Hollands Maandblad. Jaargang 1971 (278-289)
(1971)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
In en uit in de economie
| |
[pagina 16]
| |
als iemand blijk geeft de duistere krachten van het kapitalisme te doorgronden. Natuurlijk proberen de leerboeken van de economie dat ook te doen (curven, toppen, raakpunten, snijpunten) maar wat is er nu maffer dan een leerboek. Er moet dus een alternatieve theorie komen, die bijvoorbeeld bewijst dat de kapitalisten een steeds groter deel van het nationale inkomen te pakken krijgen. Dat dit laatste niet waar is maakt zo'n theorie opvallender en dus modieuzer. In de officiële wetenschappen zit veel dat te moeilijk en te duf is, en dat bovenal een te zwakke basis oplevert voor aktie (aksie). Er moeten alternatieve leerstukken komen die sommige subgroepen laten horen wat ze willen horen. Zo ontstaat ook het modieuze neo-marxisme. Maar daar wil ik het nu niet over hebben. Deze hele kwestie van de mode in de economie is de moeite waard om over na te denken. Ik wil er nog eens een bloedserieus stuk over schrijven, vol voetnoten en geleerde taal, met een moeizame poging tot definitie, en een oordeel over de gewenstheid van het modeverschijnsel (want ik ben er, geloof ik, niet zo erg tegen als men uit het bovenstaande misschien zou opmaken) maar ik wou me hier beperken tot het signaleren van een leerstuk, dat erg uit de belangstelling is geraakt. Het betreft de verklaring van de inkomensverdeling over personen (dus niet over produktiefaktoren). Negatieve mode dus; iets is uit geraakt, en m.i. ten onrechte. Aan het eind van de vorige eeuw liet de Groninger astronoom J.C. Kapteyn door een timmerman een soort sjoelbak in elkaar zetten. Inplaats van sjoelschijven gebruikte hij zand, en de weg die het zand aflegde naar de vakken werd volgebouwd met rijen van houten blokken, in de vorm van huisjes met een puntdak. De breedte van die huisjes was evenredig met hun afstand tot de linkerkant van de sjoelbak. Een stroom zandkorrels, die van bovenaf in zo'n scheefstaande sjoelbak wordt gegoten, valt precies op de top van zo'n huisje en wordt in twee gelijke delen gesplitst; de twee stromen zakken verder naar beneden, ontmoeten daar weer zo'n puntdak, en zo verder. Tenslotte vormen zich onderin de daartoe bestemde vakken hoeveelheden zand, die, op een afstand bekeken, een curve vormen. Om die curve was het Kapteyn te doen. Hoewel het apparaat geconstrueerd werd om aan studenten de wetten van de genetica te helpen uitleggen lijkt de curve als twee druppels water op de inkomensverdeling, zoals die in die tijd bekend was. Kapteyn, die dat heel goed in de gaten had, had eigenlijk al verwacht dat er zoiets uit zou komen. De logaritmisch normale verdeling, die hij wou demonstreren, was destijds bij een groep wetenschapsmensen sterk in de mode, en men meende dat vele uiteenlopende verschijnselen een dergelijke regelmatigheid zouden vertonen. Deze geleerden, de ‘log-men’ zoals zij achteraf zijn genoemdGa naar voetnoot1), vormden een club met een gemeenschappelijk geloof, een gemeenschappelijke pionier (D. McAllister), gemeenschappelijke congressen en een gemeenschappelijk optimisme inzake de oplosbaarheid van bepaalde problemen. Een mode dus, maar dan niet in de zin van de waan van de dag; een meer respektabele variant. Het respektabele zit m.i. hierin. De logaritmisch normale verdeling is geen vage kreet, maar een uiterst precieze aangelegenheid. Men neme een meetbare eigenschap van een of andere massa - in dit geval het inkomen van mensen - berekene daarvan de logaritme, en ga vervolgens na of deze logaritmen verdeeld zijn volgens zo'n bekende curve van Gauss. Er zijn simpele methoden om dit enigszins te verifiëren; één ervan komt er op neer dat men een gecumuleerde inkomensverdeling afzet op logaritmisch waarschijnlijkheidspapier. Als deze ongeveer recht uitvalt dan klopt het: de verdeling was lognormaal. Dit was inderdaad de stelling van Kapteyn. Inderdaad werd deze stelling later, aan de hand van veel meer en beter materiaal, bevestigd door R. Gibrat (1931), en men spreekt dan ook wel van de Wet van Gibrat. Nog weer later trok men de wet in twijfel; er blijken wat meer hoge inkomens te zijn dan we op grond van de lognormale verdeling zouden verwachtenGa naar voetnoot2). Helemaal kloppen doet het dus niet, maar er bestaat voldoende regelmaat in de verdeling om ons op eigenaardige gedachten te brengen. Namelijk deze: de inkomens zouden best eens beinvloed kunnen worden door maatschappelijke processen die lijken op hetgeen er in het apparaat van Kapteyn gebeurde. Mensen | |
