|
| |
| | | |
[289]
Babylonisch post scriptum
W.J. Rozendaal 14-12-1899 / 19-4-1971
R.W.D. en R.D.E. Oxenaar
op de tafel liggen oude nummers van ‘simplicissimus’ (1902/1903, met de bijterige bulldog).
het licht is al aan. december 1951.
‘kijk es, gulbransson, 't origineel van doeve mét lading: prins horribilis scribifax ...’
de hand met pijp wijst de lijnen.
de sneeuwvlokken tegen het donkere glas zien er grafisch uit: zwart-wit.
‘zie je dat verschil in kleurgebruik bij thöny en th. th. heine, overigens: de vormoverdrijving is bij hem altijd “gezien”.’
de leerlingen staan als een ongeordend orgel om hem heen.
georg grosz, de pathetische prenten van pascin: ‘dat is écht, die is in een bordeel opgegroeid’
‘en over “lelijke” en “nonsense”-typografie gesproken: bartwuchsbeförderer, jeder mann schnellzeichner!, schöne büste, zo'n advertentie-pagina is alsnog als grafisch middel niet te versmaden’.
een klein draadje spuug tussen boven- en onderlip.
In zijn vaste lokaal op de Haagse Academie van Beeldende Kunsten hing een citaat van Thomas Mann aan de muur: ‘Es ist an der Zeit das klinisch Minderwertige heilig zu sprechen’. Het afficheren van zo'n zin op die plek door die man werd hevig irritant gevonden door sommigen en anderen zagen zich daarmee bevestigd in hun oordeel over de geïrriteerden. Het wekte ook de verwarring, de verwachting en de gewapende aandacht karakteristiek voor iedere communicatie met de leraar, die in die uitspraak ook zichzelf ironiseerde. Een kliniek is o.a. een inrichting waar patiënten worden verpleegd zonder dat er onderricht plaats heeft.
Rozendaal kon zeer ironisch zijn en fel agressief, maar zonder ooit zijn eigen kwetsbaarheid te kunnen of te willen verhullen. Zijn radicale relativering van iedere neiging tot Kunst met een grote K maakte indruk omdat hij er zichzelf niet bij spaarde. Kunst Productie vond hij niet meer zo nodig en hij propageerde dat al in een tijd toen zo'n standpunt nog klinisch minderwaardig werd gevonden. Hij stond voor een vak, een métier dat je op een fatsoenlijke, zindelijke en maatschappelijk aanvaardbare manier moest leren beheersen.
‘De kunstgegadigden zijn een secte gaan vormen, die haar relatie met “het beeld” niet meer erkent, er kennen wil of herkennen kan. Sinds de Kunst als oogmerk gesteld werd zijn de volgende uitspraken pas bij nadere beschouwing lachwekkend: “Een artiest moet nerveus zijn”, “gedroomde werkelijkheid”, “zou jij (met werk) dan naast een foto willen hangen?”, “als Rembrandt de camera gekend had had hij gefilmd” (volgens mij, W.J.R., had hij zich minder pathetisch geuit, als gewaarschuwd man). Elk dezer uitspraken duidt op een volkomen gemis aan vakmatig beeldende belangstelling, waarvoor in de plaats is gekomen dat de artiest de artiest interesseert als zenuwlijder.’
De leerling die op papier aan het schmieren sloeg kon na uren van zwijgende observatie Rozendaal achter zich vinden met de opmerking: ‘Weet jij wat snot is?’. Over het vooroorlogse nederlandse kunstklimaat was hij na de oorlog vinnig kritisch. ‘Pulchri’ en ‘Willink’ waren daarbij sleutelvloeken. Maar het naoorlogse internationalisme, Cobra, Ecole de Paris, Tâchisme, werd even onverbiddelijk uiteengerafeld. Wie zo nodig ‘vlekken’ wilde maken kon dat doen als hij er na de relativering nog behoefte toe voelde en dan wel graag met een persoonlijke inzet en vooral niet ‘mooi’. Deze stellingname werd steeds opnieuw geprojecteerd tegen het vooruitzicht van een maatschappelijke integratie die zou bestaan uit Pulchri (nog net als toen) en de contraprestatie.
