaan welke klasseverschijnselen langs deze weg in het fascisme zijn aan te geven. Maar omdat hier dan(ook) gebruik gemaakt zou moeten worden van woordbetekenissen, zou het geheel een ‘idealistische’ en daarmee volgens Van Nieuwstadt verwerpelijke onderneming zijn. Het onderzoek zou bv. geen plaats kunnen krijgen in het nieuwe leervak van de materialistische taalstudie dat Nijmeegse neerlandici volgens berichten uit deze grensstad aan hun studiepakket toegevoegd willen zien. (Toegegeven dat zelfs een ‘materialistische’ studie van maatschappij-invloeden op de taal heel wat boeiender kan zijn dan de met computers opgezette structuurstudies die het andere uiteinde van het scala der hedendaagse taalstudie vormen.)
In de Nijmeegse studentenkring heeft Van Nieuwstadts boek blijkbaar veel indruk gemaakt. Kritiekloze marxisten hebben het onthaald als ‘een belangrijk boek’, ‘een zeer bruikbare aanzet voor een materialistische kritiek op ideologische verschijnselen’, aldus citeer ik J.F. Vogelaar in De Groene van 12 juni 1971. Vogelaar is zelf een producent van materialistische stukjes en een groot, althans enigszins bekend, marxist. Hij zou het op grond van het materialistische uitgangspunt geheel en al eens moeten zijn met Van Nieuwstadts maatschappijanalyses van het fascisme en hij is het in dit stuk dan ook, al komt de slotparagraaf aan het eind van een enthousiaste, paginalange bespreking toch een beetje als een anticlimax: ‘Bij een dergelijk omvangrijk werk’ (kom, kom, Vogelaar, het zijn nauwelijks 200 pagina's met een inventaris van rond vijftig woorden), ‘kan moeilijk als bezwaar gelden dat de fascistische taal grotendeels aanleiding blijft voor een theoretische uiteenzetting over het fascisme zelf - het komt niet zo ver dat vanuit de beschreven materiële basis de typische functies van taalkenmerken, stijl, grammatica, retoriek enz. uitgewerkt worden - maar het belangrijkste gedeelte van een materialistische ideologiekritiek, namelijk de politiek-economische functies concreet historisch aan te geven, heeft Van Nieuwstadt uitstekend onder handen genomen.’
Hoewel dit laatste eigenlijk niet het geval is, kunnen we dit onderwerp laten rusten. Het is immers veel opmerkelijker dat materialist Vogelaar het niet als een bezwaar ziet, het tenminste ‘moeilijk als bezwaar kan (laten) gelden’, wanneer een door de auteur en door hemzelf als materialistisch beloofde taalstudie, iets heel anders blijkt te zijn. Als de twee kampioenen van de materialistische cultuurstudie in Nederland, Van Nieuwstadt en Vogelaar, het erover eens zijn dat een materialistisch taalonderzoek geslaagd kan zijn ook al is het helemaal geen materialistisch taalonderzoek (maar bv., als hier, een soms aardige, soms oppervlakkige, soms uiterst verwarde politieke uiteenzetting), wat moet dat dan betekenen? Antwoord: dat er geen materialistische taalstudie bestaat en dat hier alleen sprake is van de ene ideologiekritiek op de andere, van marxistische kritiek op het fascisme. Het enige
| | | | nieuwe is dan dat zij een bekende communistische stelling (nl. dat elke niet-communistische maatschappij fascistisch of fascistoïde is) op hun manier nog eens ‘bewijzen’ door uit een mislukt taalonderzoek een omgekeerde conclusie te trekken.
Om zo'n krukkige argumentatie als bewijs te beschouwen, moet je wel uit ons geestescentrum Nijmegen komen, waar als resultante van nu eens botsend, dan weer convergerend jezuietisme en marxisme al jarenlang een grenzeloze verwarring heerst die niet door enige aanraking met de praktijk van de ‘echte’ arbeidersbeweging wordt getemperd.
