[De crisis van het reformisme (vervolg)]
heden. Toen het kabinet-de Quay aantoonde dat een na-oorlogs rechts kabinet wel een bron van inspiratie voor het vaderlandse cabaret, maar geen wezenlijke bedreiging van de sociale verworvenheden betekende, verviel dit argument, en moest de P.v.d.A. konstateren dat ondank 's werelds loon is - ‘de mensen hebben het door ons toedoen veel te goed gekregen,’ vertrouwde een veteraan uit de beweging me eens toe. De eerste lichting nieuw-linksers heeft geprobeerd nieuwe doelstellingen te formuleren voor het reformisme, maar bereikte daarmee in eerste instantie vooral een grote beroering in de partij, die nog niet is afgelopen, en waar tal van dwepers en romantici als vliegen op de stroop op af komen.
Een zaak die daarbij ook een rol speelt, is dat bij de oude sociaal-democraten altijd op de achtergrond gestaan heeft, dat men langs de weg van geleidelijke verbeteringen de maatschappij rijp zou maken voor de realisering van iets dat men ‘het socialisme’ of de ‘socialistische maatschappij’ noemde. Wat men zich daarbij moest voorstellen was evenmin duidelijk als bij degenen die tegenwoordig naar een totale maatschappijhervorming streven, maar het maakt wel, dat wie beweert van het soort stukken dat in perioden voorafgaand aan kongressen en verkiezingen circuleert, dat ze niet echt socialistisch zijn, altijd op instemming bij een deel van de oudere garde kan rekenen, ook bij mensen die tegelijkertijd aarzelen of ze niet de stap naar DS'70 zullen wagen.
Dit alles leidt ertoe, dat er een afkeer ontstaan is van regeringsdeelname. ‘Partijprogram, oppositieprogram’, eist de F.J.G. De anti-KVP-motie was niet alleen een uiting van afkeer van de K.V.P., maar vooral ook van het dragen van verantwoordelijkheid binnen een maatschappij die vies en voos is. Voorzover men programmatisch bezig blijft, komt er als reaktie op de onvoldoende aandacht voor dit soort problemen in vroeger dagen, een onevenredige nadruk te liggen op demokratiseringskwesties: wanneer er twee jongens van school worden gestuurd omdat ze in de klas met kapotjes hebben zitten spelen, is de P.v.d.A. in rep en roer, maar het teruglopen van de woningbouw in de grote steden accepteert men gelaten. De hele woningbouw kwam in het oorspronkelijke verkiezingsprogramma 1971 op een onopvallende plaats, een eind na de instelling van regionale radio- en TV-zenders; voor opvoering van de arbeidsproduktiviteit in de bouw interesseert zich helemaal geen hond.
Een andere bedenkelijke reaktie op de vroegere negatie van het probleem van de machtsongelijkheid, is dat meer en meer geeist wordt dat de P.v.d.A. zich a priori conformeert aan z.g. aktiegroepen. Er zijn