Positieve voorkeuren had Rozendaal ook, al werden die net zo goed gerelativeerd. Léger vond hij belangrijk vooral om het oncharmante in vergelijking met b.v. de latere Braque. Het Bauhaus werd genoemd, niet als een begin en zeker niet als ‘het einde’,
| | | |
maar met nadruk op de eerlijkheid die er vanuit ging.
de kasten waren ordelijk. ‘de dingen van rozendaal’. een schedel, schelpen, een kabelspanner, keurige stapels papier, een doosje perry & co's planished pointed PENS, lichtblauw, roze en grijs, perry & co limited, old bailey, late holborn viaduct, london. linoleum, gutsen, burijnen, graveerkussens, een opgezet aapje, inkt rollen (niet op de gelatine laten liggen!) een flesje vernis noir au pinceau pour retouches marque ‘lamour’ van lefranc, een ledepop, tubes en potten druk-inkt, werkstukken van leerlingen, grote indruk-wekkende zwarte mappen, een spons, een roos van was.
Hij sprak met bewondering over het vroege werk van Georg Grosz, maar zette diens afgang in Amerika er altijd meteen achteraan. Steinberg was een erg goed tekenaar, maar die krullen mocht je op geen voorwaarde namaken.
Fotografie zag hij als een mogelijkheid om tot ordening van gegevens te komen en via Breitner als voorbeeld kwam hij daarbij tot inzichten die vooruitwezen naar wat in de zestiger jaren zou gaan gebeuren.
Afrika, de Etrusken, het vroeg-Romaans, kindertekeningen werden behandeld en dan was Cézanne steeds weer belangrijk en ook Beardsley en Duchamp, juist omdat hij niet meer meedeed. Mondriaan vond hij te calvinistisch dwingend. Wat je deed moest niet mooi worden, maar hevig en direct. Wilde je bouwen dan waren er Cézanne, Feininger, Gris en de vroeg-cubistische Picasso als voorbeelden. De strip kwam vaak ter sprake: Disney, Little Abner, Pogo en Bommel. Het ordinaire en vulgaire stelde hij toen al als een bijzondere mogelijkheid, om de noodzaak er achter.
hij staat grimmig aan zijn pijp te trekken voor 't grote raam in ‘51’. boven 19e eeuwse huizen waar de zon schel op schijnt en de zuurtjes-groene hertekamp met zware bomen is de lucht donker grijs. er blaffen honden buiten.
‘kijk, willink’ (grinnikt) ‘als jij een lucifer aan- | | | |
steekt verbeeld je je niet dat je prometheus bent (neem ik aan) maar je kunt daarbij tóch aan prometheus denken. je kan ook nog gladschilderen zónder zo'n fuss te maken.... dan toch nog liever böcklin of tadema’.
In wijder verband werden Rozendaal's levenshouding en kunstbeschouwing gevoed door het klimaat van Nietzsche en Ter Braak en door Kafka vooral. Begrippen als metamorfose, angst, het onbegrijpelijke, de verwondering, het zinloze klonken door alle lessen. Wat is waar?, wanneer ben je echt?, hoe ontkom je aan de botheid en het onlogische in de maatschappij?, vragen die geen antwoord kregen maar werden omspeeld via Morgenstern, Ubu roi van Jarry, Eliot en Joyce. In zijn eigen tekeningen, vaak illustraties bij werk van deze schrijvers werkte dit door, niet ‘leuk’, niet grafisch ‘mooi’, wel expressief en authentiek en vervuld van een humorloze humor.
bertram weihs liep soms bijna net zo, (hij was daar erg goed in): een beetje scheef, een beetje in elkaar gedrukt, snel, met z'n hoofd omhoog, een das om en een bruine aannemershoed op. niet in het midden van de gang. (een krab, een magere leeuw) zijn hand met pijp tegen zijn borst gedrukt alsof hij daar een belangrijk bericht vervoerde.
alleen had bertram een zwarte hoed op.
Rozendaal was veeleisend zonder te eisen, omdat hij op basis van een als nuchter en hard omschreven vak indringend een mentaliteit overbracht. Hij was onveranderlijk zichzelf en onveranderlijk consequent in situaties. Op plichtplegingen reageerde hij letterlijk, op geleuter zo cryptisch of critisch dat de ander in verwarring ophield. Hij kon grillig lijken in de snelle wisseling van een analyserend, erudiete formulering naar woordspelige ironie, of van een introverte alleenspraak met niet meer te volgen ge dachtensprongen naar een onthutsend raak, recht op de man af commentaar. Hij was kortweg niet soepel in de omgang, lastig voor zichzelf en anderen - Autoritair zonder het te willen zijn, of juist om het te zijn en het zo weer niet te zijn - Bij een studium generale rond 1950 aan de Leidse Universiteit, waarvoor hij drie keer zou spreken, kwam toen iedereen al zat en dacht waar blijft ie, een kleine man in een voor die tijd zeer onprofessoraal pak met een woedend gezicht vinnig de hele zaal doorstappen.
