daarmee zijn hoofd, kijkt schuin de lucht in. ‘Dat is dus twee weken geleden, es kijken, ja, ik denk dat ik wat inkopen gedaan heb, 't was koopavond nietwaar?’
‘U heeft een voortreffelijk geheugen’, prijst Henk. ‘U kunt u vast wel herinneren in welke winkels u bent geweest’.
‘Zeker’, zegt de graaf, ‘ik ben eerst naar de drankboer gegaan’.
Henk noteert vlug de naam van deze handelaar. ‘Ik zal het nagaan’, zegt hij.
‘Toen ben ik naar een boekwinkel geweest’.
‘Welke?’
De graaf noemt een naam.
‘Juist,’ zegt Henk. ‘Is het waar dat u die boekhandel verliet om’, hij kijkt op zijn horloge, ‘om 20.04 uur?’
‘Dat zal wel zo ongeveer kloppen’, zegt de graaf, ‘want...’
‘Want u was vóór 20.10 uur bij de groenteman’, zegt Henk.
De graaf knikt. ‘Es kijken, wat heb ik daar gekocht. Bloemkool geloof ik’.
‘Is het u bekend meneer’, hervat Henk, ‘dat ik op vrijdag 15 januari 1971, precies om 20.04 uur, mij bevindend op de stoep voor eerdergenoemde boekhandel, getroffen werd door een stekende pijn in mijn buik, zó fel dat ik het bewustzijn verloor en neerviel?’
De graaf hapt naar adem. De gasten verafschuwen zijn verwrongen gezicht.
‘Meneer, wat wilt u suggereren’, schreeuwt hij.
‘Is het de dames en heren bekend’, Henk richt zich tot de gasten, ‘dat deze heer schatten verdient aan walgelijke grondspekulaties en dat terwijl het volk hongert, dat deze heer krotten verhuurt, in elke kamer een gezin, donkere holen waarin de tuberkuloze gretig huishoudt, waar ratten zich voeden met het bloed van zuigelingen, waar dochters zich prostitueren om hun vaders jenever te kunnen betalen, jenever uit het bedrijf waarin deze heer grote belangen heeft? Nee, dat wist u niet’. Henk kijkt de graaf koel aan. ‘Ik wist kortom teveel’.
De graaf kijkt verwilderd rond. Hij rent in de richting van de deur. Hij trapt op voeten, hij raakt verward in een kluwen van armen en benen. Henk trekt zijn in ongure kroeg gekochte 7.35 mm pistool en houdt het de graaf voor het gezicht. ‘Voorzichtig makker’, zegt hij, ‘als ik zenuwachtig word gaat zo'n ding gemakkelijk af’.
Graaf Benno blijft doodstil staan. ‘Wat nu?’ vraagt hij zacht.
Henk haalt het flesje met de blindedarm uit zijn broekzak. Hij houdt het flesje in de hoogte. ‘Dit hebben ze uit mijn lijf gehaald.’ Hij laat het flesje zakken en houdt het José voor. ‘Maak open’, zegt hij. Met een flop schiet de rubber insteekdop van de fles. Ze geeft hem aan Henk terug.
Hij loopt achteruit naar het fonteintje in de hoek. Hij keert het flesje boven de waterbak om. Hij zet het lege flesje op de rand en vist de darm uit het spoelgat. Met in de ene hand het pistool en in de andere, tussen duim en wijsvinger, zijn blindedarm, loopt hij naar graaf Benno toe. Hij zwaait het stukje ingewand voor diens ogen heen en weer.
‘Mond open’, snauwt hij.
De gasten slaken kreten van afschuw. De graaf verbleekt, maar houdt zijn mond stijf dicht.
‘Bek open’, schreeuwt Henk. Hij duwt met zijn pistool een kuil in de hals van de graaf. De man doet, misschien per ongeluk zijn mond open en Henk duwt de darm naar binnen.
‘Kauwen en slikken’. Henk duwt het pistool hard naar voren zodat de graaf een paar stappen achteruit wankelt. Hij huilt en zweet. Kokhalzend werkt hij de blindedarm naar binnen. Verscheidene gasten draaien zich om of tasten naar hun maag. Niemand grijpt in.
Henk slaat tevreden zijn notitieboekje dicht en steekt de balpen in de binnenzak van zijn jasje. Hij gaat niet meer naar de kamer. Niemand ziet hem vertrekken.
Met de bus weer terug. Voor hij zijn eigen flat binnengaat belt hij bij Wibo aan. Liesje doet hem open. Henk leest hun zijn verhaal voor.
‘Heel goed’, zegt Wibo als Henk klaar is. Henk kijkt in Liesjes vochtige ogen. ‘Geëngageerd’, zegt ze.
‘Ja’, knikt Wibo, ‘maar van dat hongerende volk en van die ratten, is dat niet wat overdreven?’
‘Nou, en de derde wereld dan?’ zegt Liesje. ‘Daar hebben ze het heel moeilijk’.
‘En waarom moet ie die blindedarm opeten?’
Ze denken er met zijn drieën over na.
‘Die graaf, dat is een kannibaal’, zegt Liesje. ‘Hij leeft van mensen’.
Henk knikt. Dat kon het wel eens wezen.
‘Jij hebt bovendien aan die blindedarm geleden’, gaat Liesje voort. ‘En nou wil je dat hij dat lijden overneemt’.
Het lijkt Henk heel goed mogelijk. Er is toch meer begrip onder de mensen dan hij had gedacht.
Als hij zijn flat wil binnengaan verbeeldt hij zich een ogenblik dat er mensen binnen zijn, maar het kindergehuil dat hij hoorde kwam bij de buren vandaan.