[pagina 17]
| |
zijn als zandkorrels, nu eens naar rechts en dan weer naar links gestoten door obstakels op hun levensweg. Of ook wel: de inkomensverdeling berust op een proces, waarbij het toeval een rol speelt - niet het gewone, ongehinderde toeval, want dat zou een normale verdeling voortbrengen, maar een speciaal toevalsmechanisme. Bijvoorbeeld een proces, waarbij de inkomensverwervende eigenschappen een multiplikatief effekt op het inkomen uitoefenen. Dat houdt dan weer een bepaalde maatschappijvisie in. In feite zijn zulke stochastische tehorieën van de inkomensongelijkheid ontwikkeld door een hele groep mensen, vanaf 1900 tot nu - namen als Kapteyn, Gibrat, Van der Wijk, Roy, Champernowne, Tinbergen zullen de lezer niet veel zeggen (met uitzondering van de laatste) maar U kunt gerust van me geloven dat het een respektabele school is met soliede, respektabele methoden, zij het niet steeds soliede resultaten, maar dat kan verbeterd worden. Mijn punt is nu, dat deze richting een onmodieuze subcultuur vormt binnen de economie. De bijdragen van deze school staan in moeilijk te vinden tijdschriften of in vergeten boeken, zoals het verrassende Inkomens- en vermogensverdeling (1939) van J. van der Wijk. Verrassend en vergeten. In de officiële leerboeken van de economie komt de hele school niet voor. Soms wordt gewezen op de wet van Pareto en dan wordt er bij gezegd dat deze niet opgaatGa naar voetnoot1); maar zelden of nooit wordt gezegd dat de wet van Gibrat een veel realistischer weergave van het materiaal vormt, en nimmer wordt uitgelegd welke theorieën, die gebruik maken van kansrekening, verschil in talenten, cumulatieve effekten van een veelheid van milieufaktoren etc., er zoal bestaan. Een heel stuk van de economie is gewoon zoek. Dat valt nog temeer op als men speciale boeken over de inkomensverdeling in handen neemt; de lezer moet maar eens zoeken in het recente boek van Albeda en De Galan (Inkomen, vorming, verdeling, beleid, 1970) en zal dan zien dat noch de naam van Gibrat noch die van Roy er in voorkomt, en dat er ook niets te vinden is wat lijkt op een machine, waar zandkorrels in worden gegoten. Dit hele maatschappijbeeld is outGa naar voetnoot2). Er bestaan uiteraard wel redenen waarom deze theorie van de inkomensverdeling slechts in het verborgene bloeit, en door de trendsetters wordt veronachtzaamd. Er komen geen vakverenigingen in voor, geen macht van het kapitaal, geen produktiefunkties met constante substitutie-elasticiteit geen onvolkomen concurrentie, geen inflatie, kortom niets wat de geesten op het ogenblik bezig houdt. Ik beweer niet, dat deze laatste faktoren onbelangrijk zijn - integendeel, zij zijn niet zomaar in de mode. Al deze dingen zijn relevant, zoals dat modieus heet. Ook erken ik graag, dat de lognormale verdeling een onvolkomen beschrijving van de werkelijkheid geeft. Maar dat is geen reden om een oude, respektabele en bovenal: zeer stimulerende theorie uit het oog te verliezen. Wat mij aan de lognormale verdeling zo bekoort is, dat de afwijkingen van deze curve een speciale verklaring behoeven. Deze kunnen o.a. worden gevonden bij de cumulatieve werking van het sociaaleconomische milieu op de individuen. Aan de ene kant zijn er de achterstanden, die arme kinderen in hun prille jeugd oplopen, en anderzijds de zichzelf versterkende werking van de rijkdom. Dat zijn, op hun beurt, modieuze onderwerpen; maar dan toch weer in een heel andere subcultuur, namelijk die van de sociologen, de ‘alternatieven’ en de pessimisten. Deze cumulaties worden namelijk te vaak gezien als de allesbeheersende faktoren van de ongelijkheid, terwijl ze in de bovenaangegeven gedachtengang veeleer de afwijkingen van de lognormale verdeling oproepen. Ik zou over de ongelijkheid nog lang kunnen doorgaan, hetgeen niemands bedoeling is. Intussen meen ik aannemelijk te hebben gemaakt dat de officiële economie niet alleen haar modieuze problemen kent, maar dat zij ook wel eens een groep van theorieën, die beter verdienen, naar de achtergrond duwt. Tegen dat laatste moet worden gewaakt. |
|