Hij hield halt voor de grote schoolborden op het podium en ging met zijn rug naar de zaal zwijgend en in razend tempo een aantal tekeningen maken, waarbij in elk een bepaalde tekenmethode en een stijlprincipe duidelijk uitkwam. Daarna marcheerde hij zwijgend en woedend terug tot achter in de zaal en begon vandaar al heen en weer lopend in kort afgebeten zinnen zijn college. Met dit mengsel van show en kunde, verlegenheid en overwicht had hij de in wezen nauwelijks geïnteresseerde Leidse dames en heren studenten volledig te grazen: stampvolle, ademloze zalen de volgende keren. Geen kunstenaar willen zijn en toch iets maken, gewoon zomaar, maar dan wel ambachtelijk goed verantwoord en niet corrupt wel heel persoonlijk en eerlijk en toch maatschappelijk bruikbaar, wel kwaliteit, wel de vondst, maar geen gecoquetteer ermee, wel succes, dat wil zeggen respons, maar geen concessies. In dat spanningsveld leefde Rozendaal en bracht hij zijn leerlingen. Zij hebben het niet gemakkelijk bij hem gehad,
| | | | | | | | voor velen werd zijn leiding een zware belasting en sommigen gingen zelfs weg voor zij zijn lessen moesten gaan volgen.
de eerste keer in linoleum snijden is erg moeilijk. jezus, wat moeilijk. de eerste vogels beginnen te fluiten. 't stelt nix voor, erg slecht, hij ziet natuurlijk dat 't rot is: ‘zo hybridisch als de pest’ in 't park vliegt een reiger. wat heb ik de pest aan rozendaal. ik ga niet.
maar:
‘hé, zo begon ik ook, zeg kijk eens (tegen de klas) wat een gekke moeite.’ ongewapend, vriendelijk met een blikkerende gouden tand onderuit over zijn bril kijkend.
In vergelijking met de twee andere grote naoorlogse leraarsfiguren aan de Haagse Academie: Drayer en Citroen is de invloed van Rozendaal op twee manieren zeer direct en persoonlijk geweest.
De voor toen nog ongebruikelijk sterke nadruk op de maatschappelijke positie van de kunstenaar heeft gemaakt dat velen inderdaad hun weg vonden. Rozendaal verkocht zijn leerlingen goed, zorgde zo mogelijk voor banen.
Er kwamen er maar weinig in de contraprestatie, al waren dat vaak juist de besten. De meesten vonden een plaats op de reclamebureaus, werden grafisch ontwerper, illustrator, kwamen in het onderwijs of in de sfeer van de ‘Art Directors’ en... bleven er. Hoewel een term met ‘snob-appeal’ (om maar niet over ‘account-executives’ etc. te praten ...) was er voor Rozendaal niets tegen art-directors als je dat maar niet met een nerveuze strikdas was, in het idee dat je eigenlijk kunst moest schilderen. Als er een zelfkant zit aan dit beleid dan misschien dat sommigen mogelijk te sterk werden gemotiveerd in de richting van de gebonden beroepen zonder de vrije sektor zelfs als alternatief te hebben ervaren. Het Rozendaalse standpunt is overigens nu nog even realistisch als toen. Er is nog steeds geen zinnige oplossing gevonden voor een ‘post graduate’ begeleiding van kunstenaars.
aan de muur collages van krantepapier ‘moeder aarde/COAL’ (dat kwam, dat bonkige mens, omdat ‘de lange’ geen ‘knappe’ tekeningen maken kon; zijn stroeve moeite kreeg een eigen hevige expressie, net als de ‘onbegaafde’, beperkte kracht van ad roskam) er werd aan toneeldécors gewerkt en aan posters voor de boekenmarkt in de bijenkorf. op de kastdeur nauwkeurig bijgehouden werklijsten. een naaktmodel op een kist met een ruitvormig gat. aan de muur druk-experimenten illustraties, schilderijen, knipsels.
cement, glas, geknipte tegels in dozen, een manquette voor een jaarbeursstand, kubussen, driehoeken, soms een hond of kinderen.
