die bink van d'r, die is kunstenaar. Ze buiten de bezittende klasse uit, zeggen ze. Want ze doen het voor hun ideaal, dat óók nog. Van het geld dat die tijgerin van me verdient met liggen, gaan ze revolutie maken. Nou ja, laat ik me maar niet kwaad maken. Ik ben in staat achterop je bromfiets te springen om samen met jou de stad in te rossen om die dweil 's effe af te drogen’.
‘Laat maar’, zei de vrouw, ‘die fijne dochter van je komt heus wel met hangende pootjes bij ons terug. Let op mijn woorden...’.
De man was een ogenblik stil en zei toen: ‘Nou wat anders. Heb jij d'r wel 's bij stil gestaan dat je goud kan verdienen met een bootdienst op Pampus?’
Daar had ik nog nooit bij stil gestaan.
‘Nou, moet je goed luisteren. Ik denk dat ik binnenkort een nieuwe firma begin. Ik moet alleen nog effe de papieren in orde maken. Maar ik ga 'n bootdienst Amsterdam-Pampus beginnen. Eten en drinken in een groot restaurant op Pampus. Dat willen de mensen. Hun geld uitgeven aan lekker uitgaan. En dan, jij moet natuurlijk meedoen, jij bent net m'n type, brengen we ze d'r heen met de boot. Aanlegsteigers bij het Centraal Station. Daar vertrekken we. Dan varen we naar Pampus en daar laden we ze uit. Ideetje he?’
‘Maar d'r staat helemaal geen restaurant op Pampus!’ zei ik.
‘Wordt gebouwd. Kijk, als je een zaak begint, dan moet je het goed doen. Daar zie ik nou wel wat in. Ik heb al van alles gedaan en alles lukt me. He Neel? Dus als jij nou ook in de zaak komt, dan hebben we d'r al drie. Drie is een aardig begin. Niet meteen teveel mensen d'r bij. Rustig an beginnen. Boten kopen en dan maar naar Pampus. Jongen, dat is toch fantastisch!’ riep hij enthousiast.
‘Heb je geld? Nou... ik heb ook nog wat staan en dat gooien we bij mekaar... ja, helemaal vrijwillig hoor en je hoeft niks te tekenen. Maar wij liggen mekaar. Net heb ik je nog geholpen met die band. Dat had je in Indië ook, lekker maten van mekaar zijn. Zonder flikkergedoe kan je toch wel met mekaar rommelen. Jij voelt d'r ook wel wat voor he Neel, naar Pampus met een boot. Worden we stinkend rijk’.
‘Ja, ik wil wel op Pampus wonen’.
‘Nee, we gaan d'r niet wonen, ben je gek. Daar staat alleen ons restaurant. En als ze behoorlijk hebben gegeten, dan gaan ze weer terug. Bandje aan boord, lekker muziekie. Moet je 's kijken hoe dat loopt. We moeten alleen effe toestemming hebben van de burgemeester voor de ligplaats. Vlak voor het station moeten we een plek hebben. Dat aanvragen doe jij dus’, zei hij gebiedend.
‘En dan beginnen we met één boot, twee keer per dag. Moet je 's kijken, daar lopen die toeristen op. Naar Pampus! Als je 's lekker buiten de deur wilt eten: ga naar Pampus met de boot. Moeten we ook nog een firmanaam hebben. De naam is belangrijk. Effe denken... ik heet Bap, zij Neel en jij Gerard. En als wij drieën de directie vormen dan noemen we het Nebapger, of Bapneger. Nee, dat kan niet. Niks met negers d'r in, nee gewoon Pampus Plezier. Met grote witte letters laten we dat schilderen. Dat regel ik wel, die naam. En dan moeten we nog een boot hebben. En als we eenmaal die boot hebben, dan is het zo voor mekaar. Is dat 'n goed idee of niet?’
Ik wilde weg, zo snel mogelijk.
‘Ik moet 's opstappen eh... ik zou...’
‘Ja, natuurlijk, we zitten zo gezellig te praten. Dus jij gaat morgen effe naar het stadhuis he, naar Samkalden. De ene dienst is de andere waard. En d'r verder niet over praten, want je weet hoe dat gaat met 'n idee. Morgen vertel je het, overmorgen stelen anderen mijn idee. Nee, het moet echt onder ons blijven. Pampus Plezier. Dus jij...’
‘Ik ga morgen direct naar Samkalden’, beloofde ik.
‘En denk 'r om, niet teveel zeggen. Alleen effe toestemming vragen voor die ligplaats. En over Pampus... mondje dicht!’
Ik trok mijn jas aan en liep naar de deur.
‘Zeg... effe serieus... we moeten natuurlijk wel al 't geld bij mekaar gooien. Als jij nou morgenavond langs komt, dan praten we het verder door. Dan heb je ook uitsluitsel van Samkalden’.
Ik knikte ernstig en groette de vrouw, die op de gitaar was blijven tokkelen. ‘Dag mevrouw. Hartelijk bedankt voor de gezelligheid’.
‘Ja, tot morgen meneer’.
‘En de prijzen maken we niet te duur en ook niet te goedkoop’. zei de man toen ik de deur al had geopend.
‘Nog bedankt voor uw hulp...’
‘Ach jongen, dat is toch niks... we hebben mekaar toch nodig... denk d'r an meteen om die ligplaats vragen op het stadhuis’.
Ik startte de motor van mijn bromfiets.
Terwijl ik wegreed, hoorde ik de man nog roepen: ‘Dat móét lukken hoor! Ik wil nou wel 's in de krant met naam en toenaam. En een foto van de boot. Denk d'r an... als je bij Samkalden bent, geen wóórd over Pampus!’