Wat heeft dit milieu ermee te maken? Voor een goede marxist natuurlijk alles. De stelling dat Nijmegen maar wat ronddaast omdat het geïsoleerd is van de echte arbeidersbeweging (die daarentegen wel het studentenleven van Amsterdam en Groningen bevrucht), is dan ook niet van mij maar van de redactie van het maandblad Te Elfder Ure, een uitgave van de SUN die het dubbelnummer 9 en 10 van de jaargang 1961 aan het onderwerp Studenten en arbeidersbeweging heeft gewijd. De redactie heeft de gerenommeerde Amsterdamse marxist Ger Harmsen te hulp geroepen om een aantal dissidenten te bestrijden ‘vanwege hun theoreties primitivisme dat een volstrekte negatie inhoudt van het denken van Marx’. Het gaat tegen de ook in Nijmegen opgedoken leninisten-marxisten, anders gezegd maoisten, of wéér anders gezegd: Michel van Nieuwstadt!
Blijkbaar heeft deze theoreticus van het socialisme zich na de voltooiing van zijn Aardgetrouw rap ontwikkeld tot een aanhanger van het maoisme - het zoveelste geval van de moderne dogmaticus in de linkse beweging die zich binnen een of enkele jaren in steeds even diepe overtuiging achtereenvolgens laat kennen als aanhanger van volstrekt tegenstrijdige ideologieën. Wat Van Nieuwstadt betreft ging het van idealist via neo-marxistisch materialist tot maoist. Het is in omgekeerde richting Alexander Cohens overgang Van anarchist tot monarchist, alleen niet zo boeiend beschreven.
Ik geef toe: het bespreken van de strijd die miniatuur-marxisten onder elkaar voeren, wordt al gauw het vlooien van een héél klein aapje, maar in de eerste plaats is het een aapje dat Van Nieuwstadt ons in zijn eigen marxistische leerboek (A. is een aapje) zelf heeft opgedrongen, en ten tweede is de strijd van Te Elfder Ure tegen Van Nieuwstadt opmerkelijk omdat zijn oude strijdmakker Vogelaar zelf een der belangrijkste redactieleden is. (Hij wordt terzijde gestaan door meer orthodoxe marxisten als Ton Regtien en Eric Pearl.) Nochtans zal ik me erg beperken.
Blijkbaar is binnen de boezem van de SUN een ideologische strijd ontbrand, die voorlopig door de anti-maoisten is gewonnen. Van Nieuwstadt stelde - ik durf niet te schrijven ‘stelt’, want het is alweer een paar maanden later, godweet wat die jongen nu weer verkondigt - dat de studentenbeweging niet als zelfstandige eenheid kon optreden. Een studentenbond zoals hij die zich voorstelde ‘moet de belangen van het proletariaat onder de studenten vertegenwoordigen, niet omgekeerd de belangen van alle studenten als belangen van het proletariaat afschilderen.’ (Voorstellen bij de oprichting van de Studentenbond Sociologie.) In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat de SUN onder controle van de maoistische partij zou komen te staan, hier vertegenwoordigd door de Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland, de KEN.
De redactieraad van de SUN en de redactie van Te Elfder Ure, wat voor een goed deel hetzelfde is, heeft zich hiertegen gekeerd, o.m. met medewerking van Harmsen. Hij noemt laatdunkend de cijfers van de KEN, een splinter met tussen 100 en 150 leden waarvan de betekenis zeker niet zulk zwaar geschut in de tegenaanval zou rechtvaardigen als er van het maoisme buiten de KEN om niet een veel groter invloed op de Nederlandse studenten zou uitgaan. In zijn meer theoretische bestrijding van het maoisme onder de studenten zegt Harmsen onder meer: ‘De grondfout van de ondertekenaars’ (de maoisten) ‘is dat zij - en dit is typisch voor theoretici die buiten het dagelijkse politieke gevecht staan - de maatschappij als een gesloten systeem opvatten en allerlei verbindingslijnen binnen dit systeem verabsoluteren en depersonaliseren. (...) In deze sociologische schematiek gaat de veel rijker geschakeerde en veel tegenstrijdiger en inkonsekwenter funktionerende werkelijkheid geheel verloren.’
Goed gezegd Harmsen, oude marxist. Het is precies de kritiek die tegen Van Nieuwstadts materialistische taalstudie van het fascisme kan worden ingebracht. Nu hoort hij 't eens van geen vreemde.
|
|
|