Stilistisch is de invloed van Rozendaal meer aanwijsbaar en sterker verbreid dan hem lief zal zijn geweest. Zo iemand dan moet hij van mening zijn geweest dat als je de vent bewonderde, je de vorm niet moest naäpen. Hij werd de man achter een klimaat van Haagse kunst dat karakteristiek is voor de vijftiger en zestiger jaren en waarvan de beste vertegenwoordigers landelijke erkenning vonden.
Westerik, Berserik, Bouthoorn en Bertram Weihs, om er enkelen te noemen, geven in hun eigenheid en samenhang de vruchtbare doorwerking van de invloed Rozendaal duidelijk weer. De spanning van een expressionisme dat mede voortkomt uit de behoefte niet charmant te zijn, maar toch steeds aan de grens van die charme leeft. De krul van het illustratieve, die in persoonlijk handschrift inhoud wint. Een figuratief uitgangspunt dat alle vrijheden van het abstracte daarbinnen vangt. Een anecdotiek, die ‘naïef’ of sec inventariserend, fantastisch, op de rand van surreëel of caricaturaal kan worden. Een emotionele bevangenheid, die de schreeuw binnen de perken houdt, die naar vorm en kleur en naar formaat ingehouden, relativerend werkt. Een invloed die ook duidelijk merkbaar is in de ‘werkhouding’ van bij hem opgeleide grafische ontwerpers. Rozendaal vertelde graag het verhaal hoe de zeer serieuze leraar Meyer in de klas een Kandinskyaanse theorie verkondigde over lijnen die onder in het vlak beginnen, opstijgen tot een hoogtepunt en dan ombuigen en tot brede ontwikkeling komen, waarop de leerling Bertram Weihs lakoniek opmerkte: ‘Heeft een paraplu dat ook niet?’.
‘Laten we toch paaseieren kleuren, wie weet waar dat toe leidt? A bas de museumkunst, advienne que pourra! Dépit wellicht, maar het museum a priori is wat penibel; zelfs de museumdirecties zien dit in en exposeren paaseieren af en toe, wat heel vervelend is voor hen die eieren niet en zich en het museum wél au sérieux nemen’.
Zijn gezondheidstoestand dwong Rozendaal om in 1959 met vervroegd pensioen te gaan als leraar, een plotseling einde van een jarenlange intense communicatiemogelijkheid.
Zijn klas was steeds meer dan een werkruimte geweest. Zijn lokaal was zijn heiligdom en geen ander moest het hart hebben daar iets te doen. De werkwijze, de sfeer, maakten het tot een workshop in de nu
| | | | gangbare betekenis van het woord, een werkgemeenschap waarvan hij de onbetwiste centrale figuur, de projectleider was. Hij vond daar het klankbord en het weerwoord voor zijn ideeën, dat hij nodig had.
‘Als de schrijftaal eindelijk zover is, dat de dienstbode er behoorlijk gebruik van zou kunnen maken, schrijft zij onbehoorlijk in notariële termen, of in het slang harer mevrouw; terwijl de libertijn eerder neigt naar een behoorlijke toepassing van ci-devant grammaticale onbehoorlijkheden. De literatuur is dood; leve de spreektaal! = De schilderkunst is dood; leve de plaatjes!’
Rozendaal kon technisch alles. Hij begon als glazenier, werkte in de keramische en de glasindustrie, voerde monumentale opdrachten uit, schilderde, tekende, aquarelleerde, en werd vooral bekend als graficus, eerst in de toegepaste sektor, voor de oorlog vooral via de Nederlandse Exlibris Kring en na de oorlog door zijn kleurdrukken in een zelf ontwikkeld en steeds op de prachtige, ouderwetse, eigen pers uitgevoerd procédé van gemengde hoog-, diep- en vlakdruk. Hij wilde kunnen, wilde bruikbaar zijn voor anderen, maar daarnaast bleef de diepe behoefte het maken te zien als een hobby, als een vorm van huisvlijt binnen de eigen kring, iets dat je gewoon deed omdat je het wilde doen zonder betekenis of consequenties.
‘für Elise’ am 27 april zur Erinnerung L. van Beethoven poco moto
De laatste twaalf jaar van zijn leven keerde hij in naar die eigen kring: vrouw, kinderen, huis en tuin. Zijn grafische productie liep geleidelijk terug, hij wilde geen geformaliseerde estetiek meer, geen kunstdingen. De vraag was trouwens gering en het drukken werd hem fysiek ook te zwaar, hoewel Petra, zijn vrouw, vaak drukken en werktekeningen maakte.
Hij illustreerde nog wat boeken, vooral graag kinderboeken, die dwongen tot exacte feitelijkheid in de weergave, en hij nam nog één monumentale opdracht aan voor een school. Er ontstonden prachtige ontwerpen, vrijer, vanzelfsprekender dan hij ooit gemaakt had, groot gezien en toch meer dan ooit vervuld van de gevoeligheid voor nuances, die hem bij alle agressieviteit steeds eigen was. De ontwerpen werden dankbaar aanvaard, maar van uitvoering kwam niets. Materiaal en techniek waren zo gekozen, dat alleen hijzelf het zou kunnen maken, maar hij kon het fysiek niet meer en wist dit van het begin af. Het was hem genoeg dat nog éénmaal een idee praktisch aanvaardbaar bleek en dat hij wist hoe het had kunnen zijn. Hij had nooit publiciteit
‘Als de intelligentia het overleeft, is er nog werkterrein genoeg voor de toekomst van het beelden; dit voor de zuren, die het wel gemakkelijk vinden om de fin de siècle te spelen. Maar mocht “het schilderij” eens overlijden: het beelden kan de vorm schilderij missen, zoals Cézanne de toneelmatige voorstelling in zijn schilderij missen kon (en wou)’.
gezocht, wel een uitweg voor zichzelf en een antwoord. Zijn maken, zijn creativiteit richtte zich allengs uitsluitend op het huis en de tuin die hij eerder zelf ontworpen en vrijwel met eigen hand gebouwd had. Hij maakte ambachtelijk prachtige en eigenlijk hele gekke kisten voor zijn grafiek en tafels in het atelier, die doen denken aan het meubilair van de Amerikaanse Shaker sekte. Hij werkte aan de open haard en de wanden er omheen in de woonkamer, met ruwe steen en koperplaten en later met schilderingen. Hij verbouwde het interieur van zijn 2 c.v. tot een tegelijk ambachtelijk logisch en volkomen absurdistisch environment. En hij werkte steeds meer en steeds uitvoeriger in de tuin. Bomen, struiken en planten werden zorgvuldig gegroepeerd en daartussen ontstond geleidelijk van alles: paden, terrassen, muurtjes, een vijver, een tafel, een kasje, palen voor het ophangen van was en een paal voor een brievenbus. Alles uitgevoerd in brokken natuursteen die her en der bij elkaar werden gezocht, keien en kiezels, met cement er tussen en bouwsels van soms iets gekleurd cement, vrij gevormd, afgegoten of met ready-made's. Er zijn altaartjes en totems, trapjes en sculpturen bij, groeisels en muurtjes en gezichten en in het stoepje voor de voordeur zijn hand-afdrukken van hem en van zijn vrouw gemaakt. Een beetje mooi en een beetje Hollywood dat laatste, serieus en toch niet. Zoals het geheel zomaar en toch bedoeld, toch zeer overwogen is.
die beletteringen van rozendaal zijn eigenlijk niet goed, maar ze zijn helemaal rozendaal
Rozendaal keerde in tot het soort neo-primitivisme, dat hij eerder graag propageerde en demonstreerde. Hij ‘bakte zandtaartjes’, maar het resultaat doet denken aan een Zen-tuin en ook aan de postbode Cheval. Huis en tuin werden zijn workshop, een kleine commune waar hij in stilte een hip leven leidde in ongebonden creativiteit en directe speelzin.
Het resultaat is ernstig en actueel. Hij
| | | | | | | |
deed wat velen zich wensen. Daarnaast bleef hij lezen, bleef volgen wat er gebeurde in de wereld en gaf daarop commentaar. Maar het klankbord ontbrak nu. Hij wilde het zeggen, zich uitspreken. Hij probeerde zijn gedachten op de band te zetten en hij schreef, maar vond de tegenstand niet, die hij in materiaal en mensen steeds zocht.
op zijn tafel in zijn atelier stond een flesje met pillen van organon voor zijn hart.
serial nr.: code / 1970 / I / 70 / 5
‘orgaan...? non’
Er ontstaan cryptische brieven met tekeningen en marge, die nooit verzonden werden, en tekeningen, krabbels, die tot citaten leidden en die weer tot woordspelige gedachten sprongen. Krantenberichten zetten hem op een spoor. ‘Vos graaft in bos hoofd van een sinds acht maanden vermiste vrouw op’ en er volgt een reeks tekeningen omringd door geschreven commentaren die hem weer terugvoeren naar zijn lectuur, citaten uit Dante en Truman Capote en dan weer een bericht uit Time over Bach als leraar. Als steeds in zijn leven denkt hij sneller dan zelfs deze sneltekenaar kon noteren. Als steeds blijft zijn tekenen een haarscherp, lenig en venijnig noteren over mensen en situaties. Als steeds behoudt zijn schrift het prachtige calligrafische karakter dat vrijwel al zijn leerlingen van hem meekregen. Bij hem is die calligrafie mede een uitdrukking van close reading, van intense aandacht voor het woord, voor grammaticale en semantische dubbele bodems en voor de metamorfose van woord naar beeld.
schroeven, moeren, koper, een dikke plaat aluminium, vers gezaagd hout, schroeven in hout schroeven, oude jampotten (de deksel aluminium geschilderd) vol koperen nagels, ogen en oren. dopjes, haakjes, pennetjes, ringetjes. een koperen onderdeel van een zeilboot-tuigage.
Er lopen sporen van hondepoten over deze bladen.
Hij was daar op het laatst van zijn leven zeer door gefascineerd. Die afdrukken komen en gaan zo als ze willen, zo was hij gekomen en zo wilde hij gaan. Een man die iets bereikte, die iets deed dat anderen bewuster liet denken, omdat hij leefde vanuit een introverte inside wereld, relativerend en essentiezoekend, gericht op de ontluistering van het eigen doen, maar ook op het intense plezier van zien en maken, zo maar.
| |
| | | |
Willem Jacob Rozendaal
1899 |
Geboren te Scherpenzeel |
1916-1924 |
Werkt op verschillende glasateliers o.a. te Den Haag, Haarlem, Dordrecht, Utrecht en Rotterdam. Volgt in dezelfde jaren enige lessen aan de academies te Den Haag en Rotterdam. |
1921 |
Eerste houtsneden. |
1924-1928 |
Ontwerper bij de aardewerkfabriek de Sfynx te Maastricht. |
1926-1936 |
Veel gelegenheidsgrafiek. Sinds de oprichting in 1932 meestal in samenwerking met of in opdracht van de Nederlandsche Ex-libris Kring. |
1928-1933 |
Ontwerper voor de Kristalunie te Maastricht. |
|
Leiding bij vormgeving, ook bedrijfstechnisch werkzaam. |
1929-1930 |
Medewerker van architect H.Th. Wijdeveld bij de uitvoering van het Nederlandsche Paviljoen op de wereldtentoonstelling te Antwerpen. |
1937-1959 |
Leraar aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag. |
1938 |
Autoreis van bijna 5 maanden naar Midden Afrika (Niamey aan de Niger) |
1943 |
Eerste kleurdrukken (hout-, lino- of kartonsnede). |
1943-1951 |
Werkzaam te Delft. |
|
Illustreert gedurende de oorlog enige clandestiene uitgaven. |
1944-1951 |
Houtsneden, naakt, portet, dieren. |
1951 |
Eerste kleurdrukken volgens eigen procédé (combinatie van hoog-, diep- en vlakdruk). |
1954 |
Vier glas-in-loodramen voor de huishoudschool te Delft. |
1954 |
Sierbeton, leisteen mozaïek en chromolithpleisterwerk voor het Grotiuslyceum te Den Haag. |
1957 |
Twee mozaïeken in terrazzo-cloisonné voor een bejaardentehuis te Vlissingen. |
1959 |
Overzichtstentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum, aangeboden door de Jacob Marisstichting. |
1969 |
Kleine contour, Delft. |
1971 |
Overleden te Wassenaar |
Ook de tekeningen en teksten op pag. 20-21 en het inlegvel zijn van W.J. Rozendaal
Citaten uit: ‘De erfgenaam van een fictief entrepôt’, Libertinage 5/1949;
‘Babylonische brief’, Libertinage 2/1949
|
